Hans Theys is een twintigste-eeuws filosoof en kunsthistoricus. Hij schreef en ontwierp tientallen boeken over het werk van hedendaagse kunstenaars en publiceerde honderden essays, interviews en recensies in boeken, catalogi en tijdschriften. Al deze publicaties zijn gebaseerd op samenwerkingen of gesprekken met de kunstenaars in kwestie.

Dit platform werd samengesteld door Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen). Het kwam tot stand in samenwerking met de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen (Onderzoeksgroep ArchiVolt), M HKA, Antwerpen en Koen Van der Auwera. Met dank aan Idris Sevenans (HOR) en Marc Ruyters (Hart Magazine).

Walter Swennen

Walter Swennen - 1994 - Hoe te schrijven over Walter Swennen? [NL, essay]
Tekst , 4 p.




__________

Hans Theys


Hoe te schrijven over Walter Swennen?
(Academische overwegingen)


In elk geval


Zeggen dat er een verschil is tussen schrijven over een schilder en schrijven over schilderijen. (Zeggen dat het de schilderijen zijn die tellen.)

Zeggen dat Swennen vaak op de niet geprepareerde zijde van het doek schildert en dat hij veel belang hecht aan de zijkanten van zijn schilderijen.


In elk geval

Zeggen dat Swennen nooit de behoefte heeft gevoeld een hond te hebben, maar dat hij met ontroering terugdenkt aan Charlotte, die getikt was, en aan Romulus, een echte vuilnisbakken-gentleman, die het gezin zo vaak aan het lachen heeft gemaakt dat niemand het erg vond dat hij het hele appartement onderpiste, wat onaangenaam is als je gewend bent blootsvoets rond te lopen.

Spreken over boterhammen met pindakaas. Zeggen dat Swennen ze verrijkt met Mint Sauce en Sambal Oelek. Zich afvragen wat Augustinus, Rousseau en Stendhal op hun boterham deden (De belijdenissen, De bekentenissen en Het leven van Henry Brulard herlezen).

Zeggen dat het er voor Gombrowicz om ging te weten of een kunstenaar hield van ananasaardbeien of niet. Uitleggen dat dit niet betekent dat een kunstenaar ons moet vertellen wat hij graag eet.

De tekst aanhalen waarin Swennen vertelt dat hij zich in het begin van de jaren zestig bezighield met wezenlijke en ingewikkelde zaken: het bestaan van God en hoe je een meisje kan verleiden. Zeggen dat hij gedichten schreef op de muziek van de eerste LP van Coltrane. Zeggen dat zijn kat Pollock heette en dat hij dacht dat je op je buik moest gaan liggen om te schilderen. Zeggen dat zijn moeder, toen ze nog jong was, allicht verliefd was op een van haar ooms, een kunstschilder uit Hasselt (stillevens, landschappen, portretten). Zeggen dat hij pas twintig jaar later heeft begrepen dat het makkelijker is rechtopstaand te schilderen.

Iets zeggen over die Australische schilders die het werk van de Europese surrealisten alleen kenden via zwart-wit reproducties.


In elk geval

Vertellen over die vriendin van Swennen, die gedichten schrijft, en aan wie hij met een onbevangen enthousiasme een bundel van de auteur Gombrowicz had uitgeleend. Zeggen dat Gombrowicz’ egocentrisme haar had geschokt en dat Swennen getracht heeft haar uit te leggen dat hij Gombrowicz juist waardeert omwille van die duidelijke en hoogmoedige oprechtheid. Dat er moed en fierheid nodig zijn om zaken publiek te maken die, zolang ze een privé-aangelegenheid blijven, alleen maar van een dwaze zelfvoldaanheid getuigen.

Zeggen dat elke definitie van intieme aangelegenheden afhangt van een door iedereen gebezigde taal.

Stendhal aanhalen, die aanstipt dat ‘jonge Parijzenaars liever draver zeggen dan paard, vandaar hun bewondering voor de heren Salvandy, Chateaubriand, etc.’


In elk geval

Spreken over die oefeningen voor viool van Bartók, die je in de volgorde van hun toenemende moeilijkheidsgraad moet beluisteren, en niet in een volgorde die een verhaaltje of een emotie suggereert.

Sjklovski citeren die zegt dat elke onderneming van een kunstenaar (schilder of dichter) in laatste instantie terug te voeren is tot het creëren van een voorwerp met een andersoortige textuur. Zeggen dat Sjklovski zich verzet tegen ‘het idee dat de vorm van de kunst, met andere woorden de kunst zelf, zoiets zou zijn als een tolk die de gedachten van de kunstenaar vanuit een innerlijke taal omzet in een voor de toeschouwer bevattelijke taal’.

Nog eens herhalen dat het dwaas is een onderscheid te maken tussen vorm en inhoud van een kunstwerk, tenzij als denkoefening.

Zeggen dat Max Brod volgens Kundera ‘niet anders kon dan Kafka verkeerd begrijpen, omdat hij een man van ideeën was, die niet het minste benul had van de hartstocht voor de vorm’.

Zeggen dat Stravinsky volgens Kundera overdrijft als hij stelt dat muziek ‘niet in staat is iets te drukken: of het nu gaat om een gevoel, een standpunt of een psychologische toestand’, maar dat hij het er wel mee eens schijnt te zijn dat de bestaansreden van de muziek niet kan berusten in haar vermogen gevoelens uit te drukken.

Zeggen dat het idee dat er geen innerlijke wereld bestaat, een bescheiden wapen is dat Swennen heeft ineen geknutseld voor persoonlijk gebruik, tegen de psychologie, die hij als wezenlijk totalitair beschouwt.


In elk geval

Zeggen dat de kunst voor Swennen een kwestie van sympathie is.

De volgende namen citeren: Zoot Sims, Hank Jones, Bix Beiderbecke, Archie Shepp, Albert Ayler, Sonny Rollins, John Tchicaï, Lester Young, Slam Steward, Monk, John Lewis, Billy Kaël, Art Tatum, Jeanne Lee, Billie Holiday, Kurt Schwitters, Bernard Buffet, Utrillo, Malevich, Malcolm Morley, Soutine, Poe, Artaud (brieven aan Jacques Rivière), David Goodis, Chester Himes, Jim Thompson, Stephen Leackock, Mac Coy, François Weyergans en Westlake (soms).

Zeggen dat Stephen Leackock die merkwaardige man is die, op elfjarige leeftijd en voorzien van een schietgeweer, zijn vader uit de ouderlijke woning heeft verdreven, ermee dreigend dat hij er niet goed van zou zijn als hij terugkwam, en die, in zijn vergelijkende studie van de fiets en het paard, opmerkt dat het eerste wat je vaststelt als je op een paard gaat zitten, is dat de positie van de pedalen niet geschikt is voor een goed rondgaande trapbeweging. (Zeggen dat hij er ook aan toevoegt dat het freewheelend besturen van een paard zonder meer een buitengewone ervaring is.)


In geen geval

Spreken over alcohol of Malcolm Lowry.


In elk geval

Tonen dat ik Stendhal intussen herlezen heb: ‘Ze aten bruin brood en daar kon ik met mijn verstand niet bij, omdat ik altijd wit brood had gegeten.’ En: ‘Spinazie en Saint-Simon vormen mijn enige voorliefde die altijd heeft standgehouden, behalve mijn wens in Parijs te leven met honderd louis per jaar en boeken te schrijven. In 1829 herinnerde Félix Faure me eraan dat ik er in 1798 ook al zo over dacht.’ [Vertaald door C.N. Lijsen.]

Zeggen dat Swennen Vie de Henry Brulard niet heeft gelezen.

Zeggen dat James Baldwin, toen hij ‘s ochtends thuiskwam met David Linx, boterhammen met pindakaas en spek smeerde. Zeggen dat Ianka Fleerackers houdt van een ontbijt bestaande uit boterhammen met spek en choco.

Het snobisme bij Proust en de roddel bij Wilde in verband brengen met Richard Sennetts en Foucaults analyses van de westerse biechtcultuur.


In elk geval

De door Eva Grabbe aangehaalde zin citeren waarin Swennen zijn vermoeden formuleert ‘dat het sarcasme of de gewone spotlust een manier voor de kunstenaars is om het op een akkoordje te gooien met het instituut kunst. Er iets komisch van maken ­– terwijl het dat al is’.

Zeggen dat Marcel Broodthaers, als hij er iemand van wilde overtuigen dat hij een kunstwerk goed vond, dikwijls zei: ‘Het is toch plezant?’ (‘C’est rigolo, non?’).


Montagne de Miel, 2 augustus 1994