Hans Theys is een twintigste-eeuws filosoof en kunsthistoricus. Hij schreef en ontwierp tientallen boeken over het werk van hedendaagse kunstenaars en publiceerde honderden essays, interviews en recensies in boeken, catalogi en tijdschriften. Al deze publicaties zijn gebaseerd op samenwerkingen of gesprekken met de kunstenaars in kwestie.

Dit platform werd samengesteld door Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen). Het kwam tot stand in samenwerking met de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen (Onderzoeksgroep ArchiVolt), M HKA, Antwerpen en Koen Van der Auwera. Met dank aan Idris Sevenans (HOR) en Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Emilio López-Menchero - 2005 - Van Neufert tot Tarzan [NL, essay]
Tekst , 3 p.




__________

Hans Theys


Van Neufert tot Tarzan
Enkele woorden over het werk van Emilio López-Menchero


Emilio López-Menchero werd geboren in Mol. Zijn vader was een scheikundige die na zijn studie in Chicago aan de slag kon in de kernenergie-industrie in Mol. López studeert daar aan de Europese school, waar hij omringd wordt door Vlamingen, Nederlanders, Duitsers, Italianen, Fransen en Franstalige Belgen. Spanje is dan nog geen lid van de Europese gemeenschap. ‘Spanje bestaat nog niet,’ zoals López het uitdrukt. Daarom wordt hij tot de Franstaligen gerekend. Wanneer het gezin naar Wenen verhuist, vervolgt hij zijn studie aan het Lycée français. De verbondenheid met België blijft echter bestaan. Als hij later zowel architectuur als beeldende kunst wil studeren en vaststelt dat dit in Brussel mogelijk is, keert hij terug naar zijn geboorteland.
     De ouders van López waren geen economische of politieke vluchtelingen. ‘De enige manier waarop ik een slachtoffer van de Burgeroorlog kan worden genoemd,’ vertelt hij, ‘is door het feit dat bij mijn geboorte mijn grootvader van moederszijde aan de Spaanse grens om politieke redenen enkele dagen werd opgehouden. Hoewel hij een ex-communist was, die zich niet had kunnen verzoenen met de gewelddadige politiek van zijn vroegere kameraden en om die reden door hen werd verguisd, werd hij al twintig jaar gezocht door de politie van Franco, die hem arresteerde toen hij naar België wilde afreizen. Zo kwam het dat hij zich moe en ongeschoren (met een baard van zes dagen) aan het kraambed presenteerde. Mijn moeder schrok zo erg dat ze geen melk meer had voor mij.’

Allicht is deze inleiding niet noodzakelijk om naar het werk van López te kijken, maar het helpt wel. Vooral de laatste zin is kenschetsend. López is iemand die zich sterk bepaald voelt door een verward verleden, maar tegelijk beseft dat hij die verwarring zelf in stand houdt in een soort van permanente, imaginaire leefwereld van waaruit hij de werkelijkheid van anderen observeert. López is een buitenstaander. Hij leeft in een innerlijke wereld. Hij staat buiten zichzelf. Althans, dat is het verhaal. Tegelijk is hij te scherpzinnig om in dit verhaal te geloven. Hij stapt erin en stapt er weer uit. Hij gebruikt het als harnas, als vermomming, als tweede, comfortabele huid, als speelgoed, als kruk.

De voorbije jaren fotografeerde hij zichzelf in de gedaante van Pablo Picasso, de naakte Balzac, Che Guevara, Rrose Sélavy, Frida Kahlo en de persoon die wordt afgebeeld in Warhols werk American Indian. Telkens gaat het om reconstructies van beroemde foto’s. Wanneer ik López opzoek, tref ik in de woonkamer een groot kartonnen bord aan waarop de roze, uitgeknipte bloemen gekleefd zijn die op het namaak-portret van Frida Kahlo de illusie van behangselpapier wekken. Een beetje verder zie ik de knipsels die op de foto het borduursel van de lakens imiteren. ‘Vrijwel alles wat ik maak heeft te maken met territorium en identiteit,’ vertelt López, ‘het gaat om de hoeveelheid plaats die je inneemt en om de mate waarin je durft te bestaan.’ We kijken naar het namaak-portret van Rrose Sélavy. ‘Duchamp is heel mager,’ vertelt López, ‘terwijl ik eerder gezet ben. Hoe meer we het origineel probeerden te benaderen, hoe slechter het resultaat werd. Uiteindelijk was de eerste foto de beste. Een beetje onscherp en genomen vanuit een ongebruikelijke hoek, waardoor mijn gezicht er veel smaller uitziet. Op de echte foto valt de boa anders en bevindt de arm zich op een andere plaats, maar dat schijnt niet belangrijk te zijn voor het herkenningseffect.’

‘L’art, c’est la conquète de l’espace,’ schreef Broodthaers. Zittend in Frida Kahlo’s bed lijkt López deze uitspraak te beamen. Zijn territorium is afgebakend. Hij is schilder geworden.

Een belangrijk deel van de negentiende-eeuwse schilderkunst bestond in het ‘arrangement’ van het schilderij: het plaatsen van de meubels, de draperieën en andere rekwisieten die onderdeel uitmaken van het beeld. De compositie van het schilderij kwam niet gaandeweg tot stand, zoals nu vaak het geval is, maar kwam vooraf tot stand. In die zin doet het werk van López denken aan het werk van Bill Viola, Jeff Wall of Guillaume Bijl, die met ruimtelijke opstellingen het gevoel van droombeelden weet op te roepen. Daarnaast is er het werk met kleur en matière. Korrels en coloriet van de foto’s stemmen overeen met het uitzicht van de oorspronkelijke foto’s. Ook de aandacht voor stoffen en texturen doet denken aan de geplogenheden van het ambacht.

López doet ook performances. Zo heeft hij vroeger schaalmodellen van het atomium verkocht in Venetië, mensen uitgenodigd plaats te nemen op plateauzolen, alle handelaars van een bepaalde winkelstraat uitgenodigd een deuntje voor hem te fluiten (alle deuntjes, liedjes en gedichten werden daarna op straat ten gehore gebracht via de luidsprekers), en alle handelaars van een andere Brusselse winkelstraat uitgenodigd in hun zaak voor een fotograaf te poseren met een nylonkous over het hoofd.

De winkeliers, die in hun eigen winkels poseren als bankovervallers, zijn wel nog aanwezig in hun territorium, maar ze zijn uitgewist, vormeloos geworden, onherkenbaar. Je kan hen alleen nog herkennen aan het decor van hun zaak.

In een reeks van 160 tekeningen laat López een aantal personages in elkaar overlopen: Picasso wordt Balzac met de dikke buik wordt Che Guevara wordt kapitein Haddock wordt Charles Bronson in Once Upon a Time in the West wordt Mister Atomium (López in Venetië) wordt Superman wordt de monumentale Balzac wordt Johnny Weissmuller als Tarzan wordt Le Corbusier in New York (Skyscrapers not big enough) wordt de stierenvechter Manolete wordt tauromachieën van Picasso wordt zich Napoleon wanen wordt vrouw met burka wordt non wordt de heilige Rita wordt de jonge Picasso poserend als bokser wordt Picasso met gestreept matrozenhemd wordt de oude Picasso wordt een getatoeëerde indiaan uit Punta Arena wordt het gestreepte motief voor de gevel van het ontwerp voor Josephine Bakers huis in Parijs (ontworpen door Adolf Loos) wordt het Michelinmannetje wordt Filip en Mathilde wordt kussend paartje aan het eind van de Tweede Wereldoorlog wordt Popeye wordt Enola Gay wordt het woord help zoals in het eerste beeld van Woody Allens film Celebrity wordt Zorro wordt The Saint van Leslie Charteris wordt dubbele Saint die de rock-‘n-roll danst wordt Eva en Adèle wordt smile logo wordt Ego Sumo (López met snor) wordt sumoworstelaar wordt King Kong wordt Marilyn Monroe wordt Wiske wordt dansende oude vrouw van een ets door Goya wordt de jonge, naakte Maja wordt zelfportret Goya wordt archetype schilder wordt wandelende persoon van Neufert.

Bevroren poses als laatste verzet tegen het niet bestaan die vloeiend in elkaar overlopen. Striphelden, kunstenaars, acteurs, architecten, filmpersonages en koninklijke helden volgen elkaar op in een reeks lijntekeningen die doen denken aan de vluchtige, eindeloze avonturen van La Linea of de opeenvolging van tientallen religieuze gestalten in La Tentation de Saint-Antoine van Flaubert. Een schier eindeloze reeks schijngestalten voor één werkelijkheid. Eén illusie die zich verwerkelijkt heeft in uiteenlopende beelden.

Aan de muur van het atelier hangt een pas afgewerkt schilderij. Het stelt twee jongens voor die op hun knieën zitten te knikkeren. Het doek is geprepareerd met een veelkleurige ondergrond die er op het eerste zicht groen uitziet. Daarop zijn met enkele penseelstreken en twee of drie snel ingekleurde vlakken de figuren aangebracht. Het schilderij balanceert tussen virtuositeit en onhandigheid, vooral waar, bijvoorbeeld, de pols van de knikkerende jongen ruw en lelijk is ingekleurd en overgaat in een primitieve hand. Wat mij treft is hoe de kleuren van de knikkers terugkeren in de verschillende kleuren die gebruikt worden om de contouren van de figuren aan te geven. De figuren zijn als de droombeelden die je in knikkers ziet. Het schilderij fonkelt zelf als een knikker.

(Het knikkeren is ook een territoriumkwestie, natuurlijk, maar dat vind ik vandaag minder belangrijk dan de ontroering die het beeld oproept zonder dat wij weten waarom.)

De werkjes van López waar ik het meest van hou zijn tekeningen die hij onlangs maakte voor het Spaanse tijdschrift Revista de Occidente. Een jongetje met tropenhelm bouwt zandkasteeltjes door een emmertje met nat zand te vullen en om te keren, een jongetje met geruit hemd en mouwloos hesje speelt met raceautootjes op een achtvormig circuit, iemand staat stil met een caddy waaruit een appel of een tomaat is gerold.

López vertelt mij dat hij deze tekeningen is beginnen maken na zijn ontdekking van de tekenpen met ronde punt, die het mogelijk maakt te tekenen met een ononderbroken, vloeiende lijn. Vroeger had hij enkel de Rotring-pennen gekend, die gebruikt worden door architecten. Op een laatste tekening zie je iemand aan een tekentafel zitten. Linksboven zijn tekenblad heeft hij op de tafel een krullende vorm getekend. ‘Vóór de uitvinding van de computer maakten architecten die krabbels om er zeker van te zijn dat hun pen gebruiksklaar was,’ vertelt López. ‘Maar hier wordt het voor mij een beeld voor mijn vroegere onwil te kiezen tussen de architectuur en de beeldende kunst. Ik ben blij dat ik nooit gekozen heb, want nu komen die dingen weer samen.’

Zo werkt López momenteel aan een publieke opdracht voor de Brusselse Stalingradlaan. Op de plek waar duizenden betogingen van start zijn gegaan of ontbonden werden, plaatst hij een reusachtige megafoon.

‘De megafoon is een hulpstuk,’ vertelt López. ‘Hij is verwant met een werk dat ik heb gemaakt voor een tentoonstelling in Gent, waarbij je op gezette tijden een Tarzan-roep uit luidsprekers hoorde schallen die ik had opgesteld in de buurt van het Belfort, op de Boekentoren, het stadhuis en het S.M.A.K., in het torentje van de Vooruit, op het Gravensteen en in de Klokkentoren van de Sint-Jacobskerk. De uitroepen volgden elkaar op, zoals echo’s, zodat het leek of verschillende Weissmullers elkaar riepen. Wat ik daar boeiend aan vond, is de manier waarop je met je stem, als individu, een stad kan doorkruisen en op mensenmaat brengen. Het leek immers alsof de uitroepen de verschillende torens dichterbij brachten. Zo heb ik vroeger ook werken gemaakt met mensen die naar elkaar fluiten.
     De Stalingradlaan is een lawaaierige plek, die om een grote megafoon lijkt te vragen. Bovendien wordt haar as op een onlogische, agressieve manier doorkruist door de Noord-Zuidverbinding. Mijn megafoon probeert die as opnieuw te versterken, tegen het bouwgeweld van de spoorwegbrug en het lawaai van de treinen in.
     Je vindt op die plek ook veel Marokkaanse theehuizen. De roep van Tarzan in Gent deed veel mensen denken aan een muezzin. De muezzin staat op de minaret en kijkt neer op de stad, net zoals de architect. Je weet dat ik veel met de gestileerde voorstellingen van Ernst Neufert heb gewerkt, bijvoorbeeld door af te beelden hoeveel mensen je naast elkaar in een container zou kunnen stouwen. Ik ben gefascineerd door die afstandelijke, anonieme, maar tegelijk ergonomisch verantwoorde manier om onze werkelijkheid te benaderen. Welnu, dit project vormt een geheime ontmoeting tussen de anonieme mens van Neufert, de stedenbouwkunde van Le Corbusier en het onstuitbare, onsterfelijke superindividu Tarzan.’


Montagne de Miel, 1 juni 2005