Hans Theys is a twentieth-century philosopher and art historian. He has written and designed dozens of books on the works of contemporary artists and published hundreds of essays, interviews and reviews in books, catalogues and magazines. All his publications are based on actual collaborations and conversations with artists.

This platform was developed by Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) in collaboration with the Royal Academy of Fine Arts in Antwerp (Research group Archivolt), M HKA, Antwerp and Koen Van der Auwera. We also thank Idris Sevenans (HOR) and Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Kris Vanhemelrijck - 1999 - Poortjes van gras [NL, essay]
Text , 2 p.




__________

Hans Theys


Poortjes van gras
Enkele woorden over het werk van Kris Vanhemelrijck



‘Dingen maken omdat het prettig is ze te maken, het avontuur ligt in het maken zelf, bijvoorbeeld toen ik klein was houten constructies waaraan ik stenen bevestigde op zoek naar het breekpunt, hoever een tak kan doorbuigen vooraleer hij breekt of splijt, een zoektocht naar labiel evenwicht en een spel met de zwaartekracht, het achterlaten van een zachtaardig spoor, en vooral de uitdaging: zal het blijven hangen, staan, zweven of drijven? Natuurlijk niet.’
     Vorige maand stelde Kris Vanhemelrijck kijkdozen tentoon in galerie De Zwarte Panter en momenteel is hij onder andere bezig met een reusachtige sculptuur die in Brugge komt te staan. Een paar spits uitlopende vormen, als twee uitvergrote rode pepers, veertien meter hoog, steunend op dunne palen.
     ‘Al hun ingenieurs zeiden dat heel dat boeltje ging omvallen,’ vertelt Vanhemelrijck, ‘en dan mogen we het vandalisme niet vergeten en de kinderen willen daar opkruipen enzovoort… Je kent dat… Maar uiteindelijk hebben ze zich laten overtuigen. Vorige week hebben ze mij meegenomen naar een kapbos… Dat zijn duizenden tot op de grond geknotte kastanjelaars met stevige, rechte scheuten waar stelen voor schoppen en bijlen van worden gemaakt. Ik heb een twintigtal stammetjes uitgekozen.’
     Wat ik prachtig vind aan de grassculpturen en andere kromme, doorbuigende of zwierige staketsels van Kris Vanhemelrijck, is dat je voelt dat ze vroeg of laat mogen ineenstuiken. Ze willen omhoog, je voelt een drang naar monumentaliteit, maar het is een zachte monumentaliteit die zijn eigen vermoeidheid en verbrokkeling in zich draagt. De toeschouwer heeft het recht achterover te leunen en met vredig gemoed gade te slaan hoe het gras te groeien komt en te sterven gaat, traag verdorrend en uiteenvallend, tot de gemeentelijke reinigingsdiensten het ineengezakte of kaalgevallen zootje voor uw neus misschien komen opkuisen.
     ‘In mijn jeugd maakte ik poortjes, onder andere poorten aan de rand van het bos, met takken, twijgen en gedroogd gras, poorten die opendraaiden en dichtdraaiden en na verloop van tijd ineenstuikten,’ heeft de kunstenaar hier zelf over gezegd in een geëxalteerde lezing die eindigde met een schreeuw en de vervaarlijke houw van een in verf gedoopt Aikidozwaard.
     Want er zit ook een geweldige drift in deze bouwsels. Aan de ene kant heeft men het stille gadeslaan van de kleine jongen te voelen, die urenlang kan kijken naar het groeien van het gras onder zijn neus, maar aan de andere kant heeft men elk moment de uitbarsting te duchten van een man als een vulkaan. Dat denk ik. Die sculpturen zijn verstilde uitbarstingen. Ze hebben de vlammende contour van een sabelhouw. Ze zijn stil en luid tegelijk, zoals een steen kan schreeuwen.

‘Sommige tekeningen duren drie seconden om ze te maken maar vele weken soms maanden om ze uit te voeren en te realiseren om ze reëel te maken, handenarbeid dus en zweet en een zere rug. Wat eens een kras was op een papier wordt een uitputtende rondedans omheen vreemde wezens. Hoe dikwijls moet men daar niet als een dronken indiaan springend omheen zijn totem, omheen dansen, eer dat er een beetje vorm ontstaat die van blijdschap de lucht in wil? Ge moet al uit een straf gesticht komen om bezig te zijn met kunst, vliegwerk en lessen in vrije val. Dat alles zonder vangnet en voor de schone ogen van een kippenei. Een beetje zoals het strijken van een messcherpe plooi in de zondagse broek van God. Driedimensionale schilderijen, gekooide wolken, strepen, treksels, houwen, kletsen, vegen, ademtochten, krassen, geguts, gedachtenbraaksel, slierten verfspatten, morslijnen, penseeldruppels, opgedroogde borstelsporen, ontworpen en ontslingerd in de verbeelding en de eenzaamheid, uitgevoerd in driezaamheid, grasvormige tijdsfuiken en seizoenssculpturen in een hyperrealistisch in drie dimensies ouderwets vers geschilderd tableau nat van de ochtenddauw.’

Gisteren kwam ik de kunstenaar tegen op straat.
     ‘Ik ben op zoek naar plastieken kokers die gebruikt worden om gordijnen in te verpakken,’ zei hij.
     ‘Om stokken in te steken?’ vroeg ik.
     ‘Ja… En die schik ik dan schots en scheef door elkaar, zoals onderling onafhankelijke, stochastische variabelen.
     ‘Een betoog over de kunst van het stockeren?’ vroeg ik.
     ‘Ja… Over stockeren gesproken… Gisteren zag ik een man voorbij wandelen, hier een beetje verder, en die droeg een halfvolle fles Spa op zijn hoofd. Hij moest wel, want het was zo koud dat hij zijn handen in zijn zakken moest steken.’
     ‘Misschien zat er warm water in de fles?’ opperde ik. ‘Het was misschien een warme hoed van glas gemaakt?’
     ‘Ik vond het wel grappig, zo’n kouwelijke man met een fles op zijn hoofd,’ sprak Vanhemelrijck.
     ‘Waar gaat ge nu naartoe?’ vroeg ik.
     ‘Nu loop ik eens tot ginder,’ sprak hij, ‘en als ik daar geen plastieken buizen vind, kom ik terug naar hier.’
     Ik keek naar de aangewezen einder, waar de bijna onzichtbare oever van het bos zich als kreupelhout rond de zoom van de weilanden kringelde als krullende kant.
     ‘Ik zal een tas koffie maken,’ zei ik, ‘dan kunt ge u komen warmen als ge weer hier zijt.’


Montagne de Miel, 15 maart 1999