Hans Theys ist Philosoph und Kunsthistoriker des 20. Jahrhunderts. Er schrieb und gestaltete fünzig Bücher über zeitgenössische Kunst und veröffentlichte zahlreiche Aufsätze, Interviews und Rezensionen in Büchern, Katalogen und Zeitschriften. 

Diese Plattform wurde von Evi Bert (M HKA : Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) in Zusammenarbeit mit der Royal Academy of Fine Arts Antwerpen (Forschungsgruppe ArchiVolt), M HKA, Antwerpen und Koen Van der Auwera entwickelt. Vielen Dank an Fuchs von Neustadt, Idris Sevenans (HOR) und Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Luc Deleu & T.O.P. office - 2002 - De ligusters op de sagittariuspromenade [NL, essay]
Text , 8 p.




__________

Hans Theys


De ligusters op de Sagittariuspromenade
Inleiding tot een handboek voor stedenbouwers (Luc Deleu en T.O.P. Office)



De afwezige gevel

Vrijdag, 29 juni 2002. Vandaag hebben Luc Deleu en ik de laatste hand gelegd aan de zesde versie van de tekst UrbietOrbi. We waren al een paar maanden aan het sleutelen, top down en van het kleine naar het grote, op zoek naar het compacte en het opengewerkte, de juiste toon, het juiste ritme en de meest heldere zinnen. Bij elke lezing leer ik iets bij over DeOnaangepasteStad. Het blijft mij verbazen hoe warrig de materie wil zijn, omdat een klaarstaande, voor de hand liggende oplossing onmogelijk tot een bruikbaar of boeiend resultaat zou kunnen leiden. Vermoedelijk is deze tekst tot stand gekomen zoals de stad zelf. Intuïties, moeilijk verworven ervaringen en inzichten, kunstgrepen, toeval, de zucht naar een vette verfstreek, politiek engagement, een gevoel voor evenwicht en contrapunt, valsemunterij: alles loopt dooreen, verknoopt zich, dijt uit, kruist, overlapt, schuift ineen en trekt zich weer los.
    Drie jaar geleden ben ik begonnen met het maken van een film over het werk van Luc Deleu. Gaandeweg ben ik vertrouwd geraakt met zijn bezigheden. Toch heb ik al die tijd de gedachte meegesmokkeld dat Deleu zich bezighield met het bedenken en vormgeven van een stad omdat hij het niet aandurfde gewoon gevels te ontwerpen. Ik zag zijn jarenlange zoektocht als een vlucht, een onbewuste omweg of een vernuftig gemaskeerd zelfbedrog, zoals zoveel mensen zichzelf voor de gek houden uit angst de eigen beperkingen onder ogen te moeten zien. Ik vond het ook vreemd dat er geen perspectieftekeningen van DeOnaangepasteStad bestonden, binnenaanzichten, doorzichten, enzovoort. Vooral omdat er een prachtige tekening bestaat van StationEuropaCentraal, die ons laat voelen hoe overtuigend soortgelijke tekeningen van DeOnaangepasteStad zouden zijn. Toen ik Deleu hier vragen over stelde, verzekerde hij mij dat alle medewerkers van TOP Office zaten te popelen om perspectieftekeningen te maken, maar dat hij er geen tijd mee wilde verliezen. ‘Perspectieftekeningen vertragen het ontwerpproces,’ zei hij, ‘omdat je ze daarna moeilijk kan hanteren of aanpassen’. Ik wist niet wat ik ervan moest denken. Pas de laatste maanden begin ik het te zien. Ik begrijp nu waarom Deleu nog niet eerder perspectieftekeningen heeft gemaakt en waarom hij niet vaker gevels tekent.
    Zoals blijkt uit sommige stapelzinnen waarin Deleu opsomt wat voor soort stedelijke ruimtes, plekken of voorzieningen er eigenlijk bestaan, zoekt hij naar woorden en beelden om nieuwe onderscheiden te maken tussen verschillende vormen van openbare ruimtes. Nu begrijp ik dat hij dit doet om ze nadien weer in elkaar te kunnen schuiven. De ruimte van Deleu is frivool. Vaak ontstaat ze door een over elkaar leggen van geometrische ritmes en volumes die door allerlei bewerkingen onzichtbaar geworden zijn, maar zich toch laten voelen (de vijfhoek van de dokterspraktijk APC). Deleu droomt van steunende constructies die abstracte ritmes worden, van dooreengeschoven draagstructuren waaruit je, omdat ze elk afzonderlijk zelfdragend zijn, bepaalde steunpunten kan verwijderen, zodat je onverwachte gaten krijgt, of die je steeds weer anders kan openwerken, zodat hun functie geperverteerd wordt.
    De basis van DeOnaangepasteStad bestaat uit demografisch cijfermateriaal dat afkomstig is van analyses van bestaande steden en dat wordt omgezet in programma’s en benodigde volumes. (Het woord ‘programma’ betekent in de architectuur zoiets als de ‘bestemming’ van een gebouw of ruimte.) Nadien worden de volumes zoveel mogelijk losgekoppeld van hun programma en verspreid over de totale oppervlakte van de stad. Deze verspreiding gebeurt volgens precieze patronen, die als doel hebben haar ongelijkmatig te laten verlopen, zodat er clusters ontstaan. Zo biedt de ontstaansgeschiedenis van de stadsas van Vipcity (een kantoorwijk waarin alle comfortdiensten gegroepeerd worden voor de bewoners van een verkaveling van 38.000 inwoners) het relaas van een ‘verklonteren’, van een berekend samentrekken en coaguleren van het stadsweefsel, waarbij de meest uiteenlopende volumes voor de comfortdiensten samen nieuwe, grillige, architecturale constellaties vormen. Elke constellatie beantwoordt in het geheim aan gelijksoortige en vaak zelfs dezelfde ontstaanswetten, zodat de wandelaar of gebruiker onbewust een samenhang moet voelen en het gevoel moet hebben elke stapeling al eens eerder te hebben gezien, maar dan in een droom.
    Langzamerhand krijgt de stad vorm. We voelen hoe de stapsgewijs rond hun as wentelende MAS-tweelingen altijd anders aansluiten op de verschillende dekken van de brug, hoe die dekken doorboord worden door vides en met elkaar verbonden worden door middel van schuin af- en oplopende promenades, hoe de vijfhoekige spanten waarin trappen en liftkokers zitten en waaraan de brug ophangt soms transparant zijn, soms gesloten en soms allebei tegelijk, hoe functie, structuur en visueel ritme verstrengeld raken en hoe, uiteindelijk, de gevels zichzelf tekenen, hoe de architectuur zichzelf vormt door het ineenschuiven en elkaar doorbreken van de verschillende programma’s en volumes, hoe de vorm voortvloeit uit de gecombineerde structuren. Dit is het wonder van DeOnaangepasteStad. Uiteindelijk tekent ze zichzelf. Haar buitenkant vloeit voort uit de binnenkant. Ideaal gesproken is er zelfs geen verschil meer tussen binnen- en buitenkant. Deleu denkt als een beeldhouwer of een anatoom. Hij ziet binnen- en buitenkant tegelijk. Hij droomt van ruimtes die tegelijk open en toe zijn. Hij droomt van rasters en balustrades die zijn gezichtsveld ritmeren. Hij droomt van wonderlijk gecombineerde draagstructuren die hun eigen gevels uitzweten.
    De toeschouwer wordt ononderbroken op het verkeerde been gezet. De wandelaar weet niet meer wat hij ziet of ervaart. De stad verglijdt rond hem zoals bergen zich traag verplaatsen rond een klimmende alpinist of zoals een sculptuur van vorm verandert als je er rond wandelt. Perspectieven verschuiven, volumes creëren vrije ruimte, balustrades openen vergezichten. De stad nodigt uit tot krioelen. Overal staan kraampjes. Mensen met vreemde namen en klederdrachten stallen hun waren uit op kleurige tapijten, overal groeien fruitbomen, het autoverkeer gaat schuil in de sokkel, de fietsers rijden omhoog en omlaag van promenade naar promenade, zelfs de ratten liggen te zonnebaden of halen capriolen uit in de bloeiende ligusters.
    Deleu schrijft dat hij DeOnaangepasteStad toevallig over het Brusselse geprojecteerd heeft. Toch zou het niet slecht zijn de stadsarm van Vipcity werkelijk over de Brusselse Noord-Zuid as te projecteren. Onder de meerdeksbrug, bovenop de sokkel, zouden volkstuintjes en parken groeien in de voortkruipende lichtvlekken die doorheen de vides op de grond tuimelen. Van boven zou je heel Brussel en omgeving kunnen overzien of met dikke kogels kunnen schieten op straatlantaarns en verkeersborden die opvlammen in de ondergaande zon.


Een glinsterende boom met donkerblauwe vruchten

Na het avondlijk nuttigen van ritueel opgediende sakau op het eiland Pohnpei in de Stille Zuidzee overkwam het de neuroloog en schrijver van prachtboeken Oliver Sacks ineens een merkwaardige omkering te ervaren, die door Joyce al was omschreven als ‘de hemelboom van sterren, vol vochtige, nachtblauwe vruchten’.
    Dit beeld doet denken aan beeldhouwers die de vorm van de lucht beeldhouwen door marmer weg te kappen en aan kunstenaars die voor- en achtergrond van hun schilderijen dooreen weven. Eigenlijk ziet Deleu architectuur niet als voorgrond, maar als achtergrond. Hij tracht een stad vorm te geven die kan fungeren als neo-natuurlijke achtergrond van het stedelijke leven.
    Langs de stadsas van Vipcity vinden we paren van telkens een liggend en een rechtstaand exemplaar van een gelijkvormig gebouw. Dit gebouw bestaat uit opeengestapelde lagen, die aan één zijde telkens op een andere manier schuin afgesneden worden. Hoe is Deleu tot deze vorm gekomen? Oorspronkelijk was dit een ontwerp voor een museum, waarbij Deleu het opgegeven programma eerst heeft vertaald in benodigde oppervlakte of volume (net zoals hij doet voor DeOnaangepasteStad) en vervolgens als plakken cake boven op elkaar heeft gestapeld. De afwijkende, schuine gevels van elke verdieping, die het gebouw een natuurlijk aandoende, gelaagde structuur bezorgen, komen voort uit het feit dat ze loodrecht geplaatst werden op de stralen van de zon tijdens de zomer-, herfst-, winter- en lentezonnewende. In De Onaangepaste Stad maken deze gebouwen echter een rondedans, waardoor de oriëntatie van de gevels haar oorspronkelijke betekenis verliest, tenzij als aanleiding voor een prachtige vorm.
    Zou het mogelijk zijn een stad vol te zetten met identieke gebouwen die juist door hun gelijkvormigheid een levendige, altijd verschuivende ruimte creëren? Ik denk dat dit een van de bedoelingen is van Deleu. De gelijkvormigheid staat borg voor een eindeloze verscheidenheid. Hetzelfde principe wordt toegepast voor het ontwerp van de gebedshuizen in DeOnaangepasteStad. Elk gebedshuis bestaat uit twee trapezoëders die elk op een verschillende zijde rusten en nadien in elkaar geschoven worden. Naargelang van de zijde die als basis gekozen wordt en de oriëntatie van beide trapezöeders, worden uiteenlopende volumes bekomen.
    Over het ontwerp van een universiteitsgebouw in Gent vertelde Deleu mij dat hij ‘een Mies door een Corbusier’ had geduwd. ‘Corbu maakt sculpturale, betonnen bunkers waarvan de spleten en gaten toegemaakt worden met glas,’ vertelde hij, ‘terwijl Mies van der Rohe perfecte, rechthoekige, glazen dozen maakte. Voor dit ontwerp heb ik een glazen doos door een betonnen sculptuur geduwd. Het gebouw bestaat uit twee schoendozen die niet samenvallen, die verschoven zijn, waardoor je aan de achterkant een uitstekend stuk glazen doos krijgt en aan de voorkant een uitstekend stuk betonnen sculptuur.’
    In DriegeneratiewoningNiebuur breekt een houten proviandkamer door de glazen wand van de keuken. In HotelStok, een woonhuis waarin de twee bovengrondse vloeren ophangen aan een betonnen kapstok, lopen een driehoekig terras en een balustrade door in de binnenruimte, waar de vloer van de woonkamer schuin loskomt van de glazen wand. Binnen- en buitenruimte stulpen uit of lopen in elkaar over.
    Het werken met grote vlakken en heldere volumes versterkt het ‘maquette-effect’, waardoor een gebouw, afhankelijk van het gezichtspunt en het omliggende landschap, zowel groot als klein kan lijken, zoals een schip zijn meetbare gestalte verliest als het de haven verlaat.
    Alleen de vaak terugkerende, aan schepen ontleende balustrades of relingen maken het mogelijk de onvatbare volumes te vergelijken met de grootte van een mens.
    In een van de gesneuvelde versies van de tekst UrbietOrbi vergeleek Deleu de stadsas van Vipcity met de Grand Canyon. Ik vroeg hem wat hij daarmee bedoelde, omdat ik niet begreep hoe je een staketsel kan vergelijken met een kloof. ‘Als je door de Grand Canyon vliegt,’ antwoordde hij, ‘met al die verschillende lagen en onvoorspelbare bochten, dan lijkt het alsof hij ontworpen is.’
    Dit gaat nog verder dan het beeld van Joyce, waarin de sterren vergeleken worden met een lichtgevende boomstructuur die donkere vruchten draagt. Niet alleen wordt hier een positieve vorm vergeleken met een negatieve, de natuurlijke, grillige en gelaagde vorm van de kloof roept bij Deleu het idee op dat er een ontwerper aan het werk is geweest. Deleu vliegt door de Grand Canyon en ziet de onderliggende tekening voor zich. Dit vertelt ons iets over de complexiteit van de tekeningen die hij ziet in zijn dromen, maar ook over de manier waarop hij DeOnaangepasteStad ziet meanderen rond de wandelaar.
    Vaak heb ik het idee dat ik DeOnaangepasteStad al gezien heb en er zelfs al in heb rondgewandeld en gefietst. Meestal stel ik mij voor dat ik over het skydeck fiets. Voortdurend herken ik vormen die mij aan andere gebouwen doen denken, maar ik kan mij niet goed herinneren welke, zoals een hoedenverhaal in de Recherche van Proust mij vaag doet terugdenken aan een ouder hoedenverhaal waarvan ik het specifieke plezier al ben vergeten. Soms lijkt het wel een droom, waarin ik gebouwen, vormen, personen of beelden ontmoet die mij de indruk geven dat ik ze al eerder heb gezien, maar voor ik ze kan plaatsen zijn ze alweer van vorm veranderd.
    Deleu vertelde mij dat hij het liefst over het promenadedek van de stadsas van Vipcity zou wandelen. Dat is de verdieping die met regelmatige intervallen schuin oploopt naar het daarboven liggende dek, zodat je soms vergeet op welk dek je aan het wandelen bent, een beetje zoals je in een huis met twee trappen die elk verschillende verdiepingen bedienen soms de indruk krijgt dat die verdiepingen naast elkaar liggen in plaats van boven elkaar. Bij de Sagitariuspromenade verandert de richting van een van de schuin aflopende hellingen, waardoor een soort van vallei ontstaat.
    In de Boboli-tuinen van Firenze is een ervaring mogelijk die mij aan De Onaangepaste Stad doet denken. Je wandelt door de stad en je loopt door de grote toegangspoort van een of ander paleis naar de achterliggende tuin die opgebouwd is uit terrassen. Benieuwd naar de planten wandel je van terras naar terras, tot je ineens Firenze aan je voeten ziet liggen, omdat je zonder het te merken een van de heuvels die deze stad omringen hebt beklommen. Het paleis verbergt de heuvel, de stijgende terrassen verhullen dat je je steeds meer van de stad verwijdert. Elke bezoeker van de tuin wordt getuige van een onverhoeds verschuiven van schaal en perspectief.


Het ontbrekende overzicht en de uitblijvende verklaring

Hoe kan je een stad beschrijven? Hoe meer DeOnaangepasteStad op een echte stad begint te lijken, hoe moeilijker ze te beschrijven valt. De achterliggende cijfergegevens, hun arbitraire interpretaties en de wetten van hun ruimtelijke vertaling zijn nog bekend, maar samen hebben ze gezorgd voor een geheel dat de som van deze delen overstijgt.
    Bij deze primaire onmogelijkheid van een volledige beschrijving van De Onaangepaste Stad voegt zich ook die vreemde omstandigheid dat teksten en gesprekken stelselmatig het wezenlijke uit zich weren. Wie lezingen van Luc Deleu heeft bijgewoond zal opgemerkt hebben dat veel zaken ongewild duister blijven. Pogingen zijn oeuvre samen te vatten of inzichtelijk te maken lopen hier en daar strop, zoals een snoer dat we proberen te ontwarren zichzelf vaak in knopen en korte lussen trekt. Inhoud en vorm zijn versmolten. Argumentatie en humeur vullen elkaar aan of spreken elkaar tegen.
    Wat we vooral onthouden van deze lezingen is de attitude van de kunstenaar. Deleu is een man met stijl. Hij gaat met zijn brede schouders dwars in het deurgat staan en vraagt iedereen waarom hij of zij wil passeren. Hij wandelt nerveus heen en weer. Hij zit in LeGrandConfort te dromen, te lezen, naar Bob Dylan te luisteren, kritiek te spuien of smakelijk te lachen. Hij dirigeert, riposteert en reclameert. Hij zoekt naar uitwegen. Hij weigert te berusten. Zijn silhouet neemt een plaats in. We voelen hoe hij als een trotse enkeling in het publieke leven staat. Deleu zoekt zelf naar antwoorden. Vaak vindt hij antwoorden die nieuwe vragen oproepen.
    Een volledige beschrijving van DeOnaangepasteStad is allicht ongewenst, omdat haar specifieke karakter juist schuilt in haar ongrijpbaarheid. De Onaangepaste Stad moet onbewust leesbaar zijn, maar rationeel onleesbaar. Haar grote trekken zijn berekend, voorspeld, gepland. Haar details worden overgelaten aan de inwoners. De hele opzet bestaat hierin: hoe een macro-orde uitdenken die op micro-vlak vrijheid mogelijk maakt? In deze onderneming lopen ecologische en politieke motieven, urbanistische en architecturale stellingen, ernst en humor, vorm en inhoud, heerlijk hopeloos dooreen. Alles is samengesmolten tot een koppig systeem, tot een reeks van elkaar opvolgende ideeën en vormbeslissingen, maar dit systeem zoekt naar een levend beeld, naar een beeld dat blijft bewegen, naar een ruimte waarin mensen kunnen leven.
    Er zit een dode aanpak in onze architectuur, in de aanpak van onze huizen, straten en pleinen. Alles valt dood. Overal voel je de benepenheid van de neurose, van de verdringing, van de onmacht te leven met grilligheid en onvoorspelbaarheid. Tegenover de hoogmoed van de schoolse betweterij plaatst Deleu de hoogmoed van de spijbelaar die tijdens schaars veroverde uren van vrijheid verboden boeken leest of verplichte boeken scheef interpreteert. Door de meeste architecten wordt Le Corbusier waarschijnlijk academisch bestudeerd. Voor Deleu is het werk van Le Corbusier een bron van ervaring. Door het telkens weer te lezen, te tekenen, te bekijken, te herkauwen, in vraag te stellen, te verbeteren en zelfs uit te voeren raakt hij steeds meer vertrouwd met de materie. Niet alleen met het werk van Le Corbusier, maar vooral met de op te lossen problemen. Het juist gestelde probleem leidt tot de juiste vorm. (Door geen woonhuizen te ontwerpen voor Chandigargh en zich grotendeels te beperken tot het uitstippelen van een stratenplan en het optrekken van administratieve gebouwen, heeft Le Corbusier een uitweg getoond uit de verwarring tussen het wonen en de woning en zo De Onaangepaste Stad aangekondigd.)
    De voorbije maanden hebben Deleu en ik dus samen geprutst aan de hoofdtekst voor het boek UrbietOrbi. Deleu schreef en ik leverde commentaar. Meestal werd mijn commentaar met instemming ontvangen, zelden leidde dit tot nieuwe, verhelderende passages. Hoe meer de tekst weerstand bood aan mijn commentaar, hoe beter hij werd.
    Zou het kunnen dat een vraagstuk altijd een dwarse niet-schoolse benadering vraagt als je tot nieuwe inzichten wil komen? Elke keer als ik Deleus teksten lees vraag ik me dit af. Altijd grijpt hij terug naar de ontstaansgeschiedenis van DeOnaangepasteStad, omdat ze ons enig inzicht biedt in de strengen waaruit het vlechtwerk bestaat. Het lijkt alsof hij ons langzaam in het weefsel wil trekken, zonder ons echt de mogelijkheid te geven het in enkele zinnen te vatten. Want uiteindelijk gaat het erom het irrationele, het onmaakbare, het ongrijpbare, het levende van een stad te accepteren, te wensen en uiteindelijk te dulden in een bruikbare methode om na te denken over de stad.


Montagne de Miel, 2 juli 2002