Hans Theys ist Philosoph und Kunsthistoriker des 20. Jahrhunderts. Er schrieb und gestaltete fünzig Bücher über zeitgenössische Kunst und veröffentlichte zahlreiche Aufsätze, Interviews und Rezensionen in Büchern, Katalogen und Zeitschriften. 

Diese Plattform wurde von Evi Bert (M HKA : Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) in Zusammenarbeit mit der Royal Academy of Fine Arts Antwerpen (Forschungsgruppe ArchiVolt), M HKA, Antwerpen und Koen Van der Auwera entwickelt. Vielen Dank an Fuchs von Neustadt, Idris Sevenans (HOR) und Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Cel Crabeels - 2003 - Achter de deuren van mijn hoofd [NL, essay]
Text , 6 p.




__________

Hans Theys
 

Achter de deuren van mijn hoofd
Enkele woorden over een nog niet gemaakte film van Cel Crabeels


Eind vorig jaar vroeg Cel Crabeels (°1958) mij of ik een paar woorden wilde schrijven over een videotape die nog niet bestond. Hij stelde voor dat ik mij zou baseren op enkele geluidsopnames die gemaakt waren tijdens het filmen.

Deze vraag deed mij denken aan een ouder werk van Crabeels: in een galerie is een valse muur gebouwd, waarin een deurgat is uitgespaard. Het deurgat is gevuld met een semi-transparant scherm waarop het beeld van een deur wordt geprojecteerd. De video duurt vier uur. Gedurende lange tijd gebeurt er niets, maar dan wordt onze aandacht op de deur gevestigd door onverwachte geluiden. Er wordt aan de deur gemorreld. De deurknop beweegt. Er wordt op de deur gebonsd. Iemand probeert binnen te geraken. Iemand probeert de deur zelfs in te beuken. Toch gaat de deur niet open. Voor het maken van dit werk had Crabeels een dertigtal vrienden gevraagd hem te komen opzoeken. Terwijl de bezoekers vergeefs aanklopten, zat hij aan de andere kant de deur te filmen.

Ik scherp mijn ganzenveer en formuleer de volgende stelling: Het werk van Crabeels spreekt over ontmoetingen die niet plaatsvinden.

Een van zijn mooiste werken is de gelijktijdige projectie van de voorste en achterste benen van een lopend paard, gefilmd met camera’s die waren vastgebonden op de buik van dit paard. De beelden werden geprojecteerd op twee tegenoverliggende muren in een paardenstal, zodat je ze niet tegelijk kon zien. Het paard is in twee verdeeld, zijn voorkant en achterkant lopen los van elkaar. Het lijkt alsof de voorkant en de achterkant van het paard elkaar nooit meer zulle ontmoeten. ‘Muybridge maakte foto’s van lopende paarden om aan te tonen dat ze op een bepaald ogenblik helemaal zweefden,’ vertelt Crabeels. ‘Het moment waarop geen enkel been de grond raakt wordt in het Frans ‘détachement’ genoemd. De titel van dit werk, Detachment, verwijst naar dit moment, maar ook naar het uiteenvallen van het paard. De bedoeling van Muybridge was het analyseren van beweging en het vatten ervan in een overzichtelijk totaalbeeld. In mijn werk krijg je opnieuw een subjectief standpunt en valt het paard opnieuw uiteen. Er is geen totaalbeeld meer mogelijk.’

Voor een tentoonstelling in Utrecht die was gewijd aan de illusionistische werking van het theater maakte Crabeels een vanzelf naar beneden en naar boven rollend gordijn. Op dit gordijn werd een groeiend en daarna krimpend videobeeld geprojecteerd waarop je hetzelfde raam zag, dat van buitenaf werd stukgegooid met stenen. Naarmate het naar beneden rollende gordijn de ruimte verduisterde, werd de ruimte opnieuw verlicht door de projectie. Het echte raam, waarachter zich een werkelijkheid afspeelde, werd vervangen door een gefilmd raam. De kamer veranderde in een donker theater, waarin de bezoekers vreesden een echte steen tegen het hoofd te krijgen.

Thuisgekomen luister ik naar de geluidsopnames die Crabeels mij heeft meegegeven. Ik hoor vooral het wrijven van kledingstukken, mensen die ademen, enkele korte bevelen en een reeks vreemde knallen.

Het over elkaar wrijven van de kleren doet mij denken aan de op ware grootte geprojecteerde video van Crabeels waarin een man een vest uittrekt en nadien weer aantrekt, terwijl hij zijn jasje blijft aanhouden. Zijn schoenen zijn vastgeschroefd aan de vloer.
Ik vraag mij af in hoeverre mijn schoenen zijn vastgeschroefd aan de vloer.

Maar wat veroorzaakte die vreemde, terugkerende klappen? Eerst dacht ik aan de sluiter van een Hasselblad, maar toen herinnerde ik mij de luide klap van grote flitslichten. Ik heb eens een jaar lang met een fotograaf sculpturen gefotografeerd bij rijke mensen die kunst verzamelden. Meestal moesten we de sculptuur bevrijden uit een krappe, plexiglazen doos, een groot vertrek van het huis leeg maken en verduisteren om een kleurechte foto te kunnen maken en de sculptuur zo opstellen dat we haar vanuit een goede hoek konden fotograferen. Op een dag probeerde ik een schaalmodel van een zeppelin op te hangen in het midden van een grote kamer, terwijl de nerveuze vrouw des huizes alles rondom ons voortdurend opruimde. Zowel mijn balpen als mijn vouwmeter verdwenen. Gelukkig was er nog haar man, een huisarts op rust, die in onze aanwezigheid een legale aanleiding zag om zich als aperitief een grote whisky in te schenken. Hij zorgde ervoor dat de balpen en de vouwmeter terugkwamen. De ballon was uitgerust met enkele heel dun geschuurde, balsahouten propellertjes, waarvan er een afbrak. Door Gods genade gebeurde dit net op een ogenblik dat de vrouw des huizes het vertrek had verlaten om haar opgeruimde buit ergens te gaan deponeren. Terwijl de fotograaf meteen vertrok om secondenlijm te zoeken, ging de pimpelende huisarts voor het beschadigde kunstwerk staan opdat zijn echtgenote de schade niet zou opmerken.

In de meeste huizen van rijke collectioneurs is het erg stil en proper. Het zijn huizen van de dood. Elke bruuske beweging kan fataal zijn voor een investering. De bedienden maken geen lawaai. De kostwinner is het huis uit om nog meer geld te verdienen. Alles staat in het teken van te voorkomen verlies. Maar niemand heeft iets, niemand zit echt in de tijd, niemand is. Er wordt verzameld en bewaard. Uit angst voor het vergaan durft niemand te leven. De levensangst leidt tot een gecamoufleerde verheerlijking van de dood.

Het geluid van vallende sneeuw is een dof zoemen dat alle andere geluiden wegdrukt.

Voor de tentoonstelling Orbis Terrarum heeft Crabeels in het midden van een historisch aangeklede ruimte een rode tape gekleefd op de vloer, de muren, het plafond en alle voorwerpen die aan de muren en het plafond bevestigd zijn. Het is alsof de ruimte daar in twee gesneden is en daarna weer aaneengegroeid. De ruimte heeft nu een voor- en een achterkant, zoals het paard. Deze situatie wordt gefilmd met een camera die verticaal om zijn as draait, zodat je een stabiel beeld krijgt dat in het midden doorsneden wordt door een rode streep. Vervolgens wordt de tape voorzichtig verwijderd, terwijl het traag loskomen van de tape van dichtbij gefilmd wordt. Deze film, die samen met de andere opname op twee monitoren tijdens de tentoonstelling getoond wordt, biedt een ‘close reading’ van de oppervlakte van een vertrek, dankzij de opname van de loskomende tape, die hier en daar een restje meepikt.

Ik zit een beetje te suffen en herinner mij hoe ik voor Pierre Bismuth eens heb geacteerd in een film zonder beeld. Een gedeelte van de opnames vond plaats in een restaurant dat voor de gelegenheid gesloten was. Ik moest een diepzinnig gesprek voeren met een Hongaarse jongedame, terwijl we allerlei slaatjes mochten proeven. De opnames werden voortdurend verstoord door klanten die op de glazen deur bonsden en met de handen rond de slapen gebogen naar binnen probeerden te turen. Dezelfde kunstenaar had een typiste naar Vertigo laten luisteren en alles wat ze hoorde laten beschrijven, zodat hij de film kon tonen met haar beschrijving als ondertiteling. Een van de vreemdste dingen was dat ze veel treinen hoorde en een groot deel van de film in de buurt van een station situeerde, terwijl in de film geen treinen voorkomen.

In de film La Dolce Vita komt een passage voor waarin de gasten van een gezeten burger per ongeluk te weten komen dat hij vroeger natuurgeluiden opnam. Eerst schaamt hij zich hiervoor, maar na enig aandringen laat hij zijn gasten luisteren naar het geluid van een storm, de zee en fluitende vogels. De scène wordt afgebroken door het verschijnen van twee kleine kinderen, die wakker geworden zijn door het lawaai van de opgenomen storm.

Bij mij riep deze scène het verlangen op naar een film waarvan de klankband als een autonoom voortwoekerend gezwel de hele film zou overnemen.

De laatste maanden heeft mijn twee en een half jaar oude zoon Maurice een tiental langspeelfilms leren kennen, die hij nu uit het hoofd kent. Zodra een film van start is gegaan laat hij zich van de zitbank glijden en gaat hij elders spelen, waarbij hij het verloop van de film luisterend volgt. Soms vestigt hij onze aandacht op een bepaalde passage, soms rent hij naar het toestel om een aankomende passage rustig te kunnen bekijken.

In de film Monika van Bergman komen twee geluidspassages voor waaruit het werk van David Lynch is geboren. In de eerste passage zie je twee jonge mensen in een waggelend bootje stappen, terwijl je een onaangenaam fabrieksgeluid hoort. Een naïef wegzwenkende camera toont ons dat het bootje onder een reusachtige spoorwegbrug ligt. (Erraserhead) In de tweede passage kijkt Monika in de lens, terwijl onder de jukeboxmuziek een dreigende bromtoon opwelt. (Wild at Heart, Lost Highway, Mulholland Drive)

Het prachtige aan de films van Bergman is dat veel van zijn beelden te lang duren. Bovendien zijn het onnozele beelden, zoals beelden van voorbijdrijvende wolken of door kabbelend water weerkaatst zonlicht op het plafond van een bootje. Godard schreef in 1958 al dat dit een ouderwetse manier van filmen was, die bij Bergman echter opnieuw zin kreeg omdat ze de psychologie van zijn personages uitdrukte. Ik geloof daar niks van. Het waren gewoon onnozele, mooie beelden die veel te lang duurden.

Een van de voorvallen die het hoofdpersonage van de Recherche een moment uit het verleden opnieuw laten beleven is het geluid van een lepeltje dat tegen een kopje tikt.

Toen ik klein was hoorde ik het verschil tussen mijn vader en mijn moeder die de trap op- of afliepen aan het klepperen van hun pantoffels, net zoals bosjesmannen de voetsporen van hun stamgenoten herkennen.

Arno vertelt op de radio dat hij getroffen was door Janis Joplins verschijning in de Monterey-film, omdat hij nog nooit een vrouw zo had zien zingen, maar ook omdat ze een soort pantoffels droeg en elke keer als ze alles gaf, ging ze in haar pantoffels op haar tenen staan, terwijl de zolen op de grond bleven. Arno vertelt ook dat hij van Josephine Baker houdt omdat ze zingt alsof ze tegelijk aan het stofzuigen is.

We weten dat veel geluiden die we in films horen nagemaakte geluiden zijn, die door vaklui geproduceerd worden in een studio. Ze gebruiken daarbij vooral kokosnoten, plastic zakken en kattenbakken.

Intussen heb ik een voorlopige montage van het bewuste werk van Cel Crabeels gezien. Het heet ‘Slave Unit’, naar de benaming van een bepaald soort flitslicht. Een man en een vrouw fotograferen elkaar, dwingen elkaar in bepaalde houdingen. Samen worden ze vanuit allerlei hoeken gefilmd, ook van bovenuit, zodat we vloer en achtergrond met elkaar gaan verwarren. Soms lijkt het alsof de personages gaan zweven, alsof ze zich in een abstracte ruimte bevinden. De beelden worden afgewisseld bij elke ontbranding van het flitslicht. Ik hou ervan als de jongedame haar partner met een beweging van de voet in een bepaalde pose brengt. Ik hou van haar misnoegd gezicht.

De beelden van Crabeels hebben geen omgeving. Ze zijn ontstaan in kamers zonder deuren en ramen. Het zijn kamerschermen. Het zijn vreemde wandelwegen aan de binnenkant van iemand zijn hoofd. Het gevoel staat buiten aan de deur. De wereld wordt anders open geplooid. We weten niet goed waarom, maar we voelen dat er een samenhang is die geleidelijk aan zichtbaar zal worden.

De twee personages van ‘Slave Unit’ tasten elkaar af door de lens. Ze tasten elkaars buitenkant af. Ze kadreren. Ze dwingen elkaar in een kader. Ze proberen elkaar tot houdingen te brengen die een binnenkant naar buiten kunnen lokken. Niemand weet waar hun ziel is, tenzij in het bedenken en voltrekken van deze vreemde, stilzwijgende choreografieën en scenario’s.

Mijn moeder was aan het stofzuigen. Het geloei van de machine overstemde haar zang.

Op een dag tijdens de maand maart van het jaar 1994 was ik aan het stofzuigen toen iemand mij opbelde en vertelde dat een goede vriendin overleden was. Ze hadden haar moeten vastbinden aan het hospitaalbed, want ze wilde niet sterven. Ik legde de hoorn neer en ging verder met stofzuigen. Ineens begreep ik waar al dat stof vandaan kwam.

(Winnie de Poeh zoekt Janneman Robinson. De vader van Tarzan gooit zich tussen de poten van voorbij stormende olifanten om een baby te redden. Lady wordt belaagd door gemene honden, die worden verdreven door Vagebond. Een poema wordt door een hond met de stem van Michael Pas in een rivier gekatapulteerd. Bambi is alleen. De papa van Simba verschijnt in de wolken.)

De beste manier om stof te verzamelen, als je geen stofzuiger hebt, is een matras rechtop zetten en vervolgens op de grond laten neervallen. Hoe groter de matras, hoe beter. Het stof vliegt dan alle kanten op en vormt vanzelf stofmuizen die zich aan de rand van de kamer tegen de plinten schurken. Je hoeft ze enkel te vangen en op te sluiten in een tupperware doos.

Ik had een Lenco platendraaier gekocht, maar moest daarna nog een jaar sparen voor een versterker en luidsprekers. Ik luisterde een jaar lang naar Space Oddity met mijn oor naast de zingende naald.

Kafka schrijft ergens dat twee mensen die de liefde doen in elkaar graven als honden. We leven met elkaars buitenkant. We proberen onze binnenkant te voeden met buitenkanten. Zelfs als we in elkaar graven vinden we alleen maar buitenkant. Sommige denkers opperen de stelling dat er geen binnenkant bestaat.

Het sneeuwt. Iedereen zwijgt en blijft binnen en moeit zich met zijn eigen zaken. Het is stil. En dan horen wij een kreet in de ijle hemel en strijkt een pauw neer op de hoge sneeuwmuren.


Montagne de Miel, 29 januari 2003