Hans Theys is a twentieth-century philosopher and art historian. He has written and designed dozens of books on the works of contemporary artists and published hundreds of essays, interviews and reviews in books, catalogues and magazines. All his publications are based on actual collaborations and conversations with artists.

This platform was developed by Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) in collaboration with the Royal Academy of Fine Arts in Antwerp (Research group Archivolt), M HKA, Antwerp and Koen Van der Auwera. We also thank Idris Sevenans (HOR) and Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Freek Wambacq - 2008 - Een piepschuimen zwerver [NL, essay]
Text , 3 p.




__________

Hans Theys


Een piepschuimen zwerver
Over een tentoonstelling van Freek Wambacq


Momenteel loopt in het kunstencentrum Netwerk in Aalst de tentoonstelling ‘Rocaille / Gereedschapskist / Le Vase-entrepôt’ van de dertigjarige, uit Brussel afkomstige kunstenaar Freek Wambacq en kunnen we in Thurn & Taxis kennis maken met zijn sculptuur ‘Rocaille’, waarmee hij als een van de veertien genomineerden (waaronder ook Leon Vranken) meedingt naar de Ariane de Rothschild Prijs.

Ik maakte voor het eerst kennis met Freek Wambacq in de zomer van 2007, bij het opbouwen van de tentoonstelling Small Stuff Three (Meeting Bernd Lohaus) in het Herman Teirlinckhuis in Beersel. Vaast Colson had mij gewezen op zijn werk. Wambacq trof mij door zijn economie en wendbaarheid, twee kwaliteiten die als ze samen voorkomen tot gevatte precisie leiden. In het algemeen doet zijn werk denken aan de steeds wisselende benaderingen van kunstenaars als Christophe Terlinden, Denicolai en Provoost, Maarten Vanden Eynde of, in Nederland, gerlach en koop: mensen wier werk zo uiteenlopend is, dat het zowel de vorm kan aannemen van een vrouwelijke burgemeester die een baksteen over haar schouder in de Dender gooit (waarbij een foto van het gebeuren wordt omgezet in een puzzel), bij Denicolai en Provoost; een muziekorgeltje dat op een metalen koekendoos wordt geplakt, bij Christophe Terlinden; of een elf meter hoge zwarte druppel, bij Maarten Vanden Eynde. Eindelijk werk waarbij elke samenhang mij ontgaat, zal ik maar zeggen. Het enige gemeenschappelijke lijkt het verlangen artistieke artefacten te vervaardigen en zo stelling te nemen in de wereld. De kunstenaar wordt onzichtbaar, net als in de droom van Flaubert. Zoals altijd wanneer ik een kunstenaar ontmoet wiens werk mij boeit omdat het goed gemaakt is en omdat het ontsnapt aan mijn begrip, probeer ik in het geval van Freek Wambacq het ogenblik van dit zogenaamde ‘begrip’ zolang mogelijk uit te stellen en zolang mogelijk te genieten van een staat van verwondering.

Het werk Rocaille uit de titel van de tentoonstelling in Aalst zal daar niet te zien zijn (wel de tekening uit 2004 die aanzette tot het maken van de sculptuur), omdat het wordt tentoongesteld in het gebouw van Thurn & Taxis. Het gaat om acht ton met de hand verzamelde en gewassen, hele zeeschelpen die tot een heuvel gestapeld worden op een blauw zeil, waarvan de hoeken nog te zien zijn. De hol-bolle, lege vormpjes, als oervormen van de sculptuur (de uit zichzelf gegroeide mossel van Broodthaers) vormen samen een gestrande heuvelrug, een poreus volume of een stapel bouwmateriaal. Het blauwe zeil fungeert als sokkel.

Net zoals deze stapel ook gezien kan worden als de maquette van een heuvelachtig landschap, schept een grote lemen vaas een onverwachte schaalverschuiving in de galerieruimte van Netwerk. De drie meter hoge, zelfgemaakte vaas bevindt zich aan de ingang van de tentoonstellingsruimte. Achterin de verder lege ruimte vinden we een acht jaar oude foto waarop we een man op een tractor-grasmachine gras zien maaien tussen één meter hoge huisjes. De lemen vaas is zelf een soort van huis, een proviandkast, een opslagplaats, een hol volume. Als een grote reus zaait deze vorm abstracte, vierkantige, witte leegte rond zich.

Op de eerste verdieping vinden we een herhaling van deze vrijwel lege ruimte in een mooie tentoonstelling die voornamelijk bestaat in tegen de wand staande toonkasten en rekken van multiplex waarop, waaronder en waarnaast een twintigtal werken tentoongesteld worden. In het midden van de ruimte staat maar één voorwerp: een met zachte polyesterplamuur en decoratieve smeednagels afgewerkte gereedschapskast. De kast is op slot. Tegenover de kast, in het midden van de muur, hangen twee vleugelvormige sculpturen die zijn samengesteld uit de zwarte, ijzeren stijlen van de leuning van een wenteltrap. De asymmetrische spreiding van de toonkasten trekt de ruimte in evenwicht. Onder een toonkast treffen we een marmeren vorm aan met twee uitgespaarde gootjes: een replica van een antieke, Griekse startblok uit Olympia. Deze marmeren vorm rust op een sokkeltje dat is afgewerkt met gemarmerd fineer. Het samengaan van deze materialen is kenmerkend voor het werk van Wambacq. Elders neemt dit collage-achtige samengaan de vorm aan van drie biljartballen die in een kartonnen eierdoos rusten, of glimmende wieldoppen die met behulp van een ijzeren sculptuur een toren vormen, of appels die gegraveerd werden met architecturale tekeningen, of een menselijke figuur met opgezette hondenkop die een hondenhok van PVC als kapmantel torst, of een amateuristische werkbank die verbreed werd tot synthesiser-tafeltje. De decoratieve, smeedijzeren nagelkoppen op de gereedschapskast vormen een verdubbeld, ruitvormig rasterpatroon. De tentoonstelling schikt zich als een ritme, de heterogene materialen en vormen doen zich voor als een soort van edele overschotten, als de rekwisieten van een al te lange, maar niet onaangename droom. We denken terug aan de eerste surrealistische voorwerpen, zoals met bont bedekt bestek of een strijkijzer met spijkers, maar dan herdacht en doorgedreven, met nieuwe materialen en voorwerpen, verdwaalde hulpstukken, betrokken in doe-het-zelfzaken en geheime plekken met reusachtige rekken waar bouwmaterialen verkocht worden.

Verschillende vormen en texturen schurken zich tegen elkaar. Ze wrijven en blijven aan elkaar plakken. Sculpturen die zelf stapelrekken zijn, gammele torens, verdachte ontmoetingen, verstijfde accidenten. Ik denk terug aan de Nieuwzeelandse kunstenaar George Nuku die mij vertelde dat zijn voorouders woonden in een wereld vol met bomen, zodat het normaal was dat ze beelden uit bomen kapten. ‘Maar nu wonen we in een wereld vol met piepschuim,’ besloot hij, ‘hoe kan ik in die wereld leven zonder mijn plaats ten opzichte van dat piepschuim te bepalen?’ Het werk van Freek Wambacq is de droom van een piepschuimen zwerver, een scheepspiraat van pvc, een David van fineer; het is een huis gemaakt van versnipperde, broze stukken, ineen geplakt en stralend.


Montagne de Miel, 22 november 2008