Hans Theys is een twintigste-eeuws filosoof en kunsthistoricus. Hij schreef en ontwierp tientallen boeken over het werk van hedendaagse kunstenaars en publiceerde honderden essays, interviews en recensies in boeken, catalogi en tijdschriften. Al deze publicaties zijn gebaseerd op samenwerkingen of gesprekken met de kunstenaars in kwestie.

Dit platform werd samengesteld door Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen). Het kwam tot stand in samenwerking met de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen (Onderzoeksgroep ArchiVolt), M HKA, Antwerpen en Koen Van der Auwera. Met dank aan Idris Sevenans (HOR) en Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Gauthier Oushoorn - 2015 - Het water getemd [NL, essay]
Tekst , 5 p.




__________

Hans Theys


Het water getemd
Enkele woorden over het werk van Gauthier Oushoorn


Dinsdag, 22 september 2015. Gauthier Oushoorn (°1986) toont mij een mangat dat hij met zijn kompaan Max Pinckers heeft gegraven in een garage die deel uitmaakt van een tentoonstelling. De opening in de betonnen vloer is cirkelvormig, de put lijkt cilindervormig te zijn, maar eigenlijk gaat het om een afgeknotte kegel: de basis is veel breder dan de top. Door een perspectivisch gezichtsbedrog denken we dat de put overal even breed is. (In werkelijkheid is de diameter bovenaan 62 cm en onderaan 130 cm. De hoogte is 255 cm.) De wanden werden mooi rond en glad geschraapt met een truweel. Het is een elegante, momentane sculptuur, die na verloop van tijd onvermijdelijk zou afkalven. Het mangat is even diep als de garage hoog is. De opening heeft de omtrek van een autoband die zich in de garage bevond. Het volume van de put wordt dus bepaald door gegeven maten en door de wetten van het perspectief.
Vorig jaar ontdekte Oushoorn het Islamitische richtsnoer voor kunstenaars zich te bepalen tot wiskundige principes. Aslı Çiçek, die mooie teksten over Oushoorns werk schreef, ziet hierin een streven van de kunstenaar deel uit te maken van het oneindige. Ik begrijp niet meteen wat ze daarmee bedoelt, tenzij ze refereert aan het geloof van de Grieken dat kennis van de wiskunde en van de bewegingen van de hemellichamen ons dichter bij de goddelijke eerste bewegers kon brengen of aan Averroës’ overtuiging dat enkelingen deel konden hebben aan de Goddelijke rede. Zelf lees ik dit voorschrift als een uitnodiging je ego aan de kapstok te hangen voor je je atelier betreedt. Planten doen dat ook. Hun bladeren wentelen als een trap rond de steel, de tak of het stammetje, ongeveer drie per cirkel, maar niet precies om de 120 graden, want anders zouden ze boven elkaar komen te staan. Alle groeiende dingen gehoorzamen aan scheikundige, natuurkundige en mechanische wetten. Toch zijn alle levende wezens uniek. De bouwstenen worden bepaald door het DNA en de manier van bouwen is altijd dezelfde, maar voor ze geboren zijn, zijn identieke tweelingen al verschillend, omdat hun hersenen anders hebben gereageerd op de omstandigheden: improviserend, zingend, met zichzelf telkens anders groeperende en verbindende groepen van neuronen. Zo gaat het ook in de kunst. Wie zich schikt naar het onvermijdelijke, is vrij. Werken die zich verhouden tot ‘standards’, tonen hun specificiteit makkelijker.
Een uurtje later staan we in een ruime loods die Oushoorn eigenhandig heeft opgetrokken op voorouderlijke grond. Naast dit gebouw staat een oude, dertig meter hoge, bakstenen schoorsteen die door twee broers van Oushoorns grootmoeder aan moederszijde werd gebruikt voor het opwekken van stoom om snijfineer te vervaardigen. De schoorsteen heeft dezelfde vorm als het mangat dat we net hebben gezien. Als ik Oushoorn hierop wijs, glimlacht hij.
Drie jaar geleden stelde hij voor het eerst een gebroken eikenhouten latje tentoon. Na diverse onbevredigende pogingen een latje met een mooie, gelijmde knik te maken, had hij er gewoon één gebroken, wetend dat de lange vezels van het eikenhout de twee helften zouden samenhouden. Voor een ander werk, met gedraaide balkjes, dat in dezelfde periode ontstond, gebruikte hij wengéhout, omdat dit kortere, gekruiste vezels heeft, waardoor je het wel kan torsen, maar niet kan breken zonder dat het meteen volledig knapt.
Het raakt mij dat Oushoorns omarmen van het Islamitische voorschrift zich bij creaties te laten leiden door geometrische verhoudingen eigenlijk aansluit bij zijn ambachtelijke kennis van het hout, waardoor hij zich voordien al liet leiden bij het maken van sculpturen. Tenslotte hoeft dergelijke, ‘nederige’ houding je niet te beletten persoonlijk werk te maken. Zelfs al gehoorzaamt de kleur van mozaïektegeltjes aan de beschikbare baktechnieken en kleurstoffen, toch kan de kunstenaar die gehoorzaamt aan wiskundige principes ze nog laten samenvoegen tot een uniek patroon.
Wie heeft ooit een gebroken, eikenhouten balkje als kunstwerk voorgesteld?
Later herhaalde Oushoorn dit experiment met een eikenhouten paal met een diameter van 12 centimeter in het midden en acht centimeter aan de uiteinden. Deze paal was even lang als een metalen steunzuil in een verlaten industrieel pand. Eerst verbond hij de uiteinden van de paal door middel van spanriemen met telkens twee keilbouten die in de betonnen vloer van zijn atelier aangebracht waren. Vervolgens hief hij de met kussens beschermde paal in het midden omhoog met een heftruck tot de paal brak. Benieuwd naar de aard van de breuk, liet hij er 364 CT-scans van maken. Deze scans vormen, samen met enkele foto’s, de enige sporen van dit verdwenen werk. Nadien bracht hij de half doorgebroken paal immers naar een industrieel pand, waar hij hem naast een metalen steunzuil plaatste en door middel van spanriemen opnieuw recht trok, waardoor de ondersteunde zoldering twaalf centimeter werd opgetild en de metalen zuil verwijderd kon worden. ‘De zijwaartse druk van de plaats zoekende vezels was zo groot,’ vertelt Oushoorn, ‘dat de balk helemaal door knapte op het ogenblik dat hij opnieuw in rechte toestand kwam. Maar hij kon de metalen zuil toch vervangen!’
Tijdens onze eerste ontmoeting, in 2008, vertelde Oushoorn mij over een poëtisch avontuur van een prachtige hopeloosheid, dat hij in zijn eentje tot stand had gebracht. Een dorp in de buurt van zijn geboortedorp was onder water gezet voor een uitbreiding van de Gentse haven. Oushoorn beschikte over een plattegrond waarop de omtrekken van de verzonken huizen te zien waren. Alleen, gewapend met een roeibootje, had hij eerst gepoogd met takken en nadien met een drijvend lattenwerk, deze contouren te tekenen op het wateroppervlak. Voor allen en voor niemand.
Tijdens een residentie in Turkije eerder dit jaar, doet Oushoorn twee sculpturale interventies. De eerste heette ‘Space Filling Patterns’. In de vloer van een verlaten ziekenhuis in het Oost-Turkse of Koerdische Diyarbakır brengt hij boorgaten aan op punten die hij aanduidt met een passer die bestaat uit een stalen pin, een touw en een potlood. Het middelpunt van het patroon bestaat uit een cirkel, die met behulp van de eigen straal wordt omgevormd tot een zeshoek. Vervolgens worden alle zes hoeken gebruikt om, met dezelfde straal, de derde hoek te bepalen van zes gelijkzijdige driehoeken waarvan de basis samenvalt met een zijde van de zeshoek. Zo verder werkend, ontstaan er tussen deze driehoeken ook vierkanten. Daarna duiken er opnieuw zeshoeken op en zo breidt het patroon zich uit. Eigenlijk bouwt Oushoorn op die manier een soort van vlakke toren van Babel, een tweedimensionaal reiken naar de oneindigheid, zoals Aslı Çiçek misschien zou zeggen.
Ontroerd stel ik vast dat het beeld onbewust lijkt op Oushoorns allereerste sculpturale ingreep, dobberend op het nieuwe water naast zijn geboortedorp, als een allicht onbedoelde poging tot het bezweren van de zogenaamde vooruitgang. Want als je naar Oushoorns ouderlijke woning rijdt, dan word je geraakt door de schijnbare alomtegenwoordigheid en bijna verpletterende aanwezigheid van de haven, de schepen, de containers, maar ook de houtopslagplaatsen. Als je beseft dat al dit water ook dorpen kan opslokken wanneer anonieme machten dit nodig achten, en als je kijkt naar de resten van de oude fineerfabriek, dan voel je hoe zoiets iemands werk kan voeden, hoe minimaal dit werk ook moge zijn. (Wat hij zelf ook beweerde, Warhol was geen machine. Zijn werken zijn niet onverschillig. Ze zijn sensueel. Ze ademen. Ze nemen politiek stelling.)
Voor de tweede ingreep in Turkije sneed Oushoorn met een slijpschijf een raster in de vloer van een vervallen moskee. Hoe dichter bij het midden, hoe dieper de groeven. Vervolgens werden met hamer en beitel horizontale plakken van de vloer verwijderd, steeds dieper naarmate het midden naderde, zodat een negatieve koepel ontstond. Aslı Çiçek schrijft dat de overgang van een vierkant naar een cirkel (zoals bij een koepel met een vierkante basis) een spiritueel thema was in de Islamitische architectuur. (We treffen dit beeld ook aan in de Chinese cultuur, in de nooit geduide, tot 3400 jaar oude kongs, die eigenlijk een combinatie vormen van een vierkante en een circulaire vorm, of in de bi-schijven uit de Zhou-dynastie, die versierd werden met patronen op basis van zeshoeken.) Hier wordt door middel van een rechthoekig raster een evenwichtige curve gehakt uit een harde vloer. Er ontstaat een donkere spiegel. Misschien ook een mogelijke waterpartij die zowel de hemel toont als het onderliggende raster. Een astronomisch meetinstrument. Een gebogen meetlat.
Nu staan we dus in de oude loods. Rond ons ligt een boom: vier centimeter dikke eikenhouten planken die afkomstig zijn uit dezelfde stam. Drie à vier planken bestaan voor een groot deel uit de kern van de boom. Door het verschil in densiteit zullen ze geneigd zijn krom te trekken. Daarom worden ze doormidden gezaagd. Eén helft wordt ondersteboven gelegd en zo, met de buitenzijde, vastgelijmd aan de binnenzijde van zijn wederhelft. Zo ontstaan planken die stabieler zijn. Hier en daar werden al treden op de planken afgetekend. Oushoorn is van plan een negen en een half meter hoge, eikenhouten wenteltrap te maken. Rond de stalen kern van de trap, die in een betonnen sokkel met cirkelvormig oppervlak rust, komt een minimale houten bekisting waarin de treden zullen rusten. Deze bekisting bestaat uit drie op elkaar gestapelde delen die zich tot elkaar verhouden volgens de gulden snede. Onderaan heeft ze vijftien zijden, in het midden zeven en aan de top vier. De treden hebben dezelfde contouren als de centrale bekisting waar ze in rusten. Ze zijn allemaal even lang, maar door het verschil tussen de buitenste en de binnenste diameter van hun twee buitenste hoeken, lijkt het alsof ze al klimmend korter worden en de trap versmalt. De betonnen fundering van de trap is cirkelvormig.

De bouwwijze van de trap verwijst naar de zelfdragende, houten trap van vroege minaretten (afgewerkt met lemen wanden), die tegelijk verschillende geometrische vormen konden aannemen: hun basis was vaak vijf- of zeshoekig, ze waren cilindervormig en ze werden bekroond met een vierkant balkonnetje. Ook hier hanteert Oushoorn bestaande normen en vormen om tot een oorspronkelijke sculptuur te komen.
Een variant van de driedelige opbouw van de wenteltrap vinden we in een installatie met zes plexiglazen toonkasten waarvan de grondvlakken een toenemend aantal hoeken hebben: vier, vijf, zeven, negen, elf en dertien. Elk van deze vitrines werd net boven de helft in een hoek van 45 graden doorgesneden. Vervolgens werd de bovenste helft een beetje naar rechts gedraaid en opnieuw op de onderste helft geplaatst, waardoor een tweedelige sculptuur ontstond die ongeveer in het midden een pijnlijke barst en een nieuwe, onvoorspelbare opening vertoont.
Om te tonen hoe mooi water kan schommelen, plaatst Oushoorn in 2013 een metalen raat met vierkante openingen in een met water gevulde kruiwagen, zodat het water in elk vakje op een verschillende manier gaat klotsen als je rondrijdt. Tegelijk ontstaat het plan voor een monumentaal, metalen raster (met een afgesloten, holle bodem) dat op het zeeoppervlak zou drijven. Om dit principe op een handige manier te kunnen demonstreren, wordt een miniatuurversie gemaakt, die in een drinkglas rust.
Tijdens zijn verblijf in Turkije zwemt Oushoorn rond de rechthoekige betonnen voet van de steunpijler van een brug. De betonnen blok deed hem denken aan de Kaba, zijn cirkelende zwembeweging verwijst naar de rondgang van de bedevaarders. (Nu ik een luchtfoto bekijk van de rond cirkelende bedevaarders, denk ik aan de geharkte kringen in Japanse rotstuinen.) Het water is verschrikkelijk koud en trekt aan hem. In een bootje volgt de cameraman, die hopeloze beelden maakt.
Beide werken (de metalen raat en het zwemmen) doen mij terugdenken aan de jonge Oushoorn, die op zijn eentje de wateren rond zijn geboortedorp probeerde te bezweren, althans in mijn romantische lezing van zijn avontuur. Zou het kunnen dat wij altijd weer dezelfde dingen doen zonder dit te beseffen? En zou zo’n bijna bewusteloze herhaling van goedbedoelde handelingen ons soms niet tot een heilig wezen kunnen verheffen?
Schuiven wij de romantiek terzijde, dan staan wij voor prachtige, minimale sculpturen, die ondanks hun getrouwheid aan het materiaal en hun geleende afmetingen en verhoudingen, uiting geven aan de persoonlijkheid of de levenshouding van een uitzonderlijk man.


Montagne de Miel, 26 september 2015