Hans Theys is een twintigste-eeuws filosoof en kunsthistoricus. Hij schreef en ontwierp tientallen boeken over het werk van hedendaagse kunstenaars en publiceerde honderden essays, interviews en recensies in boeken, catalogi en tijdschriften. Al deze publicaties zijn gebaseerd op samenwerkingen of gesprekken met de kunstenaars in kwestie.

Dit platform werd samengesteld door Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen). Het kwam tot stand in samenwerking met de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen (Onderzoeksgroep ArchiVolt), M HKA, Antwerpen en Koen Van der Auwera. Met dank aan Idris Sevenans (HOR) en Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Hedendaagse kunst in Belgiƫ - 2014 [NL, essay]
Tekst , 5 p.




__________

Hans Theys


Hedendaagse kunst in België
Over de droom van een nationale identiteit



Inleiding

Kunstwerken danken hun leesbaarheid aan de manier waarop ze verschillen van andere kunstwerken, handelingen of voorwerpen. Hun bestaansrecht berust in dit verschil, in hun specifieke aard. Parallel hiermee trachten kunstenaars via hun werk het recht af te dwingen anders te zijn. Louise Bourgeois, in een gesprek met Donald Kuspit, drukt het als volgt uit: ‘Kunst gaat om de moeilijkheid een zelf te zijn omdat je verwaarloosd wordt. Overal in de moderne wereld treffen we verwaarlozing aan, de behoefte erkend te worden. Kunst is een manier om jezelf te erkennen, en daarom zal kunst altijd modern zijn.’ Kunstwerken tonen hoe mensen, handelingen en dingen van elkaar kunnen en mogen verschillen. Ze geven gestalte aan de droom van het ‘anders zijn’. Ze zijn een ode aan de diversiteit en de meerduidigheid. Om die reden denk ik dat een ‘nationale kunst’ niet kan bestaan. Kunst is altijd particulier. Misschien wordt er daarom zoveel hedendaagse kunst gemaakt in landen met een lange democratische traditie. Voor Karl Popper heeft de democratie geen absolute waarde, maar is ze verkieslijk boven alle andere regeringsvormen omdat ze de beste waarborg vormt tegen een dictatoriaal bewind. Deze overtuiging vertrekt van het fundamenteel onkenbaar zijn van de werkelijkheid, die ons noopt tot een nederige en aftastende levenshouding, met respect voor andere standpunten. Omdat we te maken hebben met een veelzijdige, veranderlijke werkelijkheid zullen politieke stelsels waar verschillende meningen naast elkaar mogen bestaan vermoedelijk het meest levensvatbaar zijn en het meest ontwikkelingsmogelijkheden bieden aan hun burgers en hun kunstenaars. Omgekeerd kunnen kunstenaars taboes doorbreken en een voedingsbodem creëren voor de ontwikkeling van nieuwe ideeën.


Twee dwalingen

Naar mijn gevoel wordt de receptie van de hedendaagse kunst vaak gekenmerkt door twee dwalingen: het internationale belang van kunstenaars uit het eigen land wordt overschat én waarnemers gaan zich inbeelden dat er zoiets bestaat als een typische, nationale levensvisie die een uitdrukking vindt in de kunst.
     De eerste dwaling is hieraan te wijten dat we zo vertrouwd zijn met het nationale kunstlandschap en de hierin heersende hiërarchie dat we gaan geloven dat die ook zichtbaar zijn voor buitenstaanders. Van de andere landen kennen we nochtans enkel de bekendste kunstenaars ofwel kunstenaars die toevallig een bijzondere band hebben met ons land (waardoor we hun internationale betekenis eveneens gaan overschatten).
     De tweede dwaling bestaat in het geloof dat er zoiets bestaat als een nationale cultuur of ziel. Zo hebben heel wat literatuurkenners Nikolai Gogol beschouwd als een uitmuntend tekenaar van de Russische ziel. Uit nieuwsgierigheid heb ik eens opgezocht welke dingen Gogol in zijn roman Dode Zielen als typisch Russisch omschrijft. Hij heeft het onder meer over snobisme, vergevingsgezindheid, scheldpartijen, de neiging een hartig hapje te eten, het verzinnen van bijnamen, het genieten van het leven, geen natuurlijke dood willen sterven, een voorkeur voor grote maten, de ongeschiktheid voor het vergaderwezen, de échte Russische vindingrijkheid enzovoort. Gogol meende dit natuurlijk niet, maar dat lijkt zijn ‘slavofiele’ volgelingen te zijn ontgaan. Op een vergelijkbare manier wordt in België soms gedacht dat er zoiets bestaat als een typisch Belgische kunst, die gekenmerkt zou worden door humor, zelfrelativering en een beetje bricolage of, met andere woorden, een surreële benadering van de dingen. Als voorlopers worden kunstenaars genoemd als Brueghel, de Zuid-Nederlandse Jeroen Bosch, Ensor en Magritte. Vandaag wordt deze benadering vooral aangetroffen in het werk van Marcel Broodthaers, Panamarenko, Guillaume Bijl en Walter Swennen. Ik denk dat dit te maken heeft met de omstandigheid dat we de humor van landgenoten sneller oppikken, zowel in literair als in beeldend, cinematografisch, theatraal of zelfs muzikaal werk. In elk geval zijn humor, zelfrelativering en bricolage geen typisch Belgische eigenschappen. Ze zijn universeel. Kunst wordt snel surreëel en grappig, omdat het maken ervan een soort van afstand veronderstelt, een afwijken van de normen, dat onontbeerlijk is als je dingen op een nieuwe manier wil zichtbaar maken.


België

België is een klein land dat ontstond als bufferstaat tussen grotere landen als Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland. Het telt elf miljoen inwoners. Dat is ongeveer evenveel als Cuba, Rio de Janeiro of de agglomeratie Buenos Aires. Het land telt vier musea voor hedendaagse kunst, die gefinancierd worden door de overheid. De taak van deze musea bestaat erin een collectie te vormen, te conserveren en te tonen, tentoonstellingen te organiseren, nieuwe creaties mogelijk te maken en pedagogische projecten op te zetten. Geen van deze musea beschikt over een toereikend budget om internationale topstukken aan te kopen. Het beleid van de verschillende musea wordt ook niet gecoördineerd. Elke directeur handelt autonoom. Dit is een voorwaarde voor diversiteit, maar het gaat wel ten koste van een coherent aankoopbeleid en het efficiënt tonen van de aangekochte werken. Samen met een honderdtal galerieën en enkele tientallen door de overheid gesteunde kunstencentra zorgen deze musea voor een gunstig klimaat voor jonge kunstenaars. Volgens een krantenbericht noemen vijftigduizend mensen zichzelf kunstenaar in België. Naar schatting een vijfhonderdtal van deze mensen houdt zich bezig met wat hedendaagse kunst wordt genoemd. Een honderdtal onder hen is landelijk bekend binnen het kunstmilieu en wordt gesteund door de overheid. Een twintigtal kunstenaars kan af en toe werk tonen in New York. Twee Belgen zijn vermoedelijk wereldberoemd in het kunstmilieu: Luc Tuymans en Francis Alÿs, die echter niet in België woont, maar in Mexico.
     Ik vermoed dat er in België, in verhouding tot de totale bevolking, veel hedendaagse kunstenaars zijn. Ik vermoed ook dat we blij mogen zijn dat een twintigtal onder hen de voorbije vijftien jaar werk kon tonen bij een grote galerie of een gerenommeerde kunstinstelling in New York. (Niet dat ik dit als het ultieme doel beschouw van een leven dat is gewijd aan de kunst, ik gebruik het als graadmeter voor de internationale relevantie van een oeuvre.) De reden voor dit relatieve succes heeft waarschijnlijk te maken met de aanwezigheid van een groot aantal kapitaalkrachtige verzamelaars, die soms werk uitlenen aan de musea, én het bestaan van enkele zeer goede galerieën zoals de Wide White Space Gallery in de jaren zestig en zeventig, die heel vroeg tal van vooraanstaande kunstenaars naar ons land heeft gehaald (Carl Andre, Joseph Beuys, Daniel Buren, Christo, Lucio Fontana, Yves Klein, Bruce Nauman, Sol LeWitt, Richard Long, Piero Manzoni, Gerhard Richter, Niele Toroni enzovoort). Beide elementen verhogen de kans dat een jong getalenteerd persoon in contact komt met een bijzonder kunstwerk en daardoor zelf beslist kunstenaar te worden. Contact met het echte werk is onontbeerlijk. Afbeeldingen volstaan niet. Het relatief hoge aantal musea, galerieën en kunstencentra zorgt er ook voor dat een leven gewijd aan de kunst voor veel jongeren een reële mogelijkheid lijkt, ook al kunnen weinig hedendaagse kunstenaars voor hun vijftigste echt van hun werk leven


Vernieuwend, provinciaal, open en meerduidig

Elk land en elk tijdperk kent veel kunstenaars die geen vernieuwend werk maken, maar dingen produceren die op kunst lijken. Soms hebben deze mensen veel succes, omdat het publiek en zijn politieke vertegenwoordigers de voorkeur geven aan mensen die doen alsof. Ze houden niet van het onvoorspelbare karakter van echt vernieuwende kunst. Ze verlenen liever subsidies aan voorspelbare praktijken. Wat is dan hedendaagse kunst? Het is een voorschrijdend blootleggen van visuele, technische, emotionele, existentiële, spirituele, ethische en politieke mogelijkheden in een sfeer van openheid en meerduidigheid. Enerzijds vergt dit een overzicht van de dingen die al bestaan, anderzijds een durf om provinciaal te zijn. Kunst van internationaal niveau is oorspronkelijk altijd provinciaal en persoonlijk. Een mooi voorbeeld hiervan is het werk van Luc Tuymans. De werken die Tuymans tijdens de jaren tachtig maakte, leken absoluut niet op de schilderijen die toen in de mode waren. Ze waren klein en deden zich voor als gedrongen objecten. Ze leken te weinig kleur te bevatten. Ze waren op het eerste gezicht te eenvoudig. Ze waren niet groot en schreeuwerig. Ze waren niet ‘postmodern’. Een ander voorbeeld is het werk van Francis Alÿs, dat lijkt voort te komen uit de armoede en de drukkende warmte in Mexico City. Het bestaat uit kleine of moeizame bewegingen, omdat teveel bewegen te uitputtend is. Het trekt zich traag uit de schaduw. En altijd lijkt de beweging vergeefs, zoals in de romans van Kafka, waarin de helden met veel moed beginnen te stappen, maar nooit uit het Praagse dal lijken te kunnen ontsnappen.
     ‘Het is een onuitsprekelijk genot te ervaren dat het beeld ondoorgrondelijk is en zijn ware betekenis niet loslaat,’ schreef Andrei Tarkovski. De openheid en de meerduidigheid van hedendaagse kunstwerken spruiten voort uit de vreemde omstandigheid dat een kunstwerk, of het nu gaat om een handeling of een voorwerp, in de eerste plaats materie is: een nieuwe textuur die wordt toegevoegd aan de werkelijkheid, zoals Victor Sjklovski het verwoordde. Een kunstwerk is geen vertaling van een idee, maar een nieuwe vorm die beelden, gedachten, gevoelens en verhalen oproept bij de kunstenaar en de toeschouwers. De bijzondere waarde van deze vorm bestaat er juist in dat ze ontsnapt aan elke poging tot discursieve definitie en zo openblijft voor interpretatie. Deze openheid impliceert een tolerantie voor alternatieve benaderingen van de werkelijkheid, die we, als we geluk hebben, ook terugvinden in de wetenschappelijke en de politieke wereld.


Diversiteit

Misschien is het meest verbazende aan de Belgische kunst niet het surreële karakter ervan (zeker niet als we haar bijvoorbeeld vergelijken met de Zuid-Amerikaanse literatuur), niet de humor, de zelfrelativering of de bricolage (hoe verwaand!), maar wel het naast elkaar bestaan van zoveel verschillende benaderingen.
     De wereld van de hedendaagse kunst lijkt op een decadente, neurotische bezigheid die op het eerste gezicht weinig morele betekenis of politieke relevantie lijkt te hebben, maar in tweede instantie juist een van de gestalten lijkt te zijn van een op openheid en meerduidigheid gebaseerde spirituele levenshouding. Heel onnuttig allemaal, maar misschien wel een van de geheime voorwaarden voor de democratie waar ze een uitvloeisel van lijkt te zijn. Natuurlijk wordt de hedendaagse kunst ook mogelijk gemaakt door het bestaan van een markt, die ongetwijfeld cynisch is, maar de meerduidige, meestal onvatbare kunstwerken zullen altijd aan deze markt ontsnappen en op een gedifferentieerde manier gestalte blijven geven aan de droom van de individuele vrijheid.


Montagne de Miel, 20 november 2014