Hans Theys is a twentieth-century philosopher and art historian. He has written and designed dozens of books on the works of contemporary artists and published hundreds of essays, interviews and reviews in books, catalogues and magazines. All his publications are based on actual collaborations and conversations with artists.

This platform was developed by Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) in collaboration with the Royal Academy of Fine Arts in Antwerp (Research group Archivolt), M HKA, Antwerp and Koen Van der Auwera. We also thank Idris Sevenans (HOR) and Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Jan De Cock - 2009 - Een tentoonstelling die zich traag geeft [NL, interview]
Interview , 6 p.




__________

Hans Theys


Een tentoonstelling die zich traag geeft
Een gesprek met Jan De Cock



Ik heb een afspraak met Jan De Cock om half acht ‘s avonds in het Paleis voor Schone Kunsten, waar hij bezig is met de opbouw van zijn nieuwe tentoonstelling Repromotion. Een medewerker wacht mij op aan de ingang van het gebouw en vraagt mij daar te wachten. Tien minuten later maakt de kunstenaar zijn opwachting. Hij spreekt mij aan bij mijn voornaam, zoals je doet met ondergeschikten die je gerust wil stellen door hen schijnbaar in vertrouwen te nemen. Dan stelt hij mij voor een biertje te gaan drinken. Ik ga niet graag biertjes drinken in donkere cafés en ik vraag of we niet gewoon de tentoonstelling kunnen bezoeken of ons in de buurt van de sculpturen kunnen ophouden, omdat ik uit ervaring weet dat dit betere gesprekken oplevert. ‘Ik heb geen twee jaar aan dit project gewerkt om nu jouw zin te doen,’ antwoordt de kunstenaar, ‘we doen het op mijn manier of we doen het niet.’ Onderstaand gesprek vond dus plaats in een café, en na een half uurtje op het terras. Ineens viel er een stilte die de hele buurt omvatte. Het was de voorbode van een folkloristische optocht, die door het stilleggen van het verkeer en bij gebrek aan toeschouwers in stilte verliep. Doordat de stoet uit verschillende delen bestond, werden er lange stille gaten getrokken, lange tussenruimten, die een verwachting opriepen. Het leek wel de perfecte illustratie van ons gesprek. De Cock was opgetogen. We hadden er inderdaad beter aan gedaan een biertje te gaan drinken. Toen nodigde hij mij uit de tentoonstelling te bezoeken.

- Ik zou liever over je werk praten terwijl we ernaar kijken. Ik spreek of schrijf nooit over werk dat ik niet heb gezien. Ik ben niet geïnteresseerd in ideeën, maar in vorm.

Jan De Cock: Dan zal je nu toch een uitzondering moeten maken. De lezers van kunsttijdschriften zijn toch niet geïnteresseerd in gesprekken over de vorm van het werk. Die willen ingelicht worden over de algemene themata die aan de basis liggen van de tentoonstelling. De tentoonstelling is ook niet af. Het zou de eerste keer zijn dat ik iemand een niet voltooide tentoonstelling laat bezoeken.

- Wat zijn dan de algemene themata die aan de basis liggen van deze tentoonstelling?

De Cock: Ik ben een tevreden man. Het waren twee moeilijke jaren, maar ik heb ze tot een goed einde gebracht. De tentoonstelling in het MoMA, nu twee jaar geleden, was een keerpunt. Het einde van de Denkmal. De titel van deze tentoonstelling is Repromotion. Ik heb niet meteen een pasklare Nederlandse vertaling voor deze titel, zoals het splitsen van het Duitse woord ‘Denkmal’ de Nederlandse woorden ‘denk’ en ‘mal’ opleverde. In essentie gaat het echter om een poging mijn atelier te reconstrueren in andere ruimtes. Tot nog toe werkte ik altijd ter plaatse. Ik streek met mijn atelier neer op de plek waar ik iets wilde maken. Het atelier was nomadisch. Nu heb ik van mijn atelier een centrum gemaakt. We maken alles in het atelier en assembleren het in de tentoonstellingsruimte. Vandaag is elke sculptuur die ik maak een ontwikkeling van mijn atelier in de ruimte. Ik reproduceer details van mijn atelier. Ik maak er modules van die ik in reeksen reproduceer en combineer. Het essentiële vraagstuk in de kunst vandaag is: wat is ruimte, wat is tijd en wat is beweging? Ik probeer beelden te maken die een illusie van beweging oproepen.

- Welke details van je atelier reproduceer je dan? Trappen, friezen?

De Cock: Ja, vooral elementen die op zich modulair zijn, zoals trappen en friezen. Hoe mijn atelier eruitziet, is een geheim. Maar het zou er kunnen uitzien als een Merzbau. Eigenlijk maakt elke sculptuur die ik in mijn atelier bouw, er op dat moment ook deel van uit, zodat ik ook die sculptuur kan reproduceren, enzovoort, tot in het oneindige. Het gaat om het oproepen van het oneindige door middel van een sculpturaal reproduceren, kopiëren, fotograferen van mijn atelier, dat als origineel onzichtbaar blijft.

- Hoe moeten we ons dat ruimtelijk voorstellen?

De Cock: Het is een tentoonstelling die zich heel traag prijsgeeft. Je kan het vergelijken met een film, waarvan je niet meteen de 52ste minuut kan zien, je moet eerst de hele film doorlopen… De vormen die je in de tentoonstelling ziet, reproduceren de ziel van mijn atelier. Ik wil met deze tentoonstelling aantonen dat Benjamin ongelijk had en dat reproducties wel degelijk een aura kunnen genereren.

- Een vorm van eindeloosheid of dubbelzinnigheid?

De Cock: Elk voorwerp in mijn atelier kan aan de oorsprong liggen van een eindeloze reeks. Toen Brancusi zijn eindeloze zuilen maakte, besliste hij echter wel dat een bepaalde toevoeging de laatste zou zijn. Het verschil met Brancusi is dat hij besloten heeft dat zijn werk het atelier niet meer zou verlaten. Hij nodigde mensen uit het werk in zijn atelier te komen bekijken, hij vroeg entreegeld.

- Hoe kom je tot een illusie van beweging?

De Cock: Ik heb in interviews al vaak verwezen naar Judds opmerking dat zes triplex dozen een muur in zeven verdelen. Hij bedoelde daarmee dat ze de tussenruimte bepalen, dat de tussenruimte ook een vorm wordt, een sjabloon. De tussenruimte wordt deel van de sculptuur. In deze tentoonstelling probeer ik die tussenruimten voelbaar te maken door sculpturen meer of minder in elkaar te laten grijpen, door overlappingen te ensceneren.

- Zoals in de films van Godard?

De Cock: Het grootste meesterwerk van de twintigste-eeuwse film is Histoire(s) du cinéma van Godard. Weet je dat daar niet één bewegend beeld in voorkomt? Een belangrijk begrip in mijn werk is het ‘hors champs’: datgene wat niet getoond wordt. Een manier om dat zichtbaar te maken in deze tentoonstelling is het tonen van drie versies van Émile-Antoine Bourdelle’s bronzen beeld Héraklès tue les oiseaux du lac Stymphale. Bourdelle was een leerling van Rodin. Hij is de eerste die met een beeldhouwwerk de ruimte rond de sculptuur aanwezig heeft gemaakt, een hors champs heeft opgeroepen. De eerste van vijf beeldhouwers, die dat elk op hun eigen manier hebben geprobeerd: Bourdelle, Boccioni, Brancusi en Judd.

- Wie is de vijfde beeldhouwer?

De Cock: Ikzelf. Mijn manier bestaat erin te werken met overlappingen, door verschillende modules in elkaar te laten schuiven of door het gevoel op te roepen dat ze verschuifbaar zijn.

- Judd schrijft dat Giacometti de eerste beeldhouwer is die de ruimte rond de sculptuur voelbaar heeft gemaakt.

De Cock: Daar ben ik het niet mee eens. Heb jij dat zo ervaren?

- Ik heb nog nooit een late sculptuur van Giacometti gezien die vrijstond. Ze worden altijd tegen muren of wanden geplaatst, alsof je ze maar vanuit één hoek mag bekijken. Ik heb wel eens een grote vrouwenfiguur gezien in de inkomhal van het Getty in Los Angeles die door de schaal de hele inkomhal domineerde, ook al stond ze opzij tegen de muur.

De Cock: In mijn tentoonstelling heb je ook een pure ervaring van schaal. Er gebeurt iets in die ruimtes dat ik nog niet heb gezien. De vraag is hoe een werk zich verhoudt tot de omliggende ruimte, tot zichzelf, tot de geschiedenis en tot de blik van de toeschouwer. Als dat allemaal juist zit, dan zijn daar geen woorden voor. En dan spreken we in de eerste plaats over vormen die gegenereerd zijn en daardoor eindig en onaf. Zodra we bewegen worden het andere vormen. Je zet tien stappen, je kijkt tien keer en je krijgt tien ogenblikken. Als die tien ogenblikken naadloos in elkaar overgaan, krijg je Persona van Bergman of een film van Godard of Antonioni. Tien of twaalf ogenblikken die elkaar naadloos overlappen, daar krijg je kippenvel van, dan ervaar je een aura. Een sculptuur heeft één voordeel boven de cinema: dat je hetzelfde ding nog eens kan bekijken, of dat je het vanuit een andere hoek kan bekijken. Een sterke vorm maken, dat is ervoor zorgen dat al die elkaar opvolgende stappen naadloos in elkaar schuiven. Het gaat om een montage van de ruimte, om een uitlokken van het onbekende of ongecontroleerde, zoals in de foto’s van de flamingo’s, die oncontroleerbaar zijn… Ik ben benieuwd of alles wat je over mij hebt horen vertellen, je zal beletten kippenvel te krijgen. Zullen we gaan kijken?


Rails en filmstroken

De tentoonstelling is indrukwekkend. Eindelijk, voor het eerst in mijn leven, zie ik de grote ruimtes van het Paleis voor Schone Kunsten met vrijgemaakte lichtkoepels. ‘Het is een tentoonstelling zonder artificiële verlichting,’ vertelt de kunstenaar. ‘We hebben alle ruitjes van de lichtkoepels schoongemaakt. Er lag zes centimeter stof op. Chapeau voor Paul Dujardin, dat hij met mij tot het uiterste gegaan is.’ We wandelen samen door de tentoonstelling. De drie grote bronzen sculpturen van Bourdelle staan verspreid over het parcours en doen de ruimte zwenken. De sculpturale ensembles zijn zijwaartse en verticale stapelingen. Onderaan rusten ze op witgeschilderde i-profielen die doen denken aan rails en de illusie opwekken dat de sculpturen in of uit elkaar zouden kunnen schuiven. Ik denk aan Leon Vrankens recente tentoonstelling The Travelling Riddle bij Stella Lohaus, waar een zijwaartse stapeling van sculpturen werkelijk voortgleed over twee rails. Zou De Cock deze tentoonstelling hebben gezien? Bij Vranken hadden de rails een functie, hier lijken ze op een lapmiddel dat een illusie van beweging moet oproepen. Toch is er een wezenlijk verschil. Bij De Cock gaat het niet om rails, maar om sculpturale elementen die het beeld van rails oproepen. Onderaan en bovenaan zijn de profielen geperforeerd, waardoor ze aan de randen van filmstroken doen denken. Ik vraag De Cock of dit de bedoeling is. ‘Ja,’ zegt hij, ‘hier zie je trouwens een foto van de huisbibliotheek van George Eastman Kodak, de uitvinder van het opgerolde fotofilmpje.


Foto’s van een beeldhouwer

Hier en daar duiken foto’s op in de tentoonstelling. Foto’s van een gebouw in Kosovo, dat 12 uur lang werd gefotografeerd zoals de Empire State Building van Warhol. In de eerste zaal zien we ook een reeks foto’s van een groepje flamingo’s, waar de fotograaf is rondgewandeld. Deze fotografische ommegang biedt een programma voor de bezoeker van de tentoonstelling, die eigenlijk op het punt staat een bergwandeling te maken, waarbij het landschap rondom hem of haar onafgebroken zal verglijden. Telkens keren gelijksoortige, maar minstens één windrichting verder gedraaide, sculpturale stapelingen terug. In de langste, driedelige ruimte, gaat het onder meer om een horizontaal volume, dat je aan het eind van de zaal gekomen en terugblikkend, in drie verschillende posities ziet. Deze ruimte is overigens een lust voor het oog. ‘Voor het eerst zie je dat het om één lange ruimte gaat, die slechts schijnbaar in drie is verdeeld,’ vertelt De Cock. Dat klopt. Het is adembenemend te zien hoe de lichtkoepel in het centrum van de zaal naar beneden komt, links en rechts opgehangen aan twee 45° hellende, schuine, glazen vleugels die rakelings over de bovenrand scheren van de vier muren die de ruimte in drie stukken verdelen. De spleet die zo ontstaat, lijkt een herhaling te zijn van de vele tussenruimtes die je in alle sculpturale stapelingen aantreft, onder meer spleten in de ‘vloer’ van de kamertjes. ‘Die kieren zijn nieuw,’ zeg ik. ‘Ja, die zijn nieuw.’ Ik vraag of de wisselende breedte van de tussenruimtes (spleetjes) gebaseerd is op verborgen wiskundige patronen, bijvoorbeeld de getallenreeks van Fibonacci (die door architecten gebruikt wordt om schijnbaar organische ritmes te creëren, bijvoorbeeld door Luc Deleu). ‘Neen,’ antwoordt de kunstenaar, ‘de tussenruimtes worden intuïtief bepaald. Ik ben geen architect, ik ben beeldhouwer.’


Bourdelle

De sculptuur van Bourdelle is prachtig. Ze roept niet alleen een hors champs op door het onzichtbare doel van de schutter, ook door de afwezige pees en het forse richtingbepalende van de sculptuur. Tegelijk is het beeld ook heel compact. En grappig. De schutter zet zich met één been af tegen een rots, die zich als een vreemde drol opwerkt uit de sculptuur. Niet echt een praktische houding voor een boogschutter, lijkt mij, maar sculpturaal heel overtuigend. Je ‘gelooft’ het beeld, zoals je gelooft in de onnatuurlijke composities van Rogier Van der Weyden. Er wordt een hors champ opgeroepen, zoals De Cock zegt, maar tegelijk is het beeld ook heel gebald en teruggeplooid op zichzelf, als een schilderij dat zich niet lijkt verder te zetten buiten de lijst. Juist deze ambiguïteit maakt dit beeld zo krachtig. Hetzelfde zou je kunnen zeggen over de stapelingen van De Cock. Toen Paul McCarthy zijn tentoonstelling opbouwde in het S.M.A.K. vertelde hij mij dat hij graag een trap had gebouwd door het glazen dak van de grote, centrale zaal op de eerste verdieping. Hij had echter niet genoeg tijd om dit plan ten uitvoer te brengen. Hier zie je het omgekeerde. De bovengrenzen van de torens verhouden zich op een spannende manier tot de onderste grenzen van de koepel. Je ziet de tussenruimtes. Je voelt het naderen en het opschorten van de nadering.


Verhaal

Wandelend door deze tentoonstelling, genietend van de details en de perspectivisch verglijdende totaalbeelden, besef je dat Jan De Cock een kunstenaar is als Luc Tuymans, die het verhaal dat hij zichzelf vertelt om tot nieuwe vormen te kunnen komen, gebruikt als verkoops-praatje. Het zijn handige verhalen voor perslui en kunsthistorici, die blind zijn voor de specifieke, vormelijke avonturen die het wezen van kunstwerken uitmaken, maar ze verzinken in het niets naast de werken zelf. Tuymans weet dit, maar voorziet gedwee in een behoefte. De Cock weet dit niet en verwart de verhaaltjes die tot de ontwikkeling van artistieke vormen leiden met een rechtvaardiging van die vormen.

Uiteindelijk bieden die verhalen ook geen verklaring voor de ontroering die vormen kunnen oproepen, die duidelijk veel meer met ritme te maken heeft, dan met ideeën (het ritme van een schommelende kleurtemperatuur of toonhoogte, de opeenvolging van volumes, vlakken, lijnen, vlekjes, kieren, breuken, plooien, gaten, bulten, stipjes of kleuren). Elk nieuw ritme of raster herinnert ons op een eigentijdse manier aan het onwerkelijke van het door ons brein geconstrueerde werkelijkheidsbeeld dat ons omringt en aan die wondere dagen tijdens onze vroegste jeugd, toen de eindeloos dansende wereld rondom ons nog niet verstijfd was tot voorgekauwde gestalten in ons brein. Het baldadig schreeuwerige en de gewoonte alles ondersteboven te zetten om het beter te kunnen zien bij Nietzsche; het zogezegd verkeerde gebruik van de imparfait door Flaubert; de lange stapelzinnen die korte momenten beschrijven en de daardoor opgewekte lachstuip bij Gerard Reve; het gele geveltje bij Vermeer; de schijnbaar verdwijnende en verschijnende vrouwenportretten bij Andy Warhol; de kleurvlakken en strepen bij Mondriaan: altijd gaat het ook om ritme.

De Cock houdt niet van deze gedachte, omdat ze zijn illusies over een autonome, rationele werkzaamheid doorprikt en omdat hij de door angst gevoede, kinderlijke droom koestert enige gemoedsrust te kunnen verwerven door de wereld en de mensen in een gedragspatroon en een keurslijf te dwingen. Hoe bizar toch is het spektakel van iemand die prachtige vormen en tentoonstellingen voortbrengt zonder te weten wat hem werkelijk drijft en zonder dit zelfs te willen weten, uit angst te beseffen dat hij of zij niet meer zou zijn dan een mens.


Montagne de Miel, 1 juli 2009