Hans Theys ist Philosoph und Kunsthistoriker des 20. Jahrhunderts. Er schrieb und gestaltete fünzig Bücher über zeitgenössische Kunst und veröffentlichte zahlreiche Aufsätze, Interviews und Rezensionen in Büchern, Katalogen und Zeitschriften. 

Diese Plattform wurde von Evi Bert (M HKA : Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) in Zusammenarbeit mit der Royal Academy of Fine Arts Antwerpen (Forschungsgruppe ArchiVolt), M HKA, Antwerpen und Koen Van der Auwera entwickelt. Vielen Dank an Fuchs von Neustadt, Idris Sevenans (HOR) und Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Joëlle Tuerlinckx - 2001 - De poëzie van het onbenullige [NL, essay]
Text , 5 p.




__________

Hans Theys


De poëzie van het onbenullige
Over het werk van Joëlle Tuerlinckx



Joëlle Tuerlinckx (°1958) is een van de boeiendste en oorspronkelijke van alle hedendaagse, Belgische kunstenaars. Ze is vooraan in de veertig en heeft een dochter van zeventien. Toen een adviseur van de Franse minister van cultuur haar onlangs op het matje riep en vroeg of ze wel echt Franstalig was en waarom ze eigenlijk deelnam aan zoveel Vlaamse tentoonstellingen, antwoordde ze dat haar ouders weliswaar van Vlaamse afkomst waren, maar dat ze droomde in het Frans.
    Joëlle Tuerlinckx leeft alsof de haar toebedeelde tijd beperkt is. Ze heeft geen tijd te verliezen. Elk woord heeft een betekenis. Als je in haar nabijheid iets beweert waar ze het niet mee eens is, dan vraagt ze je meteen je uitspraak te herhalen. Toen ik in 1996 eens met haar naar Nederland reed, vroeg ze mij tijdens de rit haar post door te nemen. ‘Vreemd,’ zei ze, toen ik het opschrift van een van de enveloppen voorlas, ‘ik heb nog nooit een uitnodiging van die galerie gekregen.’ Soms lijkt deze dame op een angstaanjagend precieze, feilloos rekenende machine. Tegelijkertijd worstelt ze met de tijd. Joëlle Tuerlinckx komt altijd te laat. ‘Je belt op een moeilijk moment,’ antwoordde ze mij ooit, ‘kan je niet over vijf minuten terugbellen? Ik moet binnen twee minuten aan de andere kant van de stad zijn en eerst moet ik nog naar Mechelen.’
    Het oeuvre van Joëlle Tuerlinckx is erg moeilijk te vatten en nog moeilijker te beschrijven. Ik denk dat ik het pas begon aan te voelen nadat ik enkele lezingen van haar heb bijgewoond en simultaan vertaald, waarbij ik haar voortdurend moest vragen haar uitspraken te preciseren.
    In het algemeen zou je kunnen zeggen dat Joëlle Tuerlinckx tentoonstellingen maakt over de voorbereiding van tentoonstellingen. Haar tentoonstellingen zijn voorstellen voor tentoonstellingen. Haar kunstwerken zijn schaalmodellen die waarschijnlijk nooit ‘in het echt’ of ‘op ware grootte’ zullen uitgevoerd worden. Meestal laat ze de muren van de tentoonstellingsruimte onaangeroerd. Op de vloer van het museum stippelt ze een wandelparcours uit met piepkleine voorwerpen zoals confetti, papiersnippers, verfrommelde balletjes zilverpapier, krijtstrepen, plexiglazen latten, enkele millimeters hoge muurtjes van plasticine, tussen twee vingertoppen samengeknepen kneedgips of dunne, metalen constructies.


Potsierlijke voorwerpen en mentale modellen

De meeste van deze voorwerpen zijn voorstellen voor zogezegd later uit te voeren sculpturen. Het zijn tegelijk potsierlijke voorwerpen en mentale modellen. Ze nodigen de toeschouwer uit zich de tentoonstelling of de ruimte op een bepaalde manier in te beelden. Joëlle Tuerlinckx maakt maatstaven. Een stok die gebruikt werd om verf te mengen wordt door haar bewaard en later gebruikt als maatstok voor een nieuwe sculptuur of tentoonstelling. De contouren van een vlek, een woord, een letter of een kleur stellen de voorgestelde structuur of sculptuur in het teken van een bepaalde toon of een bepaalde inhoud. Gekleurde cirkeltjes op een bladzijde van een opengeslagen agenda nodigen ons uit de tentoonstelling van die dag te ordenen volgens de kleur, het aantal en het ritme van de cirkeltjes. De cirkeltjes kunnen dan uitvergroot worden tot cirkelvormige fragmenten van kranten die op de muur van een museum of galerie gespeld worden. Een verzamelaar die dit werk wil kopen moet zelf de krant kiezen waar Tuerlinckx de fragmenten uit zal knippen.
    Een van haar mooiste werken is een stapel bloem. Maandenlang lag er bij haar thuis een uitgegoten zak bloem op een kast. Het viel haar op dat elke bezoeker het witte hoopje poeder wilde aanraken en meestal onbewust in een meer compacte vorm begon te duwen. Sindsdien reist deze sculptuur de wereld rond. Voor elke tentoonstelling wordt de stapel bloem met de handen in een nieuwe geometrische vorm geduwd.
    Sculpturen worden voortdurend gerecycleerd. Muurtjes van plasticine uit het Paleis voor Schone Kunsten worden samengeknepen tot ballen die twee jaar later tentoongesteld worden in het Rotterdamse Witte de With en nog eens vijf jaar later in het SMAK waar ze, liggend op de grond en verlicht door mandarijntjes, een reusachtige hangar bedwingen.
    Vaak werkt Tuerlinckx ook met restjes. Ze maakt tentoonstellingen met alles wat overblijft van de voorbereidingen. Papier, plastic en touw dat werd gebruikt voor het transport van haar kunstwerken rolt ze op tot ballen en bolletjes die op hun beurt op de vloer tentoongesteld worden. Ze maakt de perforators van museumdirecteuren leeg en rangschikt de cirkelvormige resten van hun correspondentie tot een minuscule, abstracte compositie.


Beeldhouwen met tijd

In de meeste tentoonstellingen van Joëlle Tuerlinckx wordt gebeeldhouwd met tijd. Toen Piet Van Roobaeys haar in 1996 uitnodigde voor een tentoonstelling in het Hasseltse Provinciale Museum, stelde ze voor het museum zeven dagen lang dag en nacht open te stellen. In het op die manier toegankelijk gemaakte en tentoongestelde museum gingen de lichten zeven dagen lang overal aan en uit volgens een onvoorspelbaar ritme, zodat het van buitenaf leek alsof er mensen door het museum wandelden en overal het licht aan en uit knipten. Elke avond vonden er ook lezingen plaats. Tijdens de tweede helft van de tentoonstelling nodigde Tuerlinckx een aantal bevriende kunstenaars uit voor een prachtige, gezamenlijke tentoonstelling. In datzelfde jaar beslist Tuerlinckx een museumzaal in Salzburg voor een duo-tentoonstelling niet fysiek in twee te delen, maar de tentoonstelling op te splitsen in de tijd. In 1997 toonde ze in het Museum Dhondt-Dhaenens een tentoonstelling die ze ‘Nieuwe projecten’ noemde. In de tentoonstellingscatalogus toonde ze foto’s van een tentoonstelling die op de vernissage al was afgebroken en vervangen door krijtstrepen en plexiglazen latten die de contouren van verdwenen of nog te realiseren voorwerpen aangaven. In de tuin bakende een doorzichtig lint de mogelijke bouwplaats van een nieuwe vleugel voor het museum af. In het museum hoorde je een klankband waarop het complete archief van het museum werd voorgelezen: alle bestekken voor de aankoop van de vloertegels, alle herstellingen, alle leningen, enzovoort. Terwijl je het verleden van het museum hoorde opsommen, keek je naar de krijtlijnen van een mogelijke tentoonstelling in de toekomst.
    Soms ligt de tijd zichtbaar vervat in de sculptuur. Van twee ronde, roze tafelbladen wordt één blad tijdens het transport telkens goed verpakt en na het transport opnieuw geschilderd. Het andere tafelblad wordt niet verpakt en niet opnieuw geschilderd. Het toenemende verschil in dikte en gaafheid van de tafelbladen geeft ons een idee van het aantal keer dat ze tentoongesteld werden.
    We zien tekeningen met een gaatje en twee zwarte bolletjes. Op de plaats van het gaatje heeft Tuerlinckx het blad papier op een dag vastgespijkerd op een tafel. Aan het uiteinde van de schaduw van de spijker kwam het eerste bolletje. Na het verrichten van een banale handeling, bijvoorbeeld het bakken van een ei, tekent ze een bolletje aan het uiteinde van de intussen verschoven schaduw. De afstand tussen beide bolletjes stemt overeen met een in lengte uitgedrukte tijdsduur.
    Als Tuerlinckx wordt uitgenodigd voor een tentoonstelling legt ze soms een aardappel op een kastje in de keuken. Deze aardappel, die weldra begint te schieten en nadien verschrompelt, geeft door zijn uitzicht een idee van de leeftijd van de tentoonstelling of de duur van Tuerlinckx’ voorbereidingen.
    ‘Eigenlijk heeft mijn werk erg weinig met ruimte, maar alles met tijd te maken,’ vertelt Tuerlinckx. ‘De tentoonstelling in Hasselt, bijvoorbeeld. Wat ik eigenlijk wilde doen, door het museum een week lang 24 op 24 uur open te stellen, was het moment waarop je het museum voor het eerst ziet, wanneer je aan een tentoonstelling begint, uit te spreiden over een langere periode. Het moment waarop je de deur voor het eerst open doet en het museum nog leeg is. Dààrom moest het museum ook dag en nacht openblijven, het ging om één uitgerekt ogenblik van leegte en inactiviteit. Door die voortdurend aan- en uitgaande lichten in de verschillende zalen van het museum had je van buitenaf echter de indruk dat er dag en nacht fors gewerkt werd. Dat was natuurlijk ook interessant. Je hebt zo’n museum in een provinciestad, waar erg weinig bezoekers komen, en ineens krijg je een indruk van zeer grote activiteit en nodig je de inwoners van die stad uit ook ’s nachts eens een kijkje te komen nemen.
    De voorwerpen zijn in mijn werk eigenlijk bijna overbodig. We hebben natuurlijk voorwerpen nodig om te overleven en ik denk zelfs dat we geschapen zijn om voortdurend voorwerpen te maken en ermee bezig te zijn, in tegenstelling tot jouw poezen, die de hele dag lekker slapen en niet zoveel voorwerpen nodig hebben, maar in mijn werk zijn het bijna uitsluitend dragers, platformen voor het verstrijken en samenbundelen van de tijd.’
    Afzonderlijk zou een van deze sculpturen de toeschouwers misschien niet kunnen overtuigen, maar voor wie beseft dat de honderden sculpturen die Tuerlinckx al heeft gemaakt telkens weer varianten zijn van dezelfde, volledig doordachte en vormelijk telkens weer anders opgeloste thema’s, krijgt haar werk iets van een eindeloos voortwoekerend woud van onverwachte, schijnbaar pietluttige voorwerpen. Elke sculptuur is verwant met tientallen andere werken die op hun eigen manier gestalte geven aan een formeel en inhoudelijk eindeloos variëren. Het oeuvre van Tuerlinckx ziet eruit als een ontploft oeuvre. Behalve het werk van Marcel Broodthaers en misschien dat van Honoré d’O bestaat er in België geen enkel oeuvre dat zich zo vertakt en dat zich schijnbaar ongeremd in talloze richtingen blijft ontwikkelen.


Elastieken voor onderbroeken

Een voorbeeld van een bijzonder fraai werkje van Joëlle Tuerlinckx is de sculptuur ‘Taille d’homme’ (Mensenmaat), dat het resultaat is van een poging een garendraad die oorspronkelijk de lengte had van een bepaald persoon, rond twee spelden te knopen. Door het ongekende aantal mislukte knopen, die zich ogenschijnlijk volgens een of andere natuurkundige wet boven op elkaar hopen, wordt de garendraad aanzienlijk verkort. Deze nieuwe maat wordt dan tentoongesteld.
    Gisteren kwam ik Joëlle Tuerlinckx tegen. ‘Waar ben je tegenwoordig mee bezig?’ vroeg ik haar.
    ‘Gisteren ben ik bij touwslagerij Smits-Henin op zoek gegaan naar het garen waar ik vroeger ‘Taille d’homme’ mee heb geknoopt,’ vertelde ze. ‘Ik heb een prachtige klos gevonden met identiek hetzelfde garen. Hoe groot is Maurice eigenlijk? Ik zou een nieuwe ‘Taille d’Homme’ willen knopen op basis van zijn lengte… Terwijl ik op zoek was naar dat garen stuitte ik ineens op elastieken voor onderbroeken. Ik heb er een paar gekocht voor de grootste maat. Ik denk dat ik de lengte van een bepaald voorwerp zal aangeven door de elastiek over dezelfde afstand te kleuren. De elastiek moet wel langer zijn dan het voorwerp, zodat er een wit stuk met een toevallige lengte overblijft. Daarna span ik de elastiek op tussen de zoldering en de vloer van een ruimte, zodat de nieuwe lengte van het voorwerp in kwestie wijzigt naargelang van de hoogte van de ruimte en de mate waarin ik de elastiek opspan.
    Ik ben gisteren ook kleurenfotokopieën gaan maken. De mensen die in die winkel werken begrijpen niet hoe het mogelijk is dat iemand zoveel geld spendeert aan het fotokopiëren van idiote voorwerpen zoals een stok die in rode verf gedompeld is. Toch zien de fotokopieën van die stok er fantastisch uit. De mogelijkheden zijn bijna onbeperkt. Op zich ziet zo’n fotokopie er al wonderlijk uit. Je ziet een reproductie van een voorwerp, maar tegelijk zie je ook andere zaken, schaduwen en lichteffecten die zich voordoen aan de rand van het voorwerp. Maar als je alle zijden van het voorwerp fotokopieert kan je het voorwerp ook helemaal namaken. Je kan een soort van bouwmodel maken waardoor anderen je stok kunnen reproduceren. Je kan papieren replica’s maken in alle formaten. Je kan het voorwerp uitvergroten en verkleinen. Ik ben meteen op zoek gegaan naar Tiense suikerklontjes omdat ik zin had een grote, papieren suikerklont te maken, maar ze verkopen alleen nog klontjes met zo’n middenstreep. Dankzij die streep weten de consumenten waar ze hun klontje doormidden kunnen breken. Dat is belangrijk, want we leven in het tijdperk van het dieet. Alles moet licht zijn. De mensen doen geen klontjes meer in hun koffie, maar halve klontjes. Dan ben ik maar op zoek gegaan naar zo’n grote, cementen tegel waar ze in Brussel de voetpaden mee aanleggen. Ik had zin om een papieren tegel met een oppervlakte van een vierkante meter te maken.’


De poëzie van het onbenullige

Het werk van Joëlle Tuerlinckx excelleert door het zoeken en vinden van poëzie in het onbenullige. Stof op de glasplaat van een episcoop, afval uit de perforator, inpakmateriaal, plasticine, lichtvlekken, potloodstrepen, stukjes plakband, enzovoort. Tuerlinckx is de bezieler van de futiliteit. Ze slaagt erin de grootste tentoonstellingsruimtes te bedwingen door minieme toevoegingen. In tegenstelling tot het grootste deel van de hedendaagse kunst, dat bestaat uit het theatraal opblazen van dingen die op kunst willen lijken, onttrekt Tuerlinckx poëzie aan zaken die niks met kunst te maken hebben en ons toch ontroeren, verbluffen of aan het denken zetten. Weinigen gaan verder in de verovering van het banale, die soms omslaat in de ontdekking van een nieuwe schoonheid.


Montagne de Miel, 26 september 2001