Hans Theys is een twintigste-eeuws filosoof en kunsthistoricus. Hij schreef en ontwierp tientallen boeken over het werk van hedendaagse kunstenaars en publiceerde honderden essays, interviews en recensies in boeken, catalogi en tijdschriften. Al deze publicaties zijn gebaseerd op samenwerkingen of gesprekken met de kunstenaars in kwestie.

Dit platform werd samengesteld door Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen). Het kwam tot stand in samenwerking met de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen (Onderzoeksgroep ArchiVolt), M HKA, Antwerpen en Koen Van der Auwera. Met dank aan Idris Sevenans (HOR) en Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Koen Deprez - 2015 - Arrangements [EN, essay]
Tekst , 3 p.




__________

Hans Theys


Arrangementen
Over een tentoonstelling van Koen Deprez


Voor deze tentoonstelling heeft Koen Deprez (°1961) het idee opgevat alle arrangementen in zijn werk samen te brengen en er ook enkele nieuwe te maken. Sommige wachtten al langer op uitvoering, andere zijn helemaal nieuw. In de muziek vertrekt een arrangement van een vaste structuur. Het lied bestaat al. Het arrangement bepaalt in welke vorm het tot ons komt. In het werk van Deprez komen arrangementen voor op basis van eigen werk (zoals het Brodsky-huis, dat een variatie is op Eigen woning) of op bestaand werk (Het Denkbare Huis, dat vertrekt van een roman van Willem Frederik Hermans of de Annunciaties, die vertrekken van enkele schilderijen van Vlaamse Primitieven).

Iets vergelijkbaars zien we in de schilderijen van de Amerikaanse kunstenaar Andrew Wyeth (1917-2009), die honderden schilderijen maakte op basis van slechts enkele bestaande huizen. Toen Deprez onlangs in het MOMA kennis maakte met het schilderij Christina’s World, was hij zo aangegrepen dat hij meteen naar Washington reisde om daar een tentoonstelling te bezoeken. Wyeth leerde het vak van zijn vader, die veel belang hechtte aan de techniek, maar ook benadrukte dat kunstenaars bereid moeten zijn het toeval te omarmen. Zo kon een openstaand raam of een opwaaiende vitrage een gebeurtenis worden. Zeventig jaar lang schilderde Wyeth ramen (driehonderd schilderijen), buitenaanzichten van huizen en interieurs. Telkens weer dezelfde huizen, alsof hij alleen op die manier kon doordringen tot de noodwendigheid van hun aanwezigheid. Aanvankelijk schilderde hij, met succes, aquarellen, maar later legde hij zich toe op het schilderen met tempera, waardoor hij moest vertragen. Ook al laadt Wyeth de dingen die hij ziet en weergeeft op met persoonlijke herinneringen, toch verklaart hij door het schilderen te zijn gaan geloven in ‘het absolute niets van zijn persoon’.

De belangrijkste gebeurtenis in Wyeths leven was de dood van zijn vader, omdat die een noodzaak aan zijn schilderen heeft gegeven. Veel schilderijen bevatten impliciete verwijzingen naar de dood. Als grafsteen voor zijn vader maakte Deprez een replica van de grafsteen van diens moeder, inclusief haar naam, zodat de man voor altijd terugkeerde in haar schoot. Als reconversieproject voor het Brusselse justitiepaleis stelde Deprez voor dit gebouw om te bouwen tot crematorium, waarbij de koepel zou oplichten tijdens de verbrandingen. De urnen konden weggezet worden in de vele kamers en gangen van het gebouw. Het gebouw werd zo een baken van de dood, een vuurtoren, net zoals het door Wyeth vaak geschilderde Olson-huis, dat als baken gebruikt werd door zeevaarders. De verweerde, maar weerbarstige huizen, het verglijdende licht en de schaduwen in Wyeths schilderijen brengen ons tot een besef van de verstrijkende tijd en de nabije dood. Maar eigenlijk hangt de dood als een schaduw aan elk woord of elk kunstwerk, omdat het doodsbesef pas met het woord in ons leven komt.

In het werk van Deprez hangt het doodsbesef samen met zijn afwijzing van de modernistische droom van de maakbaarheid van stad of samenleving en het daarmee samenhangende geloof in de mogelijkheid van een functionele architectuur. De wereld wordt ervaren als noodzakelijk. Vrijheid kan alleen voortkomen uit het omarmen van die noodzakelijkheid. Als student maakte hij een werk dat bestond uit twee u-vormig gebogen potloden met een lang en een kort been. Bij één potlood was het lange been tot een punt geslepen, bij het andere het korte been. Het eerste, dat bruikbaar was, noemde hij decoratief. Het tweede, dat onbruikbaar was, functioneel. Zijn docenten gaven hem een onvoldoende. Vandaag zien we hoe hij met het Woordenhuis een onveranderlijk verklaarde woning, zoals een huis bij Wyeth, oplaadt met verhalen of van een rechthoekige doos een barokke omgeving maakt door er de structuur, de beelden en de verhalen van een roman door te duwen. Telkens weer zien we hoe hij uit de acceptatie van de onafwendbaarheid van de dingen onvermoede schoonheid trekt, die de dood viert en zo voor heel even lijkt op te heffen.

Bij mijn laatste bezoek aan Deprez had hij net een lezing gegeven over een arrangement op zijn pedagogisch project Zelfnavigatie. Het uitgangspunt was het plaatstekort van de school die hem had uitgenodigd voor de lezing. Deprez pleitte ervoor dat architectuurstudenten hun eigen school zouden bouwen. Vermoedelijk zou dit bouwproces hen meer veranderen dan een klassieke opleiding. Het nieuwe gebouw zou ook een nieuw soort studenten aantrekken, die op hun beurt de bouw zouden kunnen verder zetten, als een immer uitbreidend arrangement. Als beeld gebruikte hij een omgekeerde, kegelvormige toren van Athanasius Kircher: rustend op de punt, zouden de studenten altijd verder kunnen bouwen aan de basis. Ineens verandert het ontwerp en zien we een soort van Flatland, dat met een hoekje op de basis van de omgekeerde kegel rust. Daarboven zweeft een brokstuk vliegende architectuur.

In het silhouet van dit droomgebouw herken ik de samengestelde, onvoorspelbare vorm van de Annunciaties, die eigenlijk restruimtes zijn van weggeschilderde schilderijen. In de drie opeenvolgende fasen van het bouwsel herkennen we ook de structuur van het cadavre exquis, dat in Het Denkbare Huis de onlogische motor vormt voor de opeenvolging van de zeer verschillende kamers, die in een ellipsvorm rond een zeventien meter lange gang zijn gedrapeerd (zoals in een hotel). Deprez wijst op een zin uit een boekje van Joseph Brodsky dat niet toevallig is gewijd aan Venetië, met zijn syncopisch stratenplan: ‘De kracht van een verhalende tekst hangt niet af van het verhaal zelf,’ schrijft Brodsky daar, ‘maar van wat volgt op wat’. In een tekst uit 2005 die we samen hebben vormgegeven, komt een paragraaf voor die we ‘Acceptatie als nieuwe vrijheid’ hebben genoemd. Voor Deprez is de wereld niet maakbaar, maar vinden er wel gebeurtenissen plaats. In een boeiende roman of een mooi ontwerp volgen de gebeurtenissen elkaar op. Soms bestaat een gebeurtenis louter uit het omarmen van een stand van zaken. In Europa wordt dubbel glas tegenwoordig gevuld met Argon, maar elders in de wereld wordt nog steeds droge lucht gebruikt. Deprez is gefascineerd door die vreemde verticale snede van onzichtbare werkelijkheid, die doet denken aan Duchamps flesje met Parijse lucht, maar ook aan de Duitse komiek en filmregisseur Karl Valentin die in 1934 een apothekersflesje tentoonstelde waarin hij stoom van Hitlers trein had opgevangen. Toen de voordeur van galerie Zwart Huis beschadigd raakte, stelde Deprez voor het raam te vervangen door dubbel glas met Indische droge lucht. Enkele dagen later bestelde hij twee panelen dubbel glas, een in Israel en een in Palestina, om ingelijst naast elkaar tentoon te stellen. Het werk doet denken aan Driewieler voor tweelingen: een fietsje met twee sturen en een dubbel zadel. Een beeld voor het onmogelijke spel of de onmogelijke vlucht. Een prangende vaststelling, die ons dwingt open te staan voor elke gebeurtenis die het leven draaglijk kan maken.


Montagne de Miel, 8 april 2015