Hans Theys is een twintigste-eeuws filosoof en kunsthistoricus. Hij schreef en ontwierp tientallen boeken over het werk van hedendaagse kunstenaars en publiceerde honderden essays, interviews en recensies in boeken, catalogi en tijdschriften. Al deze publicaties zijn gebaseerd op samenwerkingen of gesprekken met de kunstenaars in kwestie.

Dit platform werd samengesteld door Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen). Het kwam tot stand in samenwerking met de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen (Onderzoeksgroep ArchiVolt), M HKA, Antwerpen en Koen Van der Auwera. Met dank aan Idris Sevenans (HOR) en Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Michel Frère - 1990 - Tegen de schilderkunstenaars van gisteren, morgen en vandaag [NL, essay]
Tekst , 3 p.




__________

Hans Theys

                                                                                                                   We zijn allemaal doortrapt;
                                                                                                                   Geloof niemand van ons.[1]


Tegen de schilderkunstenaars van gisteren, morgen en vandaag
Enige bedenkingen omtrent Michel Frère



Wie vandaag nog schilderkunstwerken produceert en gelooft in een hogere, deze individuele en ambachtelijke bezigheid overstijgende, ethische, artistieke of maatschappelijk relevante betekenis ervan, is zonder enige twijfel imbeciel. Michel Frère is geen imbeciel. Hij schildert graag en hij houdt van schilderijen. Dat is alles. Hij houdt van het vroege werk van Ensor, hij houdt van de landschappen van Courbet en hij houdt van de werken van Auerbach en Leroy. Voor Michel Frère heeft elk schilderij iets te bieden en sommige hebben meer te bieden dan de andere. Het onderwerp, de compositie, de kleuren, de penseelstreek, een interessant detail, een gevoelen van mysterie, bekoring, wonderlijkheid of genot: de schilderkunst is een plastische en intuïtieve aangelegenheid die niet kan worden gevat in schrifturen[2]. Maar als men even afstand neemt van deze ontegensprekelijke verdiensten van de schilderkunst, als men haar, met andere woorden, tracht te beschouwen vanuit het standpunt van iemand die niet schildert, waarin bestaat dan haar wezen? Waarin bestaat het wezenlijke van beeldhouwkunst, foto's, video of film? "Het zijn altijd afbeeldingen, bewegende of stille, met of zonder kleur, in steen, metaal of verf, het is nooit het echte, de echte gebeurtenis of het echte ding, het is niet zodanig schoonheid wat hier gezocht wordt, hier wordt kunst beoefend." Behalve een pleidooi voor onbevangenheid en misplaatst geklungel is deze uitspraak van Moe Hout[3] ook een denunciatie van de kunstmatigheid en steriele onmacht van de kunst. Tegelijk met de vragen naar de waarde van de Moraal en de waarde van de Waarheid (schaamteloze vragen die zich niet kunnen ontrukken aan de schaamte[4]) stelt zich het probleem van de waarde van de Kunst. En ziet! Manuscripten vol varianten van de hermetische traditie der kunstenaar-dief worden door stotterende gnomen weggegrist van het majestueuze bureau van de grote Duitse mandarijn en verknipt tot carnaval-attributen.

Wordt hier onrecht gedaan aan de grootse verdiensten van de kunst? Is er dan toch nog zoiets mogelijk als cinema, zoals Godard opmerkte over Fassbinder?[5] Heeft Fassbinder cinema gemaakt, heeft hij de grenzen van de film overstegen toen hij in de eerste scène van In einem Jahr mit 13 Monden een transsexueel in een mistig park in elkaar liet slaan op de tonen van hetzelfde romantische adagio dat Visconti had gebruikt voor De dood in Venetië? Wie was de grootse falsaris, de Griekse idealist[6], de Duitse veelschrijver, de Italiaanse aristocraat of het Frankfurter-zwijn? Plato, Thomas Mann, Visconti of Fassbinder? (Vragen als deze zouden de schilder Michel Frère geen fluit interesseren.)

We zijn allemaal oplichters, valsemunters en louche landmeters. De beschaving is een leugen. Wie het beest in de mens ontkent en de triomfen van de beschaving bezingt is blind of idioot. Alle kunstenaars zijn leugenaars en idioten. (Het volstaat niet te liegen en idioot te zijn om een kunstenaar te zijn.) Kunst is liegen en bedriegen op een fijnzinniger (Pessoa) of grover manier (Warhol) dan de anderen. Elk kunstenaarschap veronderstelt een al dan niet bewuste amoraliteit. Elke lucide moordenaar levert een fijnzinnige kritiek op de cultuur. Misdadigers zijn de meest authentieke mensen, omdat ze een besef bijbrengen van het contingente van de beschaving en alles terugvoeren tot zijn werkelijke proporties. Artistiekelingen zijn de grootste smeerlappen, omdat ze ons steeds verder wegbrengen van het essentiële: de dingen en de darmen. Elke bewering is een leugen. Het enige absolute: zwarte melk in de vroegte (Paul Celan) en de donderslag (op het einde van Der Zauberberg), de systematische uitroeiing van een volk en de mogelijkheid de mensheid en de aarde totaal te vernietigen. De leugen: de 'ongerustheid' van officiële instanties in februari 1990 over het 'evacueren' van ouderlingen en kinderen naar het binnenland van Cambodja. Rode Kruis en Rode Khmers. De leugen: "Wat als rood eigenlijk groen is, omdat we de kleuren in den beginne een verkeerde naam hebben gegeven?" (Godard) (Als de geest onzichtbaar is, dan hebben we te maken met ironie.)

De schilder Michel Frère denkt en voelt evenveel als een seniele grijsaard die zich insmeert met zijn uitwerpselen. Behalve naamloze gevoelens van hoe lekker stront tussen de spleten van samengeknepen vingers kan spritsjen, behalve de geneugten van de matière en de kleuren, behalve een sculpturaal en picturaal effect, zonder meer, wordt hier niets gezocht. (Waar ze haar grenzen schijnt te kennen, is de kunst nog verdraaglijk.) Hetzelfde geldt voor zijn sculpturen, zoals de Dansende beer, ook al maakt hun figuratief karakter een speelsheid mogelijk die afwezig of onzichtbaar blijft in de schilderijen. (Als de humor onzichtbaar is, dan hebben we te maken met ironie.) Welk een afzichtelijk en tegelijk grappig voorwerp, deze Sneeuwman, met zijn visceraal patina, zijn stompe, vormeloze lid, de voze, op de stuntelige bulten uitgezaaide tepels en de twee stompjes van armen... Misschien is dit de manier waarop stront komisch wordt ondanks zichzelf.

Tsjip-tsjip-tsjip. Er is alleen maar rottenis. De rest is onooglijk. Men vertelt dat de goddelijke kameleon Maurice Sachs[7], die in 1944 werd afgemaakt door een Vlaamse nazi, nadien door wolven werd opgevreten. Als dit waar is, dan heeft hij tijdens de laatste minuten van zijn leven gedaan alsof hij een wolf was door op handen en voeten rond te kruipen en het stronthol van zijn belagers te likken. Welk een aandoenlijk tafereel! Ziehier de waarheid van de travestiet. Het genie van de oplichter. De humor van de charlatan. De triomf van de leugen. Een beetje botten, haar en bloed. (Als de ironie onzichtbaar is, dan hebben we zeker te maken met ironie.)

En toch. Laten we de alhier geschilderde, sublieme dood van Maurice Sachs beschouwen als een beeld voor de kunst. Soms ontstaat uit de ons omringende stinkboel een soort van koninklijke gratie, een ongehoorde, geoliede perversiteit, zoals in een enkele zin van Jean Genet. Soms verrijst er een soort van levende, viriele schoonheid, die echter elk ogenblik weer kan omslaan in futiliteit. Het is geen cinema en het heeft niets te maken met "de echte gebeurtenis of het echte ding". Het blijft een hopeloos geklieder en een bespottelijke mengvorm van pâtisserie en tapisserie, maar het is zeer schoon, en we hebben goesting om ervan te proeven. Het is het feest van de valsheid. Steekt daarom de lofbazuinen! Steekt de lofbazuinen over dit bedrog! Want zonder dit bedrog, zonder zichzelve en de anderen te beliegen en bedriegen, is er toch nooit niks mogelijk. Kortom: aanschouwt deze smakelijke pastijen en ondergaat hun morbide charmes. Want meer dan dit heeft de Kunst ons niet te bieden.


Montagne de Miel, 25 februari 1990


[1]     Hamlet tegen Ophelia.

[2]     ‘Het schrift, Phaedros, heeft één groot nadeel, net zoals de schilderkunst. De produkten van de schilderkunst zien eruit als levende wezens; maar stel hun een vraag, ze zullen plechtig zwijgen. Hetzelfde geldt voor geschriften. Je zou kunnen veronderstellen dat ze weten waarover ze het hebben, maar als je hun om uitleg vraagt zullen ze altijd een ander antwoord geven.’ (Plato, Phaedros)

[3]     In zijn brief - BEDRICH EISENHOET - or all who wish can valiant BE ! (1.1.90)

[4]     Wie wil worden wie hij is, kan zichzelf alleen maar spelen. Uit de stroom gelicht, uit de vorm, de verwachting, de vanzelfsprekendheid, acteert hij zijn genezing. Hoe meer hij zichzelf wil zijn, hoe onnatuurlijker en onmogelijker hem dit voorkomt. Zijn schaduw is de schaamte voor een houding waarvan hij weet dat het de juiste is.

[5]     ‘De cinema is in zekere zin de wederopstanding van de werkelijkheid. (...) We maken wel nog films, maar geen cinema meer, in die zin is het gedaan. Fassbinder, die bijna alleen maar slechte films heeft gemaakt, of toch geen goeie, was de laatste die nog cinema maakte.’ (Godard)

[6]     Plato's Phaedros (over waarheid en rhetorica) wordt door Thomas Mann opzettelijk verkeerd geciteerd in de novelle Der Tod in Venedig.

[7]     De vader van de Antwerpse moralist en kunstverlapper Jan Sachs.