Hans Theys is een twintigste-eeuws filosoof en kunsthistoricus. Hij schreef en ontwierp tientallen boeken over het werk van hedendaagse kunstenaars en publiceerde honderden essays, interviews en recensies in boeken, catalogi en tijdschriften. Al deze publicaties zijn gebaseerd op samenwerkingen of gesprekken met de kunstenaars in kwestie.

Dit platform werd samengesteld door Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen). Het kwam tot stand in samenwerking met de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen (Onderzoeksgroep ArchiVolt), M HKA, Antwerpen en Koen Van der Auwera. Met dank aan Idris Sevenans (HOR) en Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Paul McCarthy - 2007 - Dans l’estomac d’un écureuil [FR, essay]
Tekst , 3 p.




__________

Hans Theys


In de maag van een eekhoorn
Paul McCarthy in het S.MA.K.



Ik maakte voor het eerst echt kennis met het werk van Paul McCarthy (°1945) in het Van Abbemuseum in Eindhoven, waar de kunstenaar op een avond een prachtige lezing gaf. Kruipend over het met grote tekenvellen beklede podium vertelde hij welke kunstwerken hem als jonge student hadden getroffen. Elke wending in het verhaal werd op de grond getekend met een dikke, zwarte stift. Zo brokkelde de lezing uiteen in prangende beelden. We zagen hoe een muur van Kaprow, waarbij boterhammen met confituur gebruikt waren als metselspecie, leidde tot een muur van McCarthy, waarbij een muur van op elkaar gestapelde, zwarte autobanden gemetseld werd met een dikke laag uitpuilende, natte watten. McCarthy vertelde hoe hij in zijn piepkleine, vensterloze studentenkamer een vierkante opening in de muur had gemaakt om naar buiten te kunnen kijken en hoe hij daarna een vierkantig, metalen verluchtingskanaal was gaan gebruiken als ruimtelijk thema.

Op de eerste plaats heeft McCarthy het museum onder handen genomen door verschillende wanden te verwijderen en in sommige muren heel grote openingen aan te brengen. In principe kan je momenteel van aan de ingang dwars door het museum kijken. Het onaangename, kelderachtige gevoel van de gelijkvloerse verdieping is verdwenen, omdat je de structuur van het gebouw beter begrijpt (doordat je van de ene naar de andere kant kan kijken) en overal daglicht kan zien. In vergelijking met vroeger is het museum een paleis van licht geworden, dat niet meer zo strikt is onderverdeeld in afzonderlijke, ontoegankelijke hokken. Het ziet er meer uit als een bos. Hopelijk blijft deze structuur bewaard, zodat we in de toekomst meer organisch verbonden, door elkaar vloeiende tentoonstellingen kunnen maken en ervaren.

Van dit nieuwe licht zal u tijdens deze tentoonstelling nog niets kunnen zien, omdat het museum op één ruimte na volledig verduisterd wordt. Doorgaans heb ik daar een hekel aan. Ik vind het treurig dat je in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten altijd de indruk hebt een oude, muffe kelder te betreden en naar een sculptuur van Hans Arp moet kijken in het armzalige licht van één spot, alsof het om een tweedimensionale abeelding gaat. Bij sommige kunstenaars is de verduistering echter essentieel. Ik heb dat voor het eerst begrepen door voor de eerste Small Stuff-tentoonstelling in 1999 een verduisterd kabinet te bouwen met Guillaume Bijl en plots het verband te zien met Prousts omschrijving van de droom als ‘het verlichte ingewand’. Het verduisteren en kunstmatig verlichten van een tentoonstellingsruimte heeft zin als je een ‘mentale ruimte’ wil scheppen. Toen ik McCarthy gisteren probeerde bij te staan bij het opstellen van enkele werken, had hij het over een ‘world of thoughts’.

‘Je werk doet mij denken aan Prousts omschrijving van de droom als ‘het verlichte ingewand’, zeg ik.
‘Mooi beeld,’ antwoordt hij. ‘Ik heb ooit een werk gemaakt dat zich afspeelt in de maag van een eekhoorn… In deze situatie heb je drie magen: mijn paviljoens, de aankleding van het museum en de eigenlijke structuur ervan. Eigenlijk zou ik moeten komen tot een versmelting van de architectuur van het museum met de architectuur van mijn werk. In de centrale zaal op de eerste verdieping zou bijvoorbeeld een trap moeten komen die vanuit mijn paviljoen door het resterende stuk plafond boort, maar dat kan ik nu niet meer realiseren. De enige manier die ik heb om daarmee om te gaan is het geheel te zien als een atelier-experiment en niet als een definitieve, museale oplossing, die veel meer tijd zou vergen.’

Hoe verkwikkend is het deze toegewijde man gade te slaan terwijl hij probeert een prachtige tentoonstelling te maken! Heel bescheiden, geruisloos wandelend, herschikt hij zelf de struikjes van de installatie The Garden. Onafgebroken zoekt hij naar het juiste evenwicht tussen het tonen van overblijfselen van ervaringen, het creëren van sterke museale opstellingen met autonome sculpturen en het opwekken van een droomwereld waarin je vergeten gedachten en gevoelens ontmoet. Een van de sterke kanten van dit oeuvre en deze tentoonstelling zijn de constante stijlverschuivingen. Een beeld dat wordt ontleend aan het oeuvre van Jeff Koons wordt op verschillende manieren hernomen, waardoor toonverschillen zichtbaar worden. Hoe kan ik dat uitleggen? Toen Broodthaers in Düsseldorf tal van beelden op basis van adelaars toonde, zei hij dat hij de ideologie wilde zichtbaar maken. Zoals de echte adelaar onzichtbaar bleef, zo werd de manier waarop zijn afbeelding werd gebruikt zichtbaar. In het werk van McCarthy gaat het om een vergelijkbaar verglijden van stijlen, die op hun beurt een spiegel vormen voor de verschuivende overlappingen van zijn werk, zijn leven en zijn fantasieën. Het uitgangspunt is een verwarring, of een besmetting, die op een zachte, maar dwingende manier gestalte krijgt.

De zaal boven de ingang van het museum is de enige ruimte die niet wordt verduisterd. Hier werd tijdens de eerste werkweek een eerste opstelling volledig afgewerkt: The Garden. Meteen daarna werd ze weer helemaal ontmanteld en opnieuw opgesteld, zij het nu gescheiden door een soort van wandelgang. ‘In 1990 werkte deze sculptuur nog, maar nu niet meer,’ vertelt McCarthy. ‘Ik had ze nog maar vier keer opgesteld, zodat ik niet echt wist welk effect ze hier zou sorteren.’ De tweede opstelling is inderdaad veel krachtiger. Niet alleen omdat ze een andere fysieke ervaring van de installatie mogelijk maakt, maar ook omdat ze zich helemaal anders gedraagt in de ruimte. Het is een fijne ervaring een kunstenaar zo’n mooie oplossingen te zien vinden. Het museum telt echter nog vele zalen, die allemaal nog een definitieve vorm moeten krijgen. Wat een buitenkans voor ons het resultaat van deze tour de force te mogen ervaren! Vrijwel nooit zien we mensen van dit niveau aan het werk met zo’n hoge inzet. Het is bijna vergelijkbaar met een grote Hollywood-productie: alle raderen kunnen ineen klikken en een meesterwerk opleveren of uiteenvallen als een pretentieuze hoop los zand. Maar het wordt een toverkasteel, denk ik, met vele gangen en deuren en vensters, en prachtige toverijen.


Montagne de Miel, 2 oktober 2007