Hans Theys est un philosophe du XXe siècle, agissant comme critique d’art et commissaire d'exposition pour apprendre plus sur la pratique artistique. Il a écrit des dizaines de livres sur l'art contemporain et a publié des centaines d’essais, d’interviews et de critiques dans des livres, des catalogues et des magazines. Toutes ses publications sont basées sur des collaborations et des conversations avec les artistes en question.

Cette plateforme a été créée par Evi Bert (Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) en collaboration avec l'Académie royale des Beaux-Arts à Anvers (Groupe de Recherche ArchiVolt), M HKA, Anvers et Koen Van der Auwera. Nous remercions vivement Idris Sevenans (HOR) et Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Viviane Klagsbrun - 1996 - Scheve schilderijen [NL, essay]
Texte , 2 p.




__________

Hans Theys


Scheve schilderijen
Enkele woorden over het werk van Viviane Klagsbrun



Aanvankelijk schilderde Viviane Klagsbrun vooral Hollandse of Vlaamse landschappen. Zoals wandtapijten. Met windmolens of Delfts tegelwerk. Later schilderde ze ook garnaalvissers die naast hun ezels lopen, banken in het park en opeengestapelde petten en hoeden. Op een of andere manier is ze erin geslaagd het licht van de Hollandse landschappen, de beklemming van donkere interieurs, de esthetiek van sommige populaire kalenderschilderijtjes en afbeeldingen van alledaagse voorwerpen te vermengen tot een persoonlijke, aangrijpende stijl.
    Het werk van Viviane Klagsbrun heeft altijd iets scheefs, iets dat niet op zijn plaats zit, of juist wel, omdat de dingen in het echt ook scheef zitten. Een vrouw kijkt met de handen in de zij voor zich uit terwijl een meeuw vanonder haar opwaaiende rokken lijkt weg te vliegen. Daar zit iets wonderlijks scheefs in dat schilderij, in deze pronte momentopname, in dit openhartige tafereel. En de stevigheid van deze moed tot het scheve komt terug in de manier waarop de onderbenen van deze vrouw niet helemaal zijn ingekleurd. Een paar ferme vegen volstaan.
    Dit zijn moedige, vranke schilderijen. De figuren verzuipen in de chaotische, moeilijk en hard ineen gestoken achtergronden. Soms zijn ze niet meer dan een paar lijnen in houtskool. Soms bakenen ze zich af, maar valt hun lijf half uiteen. Hun lijf lijkt gans verhangen. Sommigen klampen zich vast.
    De hond van Courbet staat een beetje scheef te wankelen op een ogenschijnlijk vormeloze achtergrond met veel groenen. Het is een wankel beeld dat tot lachen aanzet, maar het schilderij ook in een greep houdt. De wanorde wordt rechtgezet. Een vrouw, haar handtas stevig tegen zich aanklemmend, overziet een onoverzichtelijk landschap. Stan Laurel lacht ons toe doorheen een gezicht dat er niet is. Enkele bleke vegen, die nauwelijks een aanzet tot een gezicht vormen, zetten zijn glimlach vast en hangen het hele schilderij op aan een grandioze, blinde vlek. Een man verstopt zich onder een tafel terwijl een als serveerster uitgedoste vrouw het schilderij in beweging brengt door voorover te buigen. Een nauwelijks geschilderde vrouw kijkt ons wijdbeens toe vanachter vette, verticale blauwe strepen. Een man en vrouw die op het gras een ontbijt nemen worden verrast door een fotograaf. Een zittende klant kust een in lingerie geklede vrouw van plezier de hand terwijl vanop een fauteuil een hondje toekijkt. Een vrouw kijkt ons aan terwijl ze met een arm haar hondje tegen zich aangedrukt houdt, dat ons met argeloos openhangende achterpootjes zijn buik toont. Een andere vrouw duwt een kinderkoets voort door een bergachtig landschap. Een hond trekt een kar voort.
    De rasters die soms over het schilderij liggen of ermee verweven zijn, als op zichzelf staande voegen van Delfts metselwerk, beginnen te wankelen en zakken hier en daar koddig ineen.
    Sommige figuren klampen zich vast, andere zetten zich schrap, aarzelen of twijfelen, andere verontschuldigen zich. Daar is een schaamtegevoel dat zich niet laat tegenhouden, daar is een moedig verzet, daar is ook een soort verdwazing, een gedwee dromen. En al deze houdingen vinden we terug in de manier waarop deze schilderijen geschilderd zijn.
    Sommige penseelsteken getuigen van een verbluffende trefzekerheid: brede, gulle trekken die met grote precisie suggereren. Echt schilderwerk, waar lijn en vlak samenvallen. Op andere plaatsen lijkt het schilderij te aarzelen. Soms hort het. Het lijkt te stoppen. Het trekt gaten. Het lijkt zichzelf te ondergraven in onbesliste warreling, in kleuren en vlekken die niet weten of ze mooi of lelijk willen zijn. Die geen stelling lijken te nemen. Maar ze nemen stelling. Ze spreken over een losbreken, een rauwheid, een pijnlijk gebonden zijn, een weigering tot dromen, een afwijzing, een twijfel.
    Maar dan gaat het schilderij weer voluit, rechtdoor stappend recht naar de lelijkheid, naar het onaanvaardbare, omdat het niet anders kan. Daar is geen koketterie, daar is geen compromis, daar is alleen confrontatie tussen rond botsende of zich vastklampende, elegante brokstukken en een trefzeker open wrikken van de oude trukendoos. Alles wordt hier omgeplooid en binnenstebuiten gekeerd, doorgelicht, nog eens opengedraaid en uitgesmeerd.
    De vorm wringt én behaagt. Hier is de verf voorzichtig aangebracht en daar baldadig. Hier werd een detail uitgewerkt als zwaartepunt van het schilderij, daar werd juist manifest iets onverzorgd gelaten.
    We stuiten hier op een vreemde combinatie van tedere aandacht en wreedheid, maar ook van kwetsbaarheid en onverzettelijkheid. Ik vind in deze prachtige schilderijen een aandoenlijke stroefheid, een soort waanzinnige moed, die ik nergens anders zo heb gevoeld.


Montagne de Miel, 3 september 1996