Hans Theys is een twintigste-eeuws filosoof en kunsthistoricus. Hij schreef en ontwierp tientallen boeken over het werk van hedendaagse kunstenaars en publiceerde honderden essays, interviews en recensies in boeken, catalogi en tijdschriften. Al deze publicaties zijn gebaseerd op samenwerkingen of gesprekken met de kunstenaars in kwestie.

Dit platform werd samengesteld door Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen). Het kwam tot stand in samenwerking met de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen (Onderzoeksgroep ArchiVolt), M HKA, Antwerpen en Koen Van der Auwera. Met dank aan Idris Sevenans (HOR) en Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Willy Vynck - 2014 - Het uitrekken van staaldraad [NL, interview]
, 3 p.




__________

Hans Theys


Het uitrekken van staaldraad
Gesprek met W. Vynck



W. Vynck begon in 2006 met het maken van digitale foto’s en het schrijven van beknopte, heldere brieven, die hij per email bezorgde aan zijn lezers. De eerste keer stuurde hij zijn foto’s en brief naar vijf mensen. Een van hen vroeg prompt om bespaard te blijven van die elektronische rotzooi. Intussen heeft W. Vynck vierhonderd trouwe lezers. Een boek wil hij niet maken, maar wel een krantje, dat hij dan graag hier en daar neerlegt. Zoals hij soms een brief aanplakt in de Brugse Biekorfparking, die zich onder de stadsbibliotheek bevindt. Of zoals hij tijdens gedichtendag brieven uitdeelt op de Brugse markt. Ik sprak met hem.

W. Vynck: Als individu sta je voor een muur. Ik verbleef net drie maanden in Parijs, waar gesproken wordt over ‘convivialité’. De Fransen willen dat iedereen met elkaar in gezelschap praat. Dat je hoffelijk bent en bijvoorbeeld je stoel opschuift in een drukke brasserie. Maar hoe spreek je een vreemde aan? Dit geldt ook in bredere zin. Hoe kan je je stem laten horen? Als je iets in de kunstwereld wil tonen, moet je altijd iemand passeren, vaak iemand waar je geen waardering voor hebt. Dat wil ik vermijden. Zelfs in de kranten is geen plaats meer. Als je een lezersbrief stuurt, wordt hij misschien onoordeelkundig ingekort. Of niet geplaatst. Maar de grootste Amerikaanse kranten zijn gegroeid uit één gestencild blad, geschreven door één gedreven man. Dat is wat ik wil. Daarom verstuur ik elke maandag mijn mailbericht, in de hoop dat iemand er wat aan zal hebben. Dat is mijn vorm van ‘convivialité’.

- Mensen kunnen je werk ontmoeten op onverwachte plekken.

Vynck: Dat vind ik ook heel belangrijk: de onverwachte confrontatie met iets. Niets is leuker dan onverwacht een brief te ontvangen. Het is ook fijn waardering te oogsten voor iets dat die waardering niet afdwingt. Vaak gaan mensen kijken naar een voorstelling of een tentoonstelling die wordt aangeprezen in de pers. Hun waardering is daarbij afgedwongen. Ze hebben geen keuze. Ik hou ervan dat de stukken die ik maak tersluiks terechtkomen bij mensen die de nodige vorming bezitten om ze op eigen kracht te waarderen. Je werk mag niet opgedrongen worden, het moet een voorstel zijn. In Parijs zag ik grote affiches met aanklachten tegen een oorlog. Door de regen gingen die affiches afpellen. Mensen scheurden het omgekrulde papier van de muur. Uiteindelijk waren ze verdwenen. Daar hou ik wel van. Want hoe kan je spreken? Je kan in Hyde Park op een omgekeerde teil gaan staan of je kan iets van hoge kwaliteit proberen te maken en het dan rondstrooien. Het fijne is dat je werk zo ook begint te evolueren.

- In welke zin?

Vynck: Het werk wordt voor mij steeds aangenamer en eenvoudiger, omdat ik steeds beter weet waar ik eigenlijk mee bezig ben. Ik hou van eenvoud. Zowel in mijn brieven als in mijn foto’s. De onderwerpen zijn heel gewone dingen, maar zelfs met heel eenvoudige zinnen kan je verrassend van gezichtshoek veranderen. Niet door bombastisch taalgebruik, maar door het alledaagse gebruik van woorden, soms anders gerangschikt, soms onderbroken door een grote alinea die schijnbaar over iets anders gaat tot op het eind blijkt dat er toch een verband is. Het indelen van een brief in paragrafen vind ik magisch. Verder probeer ik elke vorm van aanstellerij te vermijden. Mijn afgedrukte foto’s stop ik in zwarte dozen, zoals de zwarte doos van een vliegtuig. Zo kan iedereen na mijn dood zien wat ik gezien heb. En zien wat ik waardeerde.

- Wie zijn je favoriete schrijvers en fotografen?

Vynck: Fernando Pessoa en Gerard Reve zijn mijn lievelingsschrijvers. Een favoriete fotograaf heb ik niet, al was ik onlangs enorm onder de indruk van het werk van Paolo Roversi. In ons land zijn heel veel goede fotografen, maar vaak heb je de indruk dat ze zichzelf een opdracht hebben gegeven. Ze reizen dan naar Rusland voor veertien dagen en komen terug met schokkende beelden, die soms in de krant afgedrukt worden. Het raakt ons, maar eigenlijk is het goedkoop. In een van mijn stukken schrijf ik dat je de wereld ook kan verkennen in je eigen straat. Ik vertrek van mijn verwondering over wat ik dagelijks zie. Ik vind dat belangrijk, want het gaat over mijzelf en binnenkort ben ik hier niet meer. Daarom schrijf ik ook: ‘Ikzelf toef uren lang in de zon op een terras. Gelijk een oude plant. In bewondering kijk ik dan naar wat mijn ogen zien. Denk na over het verschil in reuk van verse en gestookte benzine. Ga na of het vliegtuig niet tegen een schoorsteen kan vliegen. En zie hoe de dagen in lange schaduwen vergaan. Daardoor kan ik niet voor een opdracht op stap. En maak ik foto’s zonder doel.’

- Het verschil in reuk van verse en verstookte benzine… Vaak voel je je wetenschappelijke achtergrond in je stukken.

Vynck: Daar ben ik blij om. Ik hou van een bepaalde feitelijkheid. Een bepaalde rigeur. Toen ik voor apotheker studeerde, kregen wij in het labo fysica als oefening de bepaling van de uitrekking van een staaldraad. Op het eerste gezicht was dat een totaal onzinnige oefening, maar zo leerden we hoe we instrumenten moesten gebruiken op een precieze manier, hoe je moest werken met een nonius en hoe je de foutberekening bij metingen moest betrekken. Ik ben ook geboeid door ontdekkingen van heel eenvoudige dingen. Vaak zijn ze zo eenvoudig dat je niet begrijpt dat iemand ze ernstig heeft kunnen nemen. Dat ze het niet te onnozel vonden om uit te proberen. De autochromen van de gebroeders Lumière, bijvoorbeeld. Tot dan bestonden kleurendia’s altijd uit drie platen. Eén per hoofdkleur. Maar zij maakten een suspensie van zetmeelkorrels van een bepaald soort aardappel, waarvan de diameter klein is en vrij constant blijft. Die zetmeelkorrels kleurden ze in de drie hoofdkleuren en brachten ze aan op één glasplaat. Ik heb afdrukken van die dia’s gezien in Lyon. Heel mooi.

- In je brieven spreek je vaak over het toneel.

Vynck: Ik zou misschien zelf graag op het toneel staan en mijn stukken voorlezen, maar ik heb een hekel aan toneel. Het is cultureel, dus gaan we naar het toneel! Ik vind dat je platgedrukt wordt in het toneel. Je kan er geen kant op. En attendant Godot, daar wil ik nog naar gaan kijken, omdat wat er moet gebeuren opgeschoven wordt tot het toneel gedaan is. Hetzelfde geldt voor de bioskoop. Ik zou graag eens een film zien zonder klank, zodat ik tenminste kan kijken. Nu word je overdonderd. Je wordt binnen geduwd en opgesloten. Je wordt gecastreerd. Schilderijen kunnen je ook overdonderen, maar je kan ervan wegstappen. Een boek kan je wegleggen. Een mail kan je wissen. (Lacht.)


Montagne de Miel, 28 juli 2014