Hans Theys is een twintigste-eeuws filosoof en kunsthistoricus. Hij schreef en ontwierp tientallen boeken over het werk van hedendaagse kunstenaars en publiceerde honderden essays, interviews en recensies in boeken, catalogi en tijdschriften. Al deze publicaties zijn gebaseerd op samenwerkingen of gesprekken met de kunstenaars in kwestie.

Dit platform werd samengesteld door Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen). Het kwam tot stand in samenwerking met de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen (Onderzoeksgroep ArchiVolt), M HKA, Antwerpen en Koen Van der Auwera. Met dank aan Idris Sevenans (HOR) en Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Wannes Lecompte - 2010 - Schilderijen zonder vorm [NL, interview]
, 4 p.




__________

Hans Theys


Schilderijen zonder vorm
Een gesprek met Wannes Lecompte



Ik ontmoet Wannes Lecompte (°1979) op een zonnige middag in mei. De wereld ruikt lekker. De laatste flarden van de grote aswolk zijn weggeblazen en de zon slaat helder neer op de bloeiende rododendrons en de ontluikende rozen. We klimmen naar de zolder, waar Wannes mij voorstelt door zijn oeuvre te ‘bladeren’. Bij veel woorden staat hij stil. Hij zoekt hun concrete betekenis en gebruikt ze op een onverwacht letterlijke of juist overdrachtelijke manier. Hij doet hetzelfde in zijn schilderijen. Hij neemt dingen letterlijk. Hij zoekt naar het concrete. Hij wil geen schilderijen maken, hij wil schilderen. Zijn schilderijen zijn prachtig: boeiend en consequent.

Wannes Lecompte: Meestal begin ik aan een schilderij met een handeling die voortvloeit uit de vraag: Wie ben ik als schilder dat ik het recht zou hebben een schilderij te beginnen? Ik bedenk van toeval vervulde acties om te kunnen beginnen. Ik heb bijvoorbeeld lange tijd een standpunt ingenomen. Letterlijk dan. Ik bakende in het atelier een plek af en van daaruit probeerde ik tot een schilderij te komen, dat vaak meters verder stond. Ik drenkte grind in verf en gooide dat naar het doek. De vlekjes die zo ontstonden, verbond ik. Zo ontstond het schilderij. Ik noemde dat ‘geworpen’ schilderijen. Ik heb altijd gezocht naar nieuwe manieren om aan een doek te geraken, om het toeval aan het werk te zetten. De laatste tijd heb ik het gevoel dat ik vooral aan het kijken ben. Ik kijk veel langer naar mijn doek om te zien wat er al op staat voor ik er iets aan toevoeg. Mijn doen is een antwoord op het kijken. Ik ben ook op een minder gerichte, minder actieve manier op zoek naar het toeval, eerder laat ik het naar mij komen. Ik span mijn doek bijvoorbeeld niet goed op en dan begin ik met het inschilderen van de plooien. Ik laat mij ook graag leiden door titels en omschrijvingen zoals ‘olie op doek’, ik maak er dan ‘doek op olie’ van: ik bevestig een penseel aan de muur en beweeg erover met het doek. Meer en meer heb ik het gevoel dat ik geen schilder meer ben, maar iemand die doeken maakt, die schilderijen tot stand laat komen. Hoe meer ik denk als schilder, hoe minder mogelijkheden. Hoe moeilijker ik het voor mijzelf maak, hoe meer mogelijkheden er tevoorschijn komen. Ik probeer bijvoorbeeld schilderijen te maken zonder vorm. Een schilderij zonder vorm! Dat zou fantastisch zijn! Dat kan niet, natuurlijk, maar ik vind het boeiend naar schijnbaar onmogelijke oplossingen te zoeken.
          Als kind besefte ik al dat een geschilderd vlak eigenlijk niet bestaat. Ja, als je een spalterkwast zou nemen en er één keer mee over een klein doekje zou strijken, zou je een vlak verkrijgen. Maar normaal gezien bestaat een vlak uit talloze streken of toetsen. Elke keer als je je penseel op het doek zet, verkrijg je echter een dikte. De dikte van de verf heeft consequenties voor het beeld. Dat is heel bepalend, heel dwingend. Ik probeer dat te ontdwingen. Hetzelfde geldt voor een lijn. Een lijn is ook heel dwingend. Ze heeft altijd een begin en een einde. En een rand. Ook de rand is dwingend. Zo ben ik mij gaan afvragen wat er zou gebeuren als ik de rand wegschilder en ben ik ertoe gekomen alle lijnen die mijn doek uitmaken weg te schilderen. 
          Wegschilderen is fantastisch. Eerst zet ik een aantal lijnen, bijvoorbeeld op basis van plooien die in het doek zitten als gevolg van het opspannen. Als je tekent, begint de tekening op het moment dat je het blad uit het pak neemt. Je laat altijd sporen achter. In dit schilderij zat bijvoorbeeld een weeffout die ik als uitgangspunt heb genomen. Zodra de lijnen er zijn, schilder ik ze weg. Vroeger schilderde ik op wit doek en deed ik het wegschilderen met witte verf. Nat in nat. Dat wegschilderen lukt natuurlijk niet helemaal en zo ontstaat een schilderij, een schilderij met een vormeloze, nieuwe vorm. Sinds kort schilder ik op onbehandeld doek. Ik probeer dan de kleur van het doek na te maken en probeer met die kleur de al gezette strepen weg te schilderen. Dat levert schilderijen met andere kleuren op. Mijn palet is ook volledig veranderd, omdat ik de kleur van dat doek moet proberen samen te stellen. Bij mijn kleurstudies moet ik vertrekken van de kleur van het doek zelf, omdat het ideale – maar door het nat in nat werken onmogelijke – wegschilderen enkel zou lukken als ik de kleur van het doek volmaakt kan imiteren. Ik schilder nat in nat omdat ik wil dat mijn schilderijen zo plat mogelijk zijn. Hoe langer je de verf laat drogen, hoe meer dikte. Mijn schilderijen zijn nu minder fris dan vroeger, omdat ik ook vetter moet gaan werken. Anders lukt het wegschilderen niet. Ik werk nu met loodwit, maar ook met titaanwit. Kijk eens naar deze pot met titaanwit, wat een prachtige verf! Het is heel gepigmenteerd, je kan er alle kleuren mee overschilderen.

- In dit doek heb je de begin- en eindpunten van de lijnen weggeschilderd met korte, dwarse toetsen. Swennen doet zoiets soms met een paletmes. Paletmessen associeer je met Montmartre-kitsch, tenzij je ze gebruikt om dingen te repareren, zoals je muren repareert.

Lecompte: Een soort van plamuren, eigenlijk? Dat wist ik niet.

- Je noemt het onbehandeld doek, maar het staat wel strak. Heb je het doek echt niet behandeld?

Lecompte: Ik heb het behandeld met caseïne. Deze kleine werkjes op onbehandeld doek, met weggeschilderde strepen, beginnen met het beschilderen van de bovenzijde van het doek met olieverf die is aangelengd met heel veel terpentijn, waardoor ik het doek op een onvrijwillige, oncontroleerbare manier bespat. Die spatten gebruik ik als begin- en eindpunten voor de strepen, die ik nadien wegschilder.

- Je strepen zijn heel herkenbaar. Het zijn eigenlijk gammele, uiteenvallende opeenvolgingen van onwillige toetsen. Maar als ze donkergroen zijn, doen ze denken aan de apenverdriet-schilderijen van Raoul De Keyser. Stoort je dat niet?

Lecompte: Neen. Ik heb gewoon heel veel met groen gewerkt, zoals ik de laatste tijd veel gewerkt heb met wit, met geel en met de kleur van onbehandeld doek. Ik hou wel veel van het werk van Raoul De Keyser. De consequentie, de kracht van zijn lijn, van zijn streek! Een streek is een omgeving, een landschap.

- Of een poets.

Lecompte: Ik heb ook geprobeerd hem te ontmoeten, maar het kon niet. Tijdens ons laatste telefoongesprek waren zijn laatste woorden: ‘Wannes: olie op doek?’ Sinsdien blijven die woorden nazinderen en krijgen ze steeds meer betekenis. Inderdaad, bedenk ik dan, wat ik doe is olie op doek. Dat is wat ik doe.

- Je creëert geen picturale ruimte door achtergrond en voorgrond met elkaar te verweven. Je schildert altijd van achter naar voor.

Lecompte: Ik probeer een antwoord te geven op het bestaan van een lijn. Dat vind ik interessanter dan een schilderij maken. Toen ik veertien was heb ik gecorrespondeerd met Raveel. Die schreef toen: ‘Een kunstenaar moet zich het meest behoeden voor effectbejag.’ Als je van achter naar voor schildert en omgekeerd zoek je effecten die mij niet boeien omdat ze automatisch tot een schilderij leiden. Ik ben meer bezig met het zetten en wegschilderen van lijnen. Met het uitvinden van tactieken om op een onverwachte manier tot een beschilderd doek te komen. Dit werk heet: ‘Hoe kan je rond een vierkant lopen?’ Het is geschilderd terwijl ik rond het doek liep. Ik hoorde Walter Swennen eens vertellen dat hij tekeningen maakt op ruitjespapier, omdat hij anders niet wist waar hij moest beginnen. Hij formuleert antwoorden op de ruitjes. Dat doe ik met mijn lijnen en de toevalsfactoren die bepalen waar ze terechtkomen. Als je naar dit schilderij kijkt, bijvoorbeeld, dan zie je dat het nog te bepaald is. Als je wil kan je er een dak inzien. Dat is te bepalend. Soms geef ik abstracte schilderijen een titel, bijvoorbeeld ‘Gekleurde vogels’, zodat de toeschouwer er geen figuur in moet zoeken en direct kan kijken naar het schilderij zelf. Dit schilderij heet ‘Chosifier’. Een mooi woord, vind ik.

- Waar komt het reliëf vandaan in sommige schilderijen?

Lecompte: Soms verknip ik doeken. Ik verknip ze zo dat de lijnen doorgesneden worden. Daarna laat ik ze op een ander doek vallen en plak ik ze vast. Dan verbind ik de lijnen en schilder ik ze weg. Als je twee punten twee keer verbindt krijg je een opening, een envelop. Die zorgt voor de inhoud. Maar er nestelen ook mussen in het dak. Die laten allerlei vallen. En ’s zomers tuimelen er vliegen naar beneden. Toeval, dus. Je moet ruimte maken, zodat het zich met je werk kan komen bemoeien. Er niet naar zoeken, maar het op bezoek laten komen.


Montagne de Miel, 21 mei 2010