Hans Theys is een twintigste-eeuws filosoof en kunsthistoricus. Hij schreef en ontwierp tientallen boeken over het werk van hedendaagse kunstenaars en publiceerde honderden essays, interviews en recensies in boeken, catalogi en tijdschriften. Al deze publicaties zijn gebaseerd op samenwerkingen of gesprekken met de kunstenaars in kwestie.

Dit platform werd samengesteld door Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen). Het kwam tot stand in samenwerking met de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen (Onderzoeksgroep ArchiVolt), M HKA, Antwerpen en Koen Van der Auwera. Met dank aan Idris Sevenans (HOR) en Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Wilfried Pas - 2012 - Eruit slepen wat je kan [NL, interview]
, 2 p.




__________

Hans Theys


Eruit slepen wat je kan
Wilfried Pas over zijn verblijf aan de Antwerpse academie



- Voor we over de academie spreken, zou ik je graag willen feliciteren met je portretten van schrijvers en kunstenaars. Kris Vanhemelrijck heeft mij verteld dat je meer waarde hecht aan je ‘echte’ werk, maar ik vind je portretten van Walschap, Teirlinck en Julien Schoenaerts heel bijzonder. Ik hou van de getorste vorm van de Walschap-sculptuur. En het is ongelooflijk, dat minuscule, opstaande rondje brons dat het licht vangt en het linkeroog van Schoenaerts laat blinken.

Wilfried Pas (°1940): Jij bent de eerste die dat heeft gezien. Dank je.

- Hoe verliep je studie aan de academie?

Wilfried Pas: Ik had al in Brussel aan het Sint-Lukasinstituut gestudeerd toen ik arriveerde in de Antwerpse academie. Mijn ouders vonden het belangrijk dat ik naar een katholieke school ging, de academie van Antwerpen beschouwden ze als een bastion van gevaar. In Antwerpen was de sfeer ook veel vrijer, maar de opvattingen van de docenten waren enger. In Brussel leerde je alle belangrijke schilders kennen, er bestond een brede waaier aan opvattingen. Veel cartoonisten, zoals Gal, maar ook kleinkunstenaars en cabaretiers zijn daar opgeleid. Wannes van de Velde en Urbanus, bijvoorbeeld. In Antwerpen werden de meest dwaze opvattingen gehuldigd, met als toppunt een docent die zei: ‘Van Gogh, die komt nog niet tot aan mijn hielen!’ Picasso werd alleen vermeld om hem te verketteren. Die werd echt gehaat door de docenten.

In Antwerpen studeerde ik publiciteit. Dat studeerde iedereen om later zijn boterham te kunnen verdienen. Anderen die publiciteit studeerden waren Panamarenko, Walter Goossens en Fred Bervoets, die oorspronkelijk glazenier wilde worden. ‘s Morgens kregen we schilderen en ’s middags publiciteit. Ik heb daar veel plezier gemaakt. Gelukkig had ik al een bagage meegekregen uit Brussel, want in Antwerpen moest je gewoon schilderen zoals de leraren waar je bij terechtkwam: de seniores. In Brussel heb ik veel gehad aan de leraar Luc Verstraete, in Antwerpen was ik wel gesteld op Olivier Strebelle: een grote rijzige man, die een beetje vreemd overkwam. Franstalig, modieus, heel joviaal. Hij moet nu ongeveer tachtig zijn. Ik denk dat hij nog aan deltavliegen doet. Hij gaf keramiekles aan het Hoger Instituut. Als student ben ik beïnvloed door de Italiaanse school. Die hadden een tentoonstelling in het Middelheim. Het was een echt verrijkende, verruimende golf met mensen als Marino Marini. Ik maakte werk met gevonden of goedkope materialen in de geest van de Arte Povera: was, olieverf, touwtjes, doekjes, gaas en stof. Uiteindelijk hou ik meer van dat primitieve dan van brons, maar de mensen hebben daar schrik van, omdat ze denken dat het kapot zal gaan. Maar ondertussen hangen sommige werken hier toch wel al dertig jaar.

Toen ik zelf lesgever geworden ben, werd ik benoemd door de minister. Zo ging dat toen. Ik werd eigenlijk geparachuteerd. Dat leidde tot veel spanningen. Ook met de directeur, die Makke heette. Een echte barbaar, die tal van afgietsels op de containers liet gooien. De jongeren waren zogezegd de beeldenstormers, maar wij hebben wel zoveel mogelijk beelden gered, zoals de Dalou van Rodin, die nu door het Middelheim bewaard wordt. Ik heb eens een marmeren beeld van drie meter hoog in stukken zien zagen om gebruikt te worden als werkmateriaal voor de studenten.

Maar uiteindelijk kreeg de beeldhouwklas een vorm die goed functioneerde. Na het eerste jaar kon je kiezen voor een van drie ateliers, die door drie verschillende docenten geleid werden. Ikzelf, Guy Maclot en een derde leraar. De rode draad bleef het boetseren naar figuur, compositorische opdrachten en vrij werk. Wij waren geen fabriek van beeldhouwers. Uiteindelijk komt het er niet op neer kunstenaars te vormen, maar ervoor te zorgen dat die studenten op vier jaar tijd een persoonlijkheid ontwikkelen en als mens in de maatschappij konden functioneren. Je laat hen proeven van de dingen en je leert hen de vrijheid ontdekken door hen discipline bij te brengen. Hoe meer je kent, hoe meer je kan uitbuiten en hoe meer je kan vergeten. Ik denk dat het Van Ostaijen was die zei dat een student is als een brandend museum: je moet als leraar proberen eruit te slepen wat je kan. Je moet redden wat erin zit en je moet bereid zijn daar iets voor te geven.


Montagne de Miel, 22 oktober 2012