Hans Theys is een twintigste-eeuws filosoof en kunsthistoricus. Hij schreef en ontwierp tientallen boeken over het werk van hedendaagse kunstenaars en publiceerde honderden essays, interviews en recensies in boeken, catalogi en tijdschriften. Al deze publicaties zijn gebaseerd op samenwerkingen of gesprekken met de kunstenaars in kwestie.

Dit platform werd samengesteld door Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen). Het kwam tot stand in samenwerking met de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen (Onderzoeksgroep ArchiVolt), M HKA, Antwerpen en Koen Van der Auwera. Met dank aan Idris Sevenans (HOR) en Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Isi Fiszman - 2019 - Over toeval en verdraagzaamheid [NL, essay]
Tekst , 4 p.

 

____________

Hans Theys

 

 

Over toeval en verdraagzaamheid

Denkend aan Isi Fiszman

 

In diepe droefenis schrijf ik u, verre lezer, in een wereld die mij steeds vreemder toeschijnt en leger, over oude zaken die zich immer blijven vernieuwen, zoals de kunst en de dood. ‘Dankzij de dood blijft de wereld eeuwig groen, jong en fris,’ schreef Marcus Aurelius tot zichzelf (in een wereld die nog geen lezers kende). Wist hij veel dat de wereld steeds ouder zou worden en grijzer, vuiler, kaler, grover, platter, dommer, lelijker en onwelriekender.

En nu is ook Isi Fiszman verdampt.

Meteen nadat ik de voorbije zaterdag een ontroerende dag pratend en wandelend met hem heb doorgebracht, is hij ingeslapen en niet meer wakker geworden.

 

Een uitzonderlijk verzamelaar

Velen weten niet wie Isi Fiszman (°1938) is of was, ook al maken ze deel uit van de Belgische kunstwereld die onder meer dankzij hem gekenmerkt wordt door een buitengewone verscheidenheid en radicaliteit. Hij was een verzamelaar die ertoe deed, die het verschil maakte, die het verschil mogelijk maakte door een radicale galerie als Wide White Space volop te steunen door bij vrijwel elke tentoonstelling een werk te kopen, door A te financieren, door Pour te financieren, door tal van kunstenaars de mogelijkheid te geven onverstoord te werken, door hen de toestemming te geven te doen wat ze wilden doen, te zijn wie ze wilden zijn.

Vanaf de vroege jaren zestig was hij de eerste verzamelaar van het werk van Joseph Beuys, Marcel Broodthaers, Panamarenko, Hugo Heyrman, Bernd Lohaus, Daniel Buren, Carl Andre, James Lee Byars, Christo en vele anderen, die toen nog niet de beroemde kunstenaars waren die we vandaag kennen uit boeken en slecht gemaakte tentoonstellingen, maar mensen die anders in de wereld wilden staan. De laatste decennia ondersteunde hij kunstenaars als Angel Vergara en Lise Duclaux.

Tijdens de opening van een tentoonstelling bood Fiszman aan een bokaal van Broodthaers te kopen op voorwaarde dat hij hem kapot mocht laten vallen. Broodthaers verklaarde zijn artistiek geweten tijdelijk op te heffen en gaf toestemming de bokaal te laten vallen, op voorwaarde dat Fiszman hem de scherven terug zou bezorgen. En met die scherven maakte Broodthaers een van zijn mooiste werken: Machine à poèmes, dat hij aan Fiszman heeft geschonken.

Deze anekdote toont dat een verzamelaar belangrijk kan zijn als hij de geest van iemands werk begrijpt. Panamarenko vertelde mij eens dat hij met Broodthaers stond te praten tijdens een vernissage in de Wide White Space, toen een keurige dame Broodthaers kwam feliciteren met de schoonheid van een vergiet dat gevuld was met eierschalen. Marcel liep naar het vergiet, plantte zijn vuist in de sculptuur en vroeg haar: ‘En nu? Vindt u het nu nog schoon?’

Wie weet vandaag nog dat kunstwerken iets anders kunnen zijn dan verkoopartikelen, decoratieve opsmuk of tot ‘beelden’ en ‘betekenissen’ gereduceerde excuses voor pseudo-intellectueel gezemel? Welke museumdirecteur in ons land geeft blijk van enige inzicht in hun tegelijk poëtische en politieke kracht? Ik zie daar niets van. Tentoonstellingen zijn lelijk, samengeraapt, onzinnig, beschamend. Echte nieuwsgierigheid, naar de dingen zelf, lijkt niet meer te bestaan. De instituten hebben het echte, oude plastische denken opgeslorpt en spuwen het traag en ontdaan van smaak weer uit.

(De tentoonstelling met werk van De Keyser in het S.M.A.K, met de retrograde scheiding van oud en nieuw werk, de sombere eerste ruimte en de overtollige, patserige, beschamende houten constructie in de grote zaal. De overbeladen Panamarenko-tentoonstelling in het M HKA, met de grafzerkkleurige sokkels van MDF. De afzichtelijke Beuys-tentoonstelling in dezelfde kelder. Voor alle jonge mensen telkens weer een verkeerd beeld oproepend van de wereld waar die werken zijn uitgetuimeld en van de specifieke levensvisie van hun makers.)

Anders was het met Fiszman, die Andy Warhol in New York bezocht en hem vroeg welk werk hij het moeilijkst kon verkopen. ‘Most Wanted Men,’ antwoordde Warhol: een van zijn prachtigste poëtisch-politieke werken. En dan kocht Fiszman dat. In het S.M.A.K. bevindt zich een topwerk van Carl Andre, bestaande uit dunne metalen buizen die Andre in Nederland uit een gesloopt gebouw heeft gered. Uniek. Krachtig. Radicaal. Ongekuist minimalisme. Geen namaakwerk voor de markt, maar een uitzonderlijk denk-ding, een zijn-ding. Voor de helft eigendom van wijlen Konrad Fischer en voor de helft van… Fiszman.

Ook mij heeft Fiszman toestemming gegeven om te bestaan en te zijn wie ik was. Niet door iets van mij te kopen, maar door naar mijn toneelstukken te komen kijken, mijn teksten te lezen en samen met mij te wandelen door het Zoniënwoud, pratend over die keer dat een verstrooide Broodthaers pamfletten van het verzet ging afleveren bij de Gestapo, in de Boomkwekerijstraat, en als bij mirakel ontsnapte, over de passage in The Damned waarin de staalmagnaat een nazisympathisant aanduidt als zijn vicepresident en zo het lot van de Joodse gemeenschap bezegelt, of over zijn papa die, op de vlucht voor de nazi’s, toen Isi vier jaar oud was, overleden is.

Fiszman schonk zich aan anderen, omdat hij zelf achtergelaten was in het donker. Hij zocht naar het licht. Hij droomde en hoopte. Hij wilde niet verzaken of opgeven.

Toen ik hem anderhalf jaar geleden voor de camera interviewde over A, vertelde hij dat hij soms de enige toeschouwer was, samen met Jef Cornelis.

‘Je was alleen?’ vroeg ik.

‘Ja,’ zei hij.

‘Maar waarom deed je het dan?’ vroeg ik.

En toen viel er een lange stilte.

‘Omdat ik dacht dat we de wereld gingen veranderen,’ zei hij.

Mijn wereld heeft hij in ieder geval veranderd. Al was het maar in mijn dromen.

Noodzaak en toeval

Tijdens zijn laatste levensdag, leek Fiszman begeesterd. Urenlang, zonder verpozen, vertelde hij tientallen anekdotes en probeerde hij mij deelachtig te maken aan verschillende inzichten. Onstuitbaar ging hij door, van elf uur ’s ochtends tot zes uur ’s avonds. Soms weende hij, meestal lachten we. Ik probeerde alles te onthouden. Tussen half vijf en zes wandelden we door een afkoelend, duister wordend Zoniënwoud. Zijn herdershond was op een vreemde manier zacht geworden. Zolang we achter hem bleven, was hij rustig. Maar toen hij met een wilde sprong alsnog probeerde een jogger omver te duwen, kon Isi hem met enkele stevige rukken opnieuw tot de orde roepen. De avond viel snel, en snel sprak Isi, als op de laatste pagina’s van Honderd jaar eenzaamheid.

Soms waren het nieuwe gedachten en anekdotes die hij uitsprak, soms waren het beelden, woorden en verhalen die ik hem al vaak had horen vertellen. Als bundels in een haarvlecht doken ze op en verdwenen ze weer, samenvloeiend tot een wonderlijke heldere stroom van beelden. En ineens dook daar een cliché op, dacht ik de eerste seconde, maar dan werd alles helder en begreep ik hoe hij had willen leven, en waarom.

Het cliché was het befaamde vers ‘Un coup de dés jamais n’abolira le hasard’ van Mallarmé, dat Marcel Broodthaers vaak heeft gebruikt. Ik had het al vaak door Fiszman horen vernoemen, en altijd had ik gedacht dat het werd aangehaald uit een soort van plichtsbesef of misschien zelfs uit geestelijke luiheid, maar ineens, daar in het bos, terwijl de duisternis om ons heen greep, werd alles gedurende enkele seconden wonderlijk helder.

Wat betekent dit vers eigenlijk? Binnen de poëtica van Mallarmé, denk ik, betekent het dat elk geslaagd gedicht een noodzakelijke taalkundige en zelfs visuele vorm heeft die je kan vergelijken met de schijnbaar noodzakelijke, maar uiteraard toevallige constellatie van sterrenbeelden. De perfecte, noodzakelijke vorm van een geslaagd gedicht, schreef Mallarmé, kan de toevallige, onzuivere aard van de taal, van de gesproken en door iedereen gebezigde taal, niet opheffen. Omgekeerd lijkt deze zin dus ook te zeggen dat je pas een bijzonder gedicht kan schrijven, als je de gebruikte woorden en zinswendingen kan ontrukken aan de geplogenheden van de gesproken of slecht geschreven taal, zodat mensen de woorden opnieuw gaan horen, zien, proeven en begrijpen, en zodat de gebruikte woorden en de daarmee gevormde gedichten of prozateksten een soort van autonoom bestaan krijgen, een soort van voorwerpen worden.

Waarschijnlijk vond Marcel Broodthaers in deze poëtica een legitimatie om gedichten te maken met voorwerpen zoals mosselschelpen en eierschalen en wat hun namen bij ons konden oproepen als associatie.

Voor Fiszman was de schoonheid of de relevantie van een kunstwerk verwant met de schoonheid van de wiskunde en de natuurwetenschappen, maar ook met een zinvolle, tolerante, ethische en politieke houding. Hij zag ze allemaal als voortbrengselen van een door toeval geregeerde wereld, waarin ontelbare combinaties soms tot bruikbare resultaten leidden. Hij citeerde Le hasard et la nécessité van de bioloog Jacques Monod, hij vertelde over een toevallig bezoek aan de plek waar Rabbi Meir Ben Baruch Von Rothenburg in 1286 werd gearresteerd, hij pleitte voor inclusieve samenlevingsmodellen, verwant met Ghandis pleidooi voor een verenigd India (in plaats van de jammerlijke opsplitsing in drie landen met drie verschillende religies) en met de waarheidscommissies van Nelson Mandela en Desmond Tutu. Alle denken is gissen. En hoe meer we ons durven vergissen, hoe meer vooruitgang we kunnen maken. ‘Ce n’est pas grave de se tromper,’ zei hij, ‘c’est seulement grave de ne pas appliquer ce qu’on a appris, et de toujours commettre la même erreur’.

In een essay over Nietzsche, geschreven na de Tweede Wereldoorlog, betreurt Thomas Mann de eigen apolitieke houding tijdens het interbellum en hekelt hij het intellectualistisch bekritiseren van de cultuur, ‘omdat alleen dit dunne laagje cultuur ons scheidt van het barbarendom’. Ik denk dat Fiszman daaraan zou hebben toegevoegd dat we juist daarom niet mogen vergeten dat dit dunne laagje cultuur door trial and error tot stand is gekomen, en niet als onafwendbare vrucht van een Goddelijk gestuurde ontwikkeling.

Want de persoonlijke betekenis die Fiszman toevoegde aan Mallarmé’s vers, was dat elke geslaagde menselijke verwezenlijking ons niet mag doen vergeten dat de chaos er niet door werd opgeheven en dat de geschiedenis er geen richting door heeft gekregen. Misschien is er nog een gedicht na Auschwitz mogelijk, maar het mag de herinnering aan onze onmenselijkheid nooit wissen.

En dat betekent, eigenlijk, dat we ons altijd bewust moeten blijven van de toevalligheid van alles wat we hebben bereikt. En dat betekent dat we nooit mogen vergeten dat we eigenlijk niets weten. Dat we het persoonlijke telefoonnummer van God nooit zullen kennen en nooit zullen te weten komen wat Hij of Zij denkt. Dat we het Oude Testament ten eeuwigen dage zullen moeten blijven bestuderen en bevragen, zoals gebeurt in de Joodse traditie, en dat de excellentie van zoveel Joodse wetenschappers en kunstenaars misschien te maken heeft met het feit dat ze zijn voortgekomen uit een studieuze traditie, waarin niets voor definitief wordt gehouden en alles telkens weer ter discussie mag worden gebracht, herdacht en besproken. En dat we daarom tolerant moeten zijn en met respect moeten omgaan met mensen die we niet begrijpen. En dat elk denken dat gebonden is aan partijvoorschriften of groepsregels ons op lange termijn altijd zal schaden, omdat het niet open is, omdat het niet kan bewegen, omdat het zich niet kan aanpassen, omdat het eigenlijk, in wezen, geen denken is, maar een dodelijk herkauwen van woorden, klanken en uitgewoonde beelden.

En dat Fiszman daarom alle mensen wilde helpen die probeerden te denken vanuit het besef van hun onwetendheid of op een eenzame manier probeerden vorm te geven aan een meerduidige, open benadering van de werkelijkheid.

Intussen waren we aan zijn huis gearriveerd. ‘Ik ril over mijn hele lichaam,’ zei hij, ‘ik stop vlug mijn lul in het stopcontact om mij weer op te laden en dan ga ik meteen naar bed. Ik voel mij ineens heel moe.’


 

Montagne de Miel, 10 januari 2019