Hans Theys is a twentieth-century philosopher and art historian. He has written and designed dozens of books on the works of contemporary artists and published hundreds of essays, interviews and reviews in books, catalogues and magazines. All his publications are based on actual collaborations and conversations with artists.

This platform was developed by Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) in collaboration with the Royal Academy of Fine Arts in Antwerp (Research group Archivolt), M HKA, Antwerp and Koen Van der Auwera. We also thank Idris Sevenans (HOR) and Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Kati Heck - 2019 - Een jammerlijke dwaling [NL, review]
Review , 3 p.

 

 

__________

Hans Theys

 

 

Een jammerlijke dwaling

Kati Heck bij Tim Van Laere

 

De ruimte

Oh hoe schoon, hoe groot, hoe imposant zijn de dingen in deze galerie! Hoe duur ziet alles eruit en hoe proper! Hoe beschaafd ook! En zo voornaam! Zo intelligent! Zo welbespraakt en zo comme il faut! Het is echt een verademing in dit afgelikte universum vrij te mogen rondlopen. En zo hoog! Ongelooflijk! Hoger dan een sportveld! Er is plaats voor tribunes! Alleen is er dan geen plaats meer voor het basketbalveld. Maar het kan natuurlijk nog groter worden. En dan wordt het een echt basketbalparadijs, of een zwembad zonder kom, wat ook niet slecht is, of een garage of een supermarkt! Een mediamarkt, bijvoorbeeld, die moet lijken op een grote winkel, met veel kassa’s, terwijl er nooit meer dan twee kassa’s open zijn, omdat het eigenlijk een kleine winkel is, die ze opgeblazen hebben ter bevordering van de gewenste ego-inflatie van het klantendom. Eén kunstenaar wees mij erop dat je in deze grote ruimte maar één muur vindt die niet onderbroken wordt door een opening. De dame is jaloers natuurlijk, zoals iedereen jaloers is, want iedereen wil de grootste en duurste en snelste wagen en stofzuiger. Zelf kocht ik onlangs een 4X4 stofzuiger, met enorme wielen, die niet meer door de deur kon, maar ik heb een nieuw huis laten zetten, heel modern, vierkantig natuurlijk, zonder puntdak, want dat is uit de mode. Het schoonste aan deze galerie is natuurlijk dat ze lijkt op die grote galerieën in New York. Als een soort van kopie, eigenlijk. Als grappige emulatie, zoals dat in de entropologie wordt genoemd. Want iedereen weet dat die ruimtes in New York eigenlijk te hoog zijn. Maar omdat New Yorkers graag alles strippen en de bakstenen en de buizen blootleggen, kunnen die ruimtes alleen maar hoog zijn. Omdat die gebouwen daar al een paar honderd jaar staan en eigenlijk pakhuizen zijn. En omdat ze in New York geen mooie Art Nouveau huizen hebben zoals wij in België moesten ze het dus maar met een gestript pakhuis doen. En kijk hoe grappig! Net zoals volkeren altijd elkaars rituelen en gebruiksvoorwerpen hebben gekopieerd, maar vaak zonder de oorspronkelijke inhoudelijke redenen voor die gebruiken te kennen, en net zoals ze bepaalde vormelijke aspecten dan gingen overdrijven om nog origineler te lijken dan het origineel (bijvoorbeeld door een crucifix twee of zelfs drie armen te geven), zo zien we hier een namaak-pakhuis, gestript van de oorspronkelijke context, en eigenlijk volledig onbruikbaar, tenzij om de buren en het klantendom te laten geloven dat we hier te maken hebben met het grootste, het schoonste en het duurste ! Ziehier een paragon van provincialisme! Een kunstwerk op zich!

 

Het werk

En in dit kunstwerk, in deze onmogelijke, onbruikbare ruimte, moeten kunstenaars proberen zich staande te houden! Een echte uitdaging! Hoe spannend! En dan zien we hoe Kati Heck dat heeft geprobeerd: door grote werken van textiel te maken, die ondanks hun veel te dunne spoeling proberen aanwezig te blijven in een ruimte met veel te hoge muren, maar daar, zelfs nu ze te hoog opgehangen zijn, nog niet in slagen. En door zwart-wit foto’s uit te vergroten en dan een beetje te beschilderen! En door nog een paar namaak-werkjes erbij te hangen! En tenslotte door in het midden van de ruimte een zowel vormelijk als inhoudelijk nietszeggende bronzen sculptuur te plaatsen, duidelijk geïnspireerd door de huidige mode in het Vlaamse land om de tuinen van textielbaronnen en andere slecht ingelichte verzamelaars te decoreren met afzichtelijke bronzen beelden die er alleen vanop de maan, en dan nog bij zware bewolking, kunnen uitzien als vernieuwende, boeiende of ontroerende kunstwerken. Ik heb altijd veel van het werk van Kati Heck gehouden. Haar eerste schilderijen waren nieuw en prachtig geschilderd. Met de grootste moeite en volharding trachtte ze schilderijen te maken waarin ze met haar realistische techniek recht deed aan haar geportretteerde vrienden en vriendinnen. Als het woord authentiek ooit op iets toepasbaar was, dan wel op deze eerlijke en tegelijk raadselachtige werken, voortgevloeid uit voornoemde realistische techniek, uit aanmoedigingen van Fred Bervoets om ook losser en met een breed gebaar te schilderen (aanmoediging die ze ter harte nam omdat ze als student aan de academie in tijdsnood kwam en daardoor haar schilderijen met grote, karikaturale toevoegingen ging afwerken), uit de verhalen en fysieke verschijning van haar opa’s, uit de familiale voorliefde voor charades, uit een studentenbaan waarbij ze dronken feestgangers in historische kostuums moest hijsen en uit een vrij opgevatte, eigen adaptatie van de knutseldwang aan Steinerscholen. Het resultaat was nieuw en krachtig. Van dit alles is hier weinig meer te zien. Er zijn haast geen échte, grote schilderijen. Of echte houtsneden. Of echte schetsjes. (Want al die zaken zouden beter bestand geweest zijn tegen de megalomane ruimte.) Wat we hier zien is maniërisme (nog maar eens een aaneengenaaid doek), haastwerk en een paniekerig zwichten voor de verkeerde eisen. Wat we hier zien is een uitgeput kunstenaar, die dringend toe is aan rust, vertraging en herbronnen. Wat we hier zien is een ongelukkig misverstand. Een jammerlijke dwaling. In maart 2008 vertrouwde Heck mij toe dat ze was overgestapt naar de galerie van Stella Lohaus omdat de vorige persoon waar ze mee samenwerkte haar teveel onder druk zou hebben gezet om te produceren. Als dit waar was, waarom kan ze zich elf jaar later dan niet dezelfde noodzakelijke luxe veroorloven? Wat is hier misgelopen? Wat loopt hier mis? Als zelfs Heck niet kan weerstaan aan de druk van kortzichtige commerciële belangen, wie dan wel?

Tenslotte wens ik nog iets te zeggen ten voordele van de hierboven beschreven megalomane ruimte. Zoals David Byrne prachtig heeft uitgelegd in ‘How Music Works’, zijn bijna alle soorten muziek voortgevloeid uit de ruimtes waar die muziek werd uitgevoerd. Zo zijn trommels nog steeds de meest geschikte instrumenten om muziek te maken in een woud, net zoals de langgerekte, polyfone muziek is voortgekomen uit de echoënde stenen ruimtes van onze kerken, die het gebruik van percussie uitsluiten. Het is duidelijk dat de prachtige totaal-installaties van kunstenaars als Paul McCarthy en Sterling Ruby zijn voortgekomen uit de grote ruimtes in de Verenigde Staten. Dat er vandaag maar twee kunstenaars in ons land rondlopen die de hierboven genoemde nieuwe ruimte echt aankunnen, sluit niet uit dat de ruimte op middellange termijn nieuwe werken en nieuwe oeuvres zal mogelijk maken. In die zin is de ruimte niet provinciaal, maar gedurfd. Kati Heck heeft in het buitenland zelf al zo’n installaties gemaakt. Met haar grote props en theatrale aanpak zou ze bij Van Laere een sublieme tentoonstelling kunnen maken. Maar ze heeft daar meer tijd en middelen voor nodig. Denk ik.

 

Montagne de Miel, 23 mei 2019