Hans Theys is een twintigste-eeuws filosoof en kunsthistoricus. Hij schreef en ontwierp tientallen boeken over het werk van hedendaagse kunstenaars en publiceerde honderden essays, interviews en recensies in boeken, catalogi en tijdschriften. Al deze publicaties zijn gebaseerd op samenwerkingen of gesprekken met de kunstenaars in kwestie.

Dit platform werd samengesteld door Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen). Het kwam tot stand in samenwerking met de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen (Onderzoeksgroep ArchiVolt), M HKA, Antwerpen en Koen Van der Auwera. Met dank aan Idris Sevenans (HOR) en Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Peter Buggenhout - 2009 - Un morceau de réalité [FR, interview]
Tekst , 3 p.




__________

Hans Theys


Een brok werkelijkheid
Gesprek met Peter Buggenhout



De sculpturen van Peter Buggenhout berichten over de werkelijkheid op dezelfde manier als bomen, koraalriffen of wolken: door er deel van uit te maken. Ze doen dat op een lichtjes verschillende manier doordat ze door iemand gemaakt zijn. Het zijn geen afbeeldingen, maar maaksels, die op een analoge manier berichten over de werkelijkheid: poëtische konterfeitsels gelost door hun maker, op zichzelf staand, solitair, maar aan ons gegeven. Victor Sjklovski omschreef kunstwerken in de eerste helft van de vorige eeuw als ‘aan de werkelijkheid toegevoegde texturale voorwerpen’. De toeschouwer staat paf. Hij of zij ziet, voelt en denkt dingen die door het voorwerp worden opgeroepen, maar die nooit duidelijk afgebakend lijken. Ons brein hort, omdat het geen leesbaar beeld over de textuur kan draperen om het voor ons te normaliseren en zo te verbergen, waardoor we de indruk hebben oog in oog te staan met een ding dat zich toont. Ik wijs op twee aan de oppervlakte van een sculptuur drijvende vormen, die lijken op de zolen van reusachtige schoenen, maar het duidelijk niet zijn.

Peter Buggenhout: Dat zijn schoenen van een carnavalspop die ik heb samengeperst. Soms is het goed een miniem herkenbaar element te bewaren, bijvoorbeeld het dopje van een limonadefles, een sigarettenpeuk of een tandenstoker, zodat de toeschouwer, tijdens zijn wandeling rond de sculptuur, zich plotseling heel even thuis gaat voelen in de autonomie van het beeld. Eerst wil de sculptuur niks met je te maken hebben, maar dan herken je ineens de vorm van een schoen. Je bent even mee. Maar dan blijkt het niet om een echte schoen te gaan en lijkt het beeld je opnieuw te ontglippen. Zo gaat het ook in het echte leven: we wandelen van punt naar punt, we denken dat ons leven coherent is, maar dan blijkt het weer volledig vormeloos te zijn.
    Ik wil dingen maken die we niet begrijpen, die je niet kan pakken, benoemen of thuisbrengen om jezelf een vanzelfsprekend veilig gevoel te bezorgen. De bedoeling is niet de mensen van streek te maken, maar omgekeerd: ze een geborgenheid laten ervaren in een onvoorspelbaarheid, een onvoorstelbaarheid, een complexiteit, door hen te confronteren met sculpturen die geen afbeeldingen of symbolen zijn, maar analogieën, waarin de kronkelige wegen van de werkelijkheid zich op een parallelle manier herhalen. Ik ervaar de wereld rond mij als een ogenschijnlijk vormeloze collage, ophoping, stapeling of opsomming, maar ik voel mij daar niet door bedreigd, ik vind dat niet gruwelijk, de wereld is gewoon zo. Als je naar een gevel kijkt, bijvoorbeeld, dan zie je dat ergens vroeger een uithangbord heeft gehangen, dat de ramen vervangen zijn, dat er een plastieken dakgoot bijgekomen is, enzovoort. In ons lichaam zijn ook onnutte stukken reptiel achtergebleven en onze zenuwbanen lopen niet recht naar beneden, ze kronkelen. De wereld is broksgewijs en met schokjes in elkaar gepuzzeld zonder een geheim vooropgezet, voorspelbaar plan. Dat is ook zo tijdens een gesprek. Jij zegt iets, ik zeg iets, dan zeg jij weer iets en zo gaan we door tot het gesprek is afgelopen, zonder dat we een samenhangend beeld hebben van wat er eigenlijk besproken is. Wat overblijft is het gevoel dat het een aangenaam of een onaangenaam gesprek was…


Opgenomen in een reusachtige schroothoop

Buggenhout: Sculpturaal gesproken betekent dit dat ik ervan hou opgenomen te worden in een groter sculpturaal geheel. De sculpturen die ik onlangs in Israël toonde, waren 9 x 9 x 4,4 en 6 x 6 x 3 meter groot… Ik zag in een documentaire eens de kunstenaar Ad Visser aan het werk op een reusachtige schroothoop. Dat leek mij de ultieme kick! Het deed mij denken aan Pirsig, die in Zen en de kunst van het motoronderhoud een onderscheid maakt tussen de mecanicien die zijn gereedschap mooi ordent en de motor van buitenaf beschouwt en de mecanicien die in zijn gerief lijkt te verzuipen. Als student heb ik veel geleerd van Herman Note, filosofiedocent aan Sint-Lucas Gent, die het eens een heel jaar met ons heeft gehad over de paradijselijke toestand, die stopt zodra je je er bewust van wordt. Mijn werk heeft nog altijd te maken met de wens te vergeten en volledig op te gaan in iets dat groter is. Ik heb dat ook herkend in de tentoonstelling Altäre van Jean-Hubert Martin, waarin je zag hoe altaren in Azië en Afrika alsmaar blijven groeien, overdekt met pluimpjes, leem, offergaven, besprenkeld of bestoven met bloed, enzovoort, tot de voudou priesters ‘in’ hun altaar lijken te zitten, als in een schrijn waar ze deel van uitmaken. Ze staan er niet buiten, zoals Petrarca vanop de Mont Ventoux afstandelijk en vanuit vogelperspectief naar beneden keek.

- Oorspronkelijk was je schilder.

Buggenhout: Tot 1990 heb ik olieverfschilderijen gemaakt die ik helemaal of gedeeltelijk bestrooide met pigmenten en nadien fixeerde. Ik wilde alles uit de kast halen en in de geest van de informele schilders uit de jaren vijftig schilderijen maken die autonoom stonden, maar ik scheen niet kunnen ontkomen aan de symbolische dimensie van het schilderij. Tussen 1990 en 1995 heb ik dan gezocht naar andere vormen en zo ben ik begonnen sculpturen te maken met koeienmagen en paardendarmen. Wat mij daarin boeide, was het idee dat onze ingewanden van binnenuit onze vorm bepalen. Ik keerde dat om en trok de magen en darmen over voorwerpen en assemblages om tot nieuwe vormen te komen. Hier en daar vulde ik ze extra op. Toen al ging ik op zoek naar vormen die je niet kan benoemen of memoriseren, zonder dat dit voor mij gepaard gaat met onbehagen. Wat doen we anders, bijvoorbeeld op het moment dat we vrijen, dan ons onderdompelen in een onbenoembare wereld?
    Maar als je kijkt naar de manier waarop het licht mijn sculpturen raakt, dan zie je dat ik een schilder ben gebleven. Ik laat het licht haperen. In mijn tekeningen keer ik dat om. Daar wil ik dat het licht penetreert, alsof het oog naar binnen gaat. Verder ben ik ook daar op zoek naar onbenoembare vormen, die ik probeer te verkrijgen door blauwdrukken te maken die ik telkens weer afwas. De meeste tekeningen bestaan uit een vijftiental lagen, waarbij je niet kan zien welke laag er het eerst was. Het doet mij denken aan de manier waarop een strand gevormd wordt door de aanspoelende en zich terugtrekkende golven: op elk ogenblik toont het zand zowel de huidige toestand als de geschiedenis van die toestand. Bij mijn tekeningen en sculpturen is het net zo: ik weet niet hoe het er uiteindelijk gaat uitzien, maar ik weet wel dat ik dingen wil maken die zijn in plaats van dingen die het over iets hebben en ik weet welke handelingen ik moet stellen om ze te laten ontstaan. In het geval van de tekeningen was het bijvoorbeeld belangrijk vergeeld papier en een zwarte tekening te vermijden, omdat je dan meteen vastzit in het idee van een tekening. Vandaar de purpere schijn die je hier en daar ziet, die het geheel kouder moet maken.

- Vandaag verstuif je stof zoals je vroeger pigment strooide.

Buggenhout: Ja. Uiteindelijk is mijn werk heel coherent. De verschijningsvorm is niet veel veranderd, maar inhoudelijk staat het scherper. Patricia De Martelaere heeft daar een mooi boekje over geschreven. Als je jong en eerlijk bent, wil je graag andere, nieuwe dingen maken, maar via allerlei omwegen kom je telkens weer terecht bij jezelf. Je hebt die omweg nodig om het authentieke door te trekken en niet te laten verzanden in reducties of clichés. De af te leggen weg kan ook nooit logisch zijn. Het is zoals wanneer je een spijker in de muur wil slaan, maar geen hamer hebt: elk voorwerp kan dan dienstdoen. Conrad zegt dat ook in Heart of Darkness: onze overlevingsdrang maakt ons efficiënt. De logica komt pas achteraf.


Montagne de Miel, 6 maart 2009