Hans Theys is een twintigste-eeuws filosoof en kunsthistoricus. Hij schreef en ontwierp tientallen boeken over het werk van hedendaagse kunstenaars en publiceerde honderden essays, interviews en recensies in boeken, catalogi en tijdschriften. Al deze publicaties zijn gebaseerd op samenwerkingen of gesprekken met de kunstenaars in kwestie.

Dit platform werd samengesteld door Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen). Het kwam tot stand in samenwerking met de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen (Onderzoeksgroep ArchiVolt), M HKA, Antwerpen en Koen Van der Auwera. Met dank aan Idris Sevenans (HOR) en Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Ronny Van de Velde - 2019 - Hors Commerce is ook commerce [NL, essay]
Tekst , 11 p.

 

__________

Hans Theys

 

Hors Commerce is ook commerce

 

Een gesprek met Isidore Brochette

(Overgenomen uit Elle Style Magazine,

met toestemming van de uitgevers)

 

Isidore Brochette is ongetwijfeld de meest succesvolle en meest tot de verbeelding sprekende galeriehouder van Frankrijk. Zijn imperium strekt zich uit over alle werelddelen. Tientallen runners, te voet in de straten van Parijs, Berlijn, New York en Beijing, maar ook virtueel zwervend doorheen het digitale zwerk, permanent online alle veilingen ter wereld opvolgend, staan hem en zijn echtgenote bij in hun streven de meest actuele galerie te zijn, met een gelijktijdig oog voor de kunst van de 19de en 20ste eeuw. Wij zochten deze grijze heer op in zijn achttiende-eeuws kasteel in Meudon.

Elle: U woont hier mooi.

Isidore Brochette: Ach, ik kon dit lapje grond in de jaren zeventig op de kop tikken. Het kasteel heb ik laten overkomen uit Engeland. Typische achttiende-eeuwse, Franse stijl. Het stond daar verloren, bedoel ik. Ik heb het hier steen voor steen opnieuw laten opbouwen om de schoonheid ervan beter te begrijpen

Elle: Ik val maar liever meteen met de deur in huis en vraag u wat veel van onze jonge lezeressen graag zouden weten. Hoe start je een loopbaan als kunsthandelaar? Ik hoorde dat u doctor in de rechten bent. Dat heeft u ongetwijfeld op weg geholpen?

Brochette: Dat denk ik niet. Ik bedoel… Vandaag kan ik het mij veroorloven u te vertellen dat ik nooit rechten gestudeerd heb. Dat is een misverstand, eigenlijk, afkomstig van een verstrooid of slecht ingelicht journalist die mij ooit met iemand anders moet hebben verward en wiens beweringen later een eigen leven zijn gaan leiden. Al die journalisten schrijven elkaars teksten over, weet u.

Elle: Niet allemaal! (Lacht.) Wat hebt u dan gestudeerd? Kunstgeschiedenis? Economie?

Brochette: Eerst hebben ze mij gedwongen automechanica te studeren, omdat mijn grootvader aan vaderszijde een garage had, maar omdat ik de beste was voor plastische opvoeding heeft de tekenleraar mij aangeraden sierkunsten te gaan studeren.

Elle: Sierkunsten?

Brochette: Etalage-ontwerper. Ik heb nog in dezelfde klas gezeten als Serge Gainsbourg, die ook voor etalage-ontwerper heeft geleerd, maar dan gaan schilderen is. Hij is pas beginnen zingen rond zijn dertigste. Hij beweerde altijd dat hij al zijn schilderijen vernietigd had, maar ik heb er ergens nog eentje. Een portret van een groene kool met een dollarteken.

     Mijn moeder herstelde kant in een winkeltje in de Passage Choiseul. Omdat de kanten kledingstukken van haar rijke klanten geen geuren mochten opnemen, werden er thuis alleen maar noedels gegeten, omdat die geacht werden geen geur af te geven. Als ik aan mijn jeugd denk, dan herinner ik mij die opgesloten geur van de passage en de kleffe smaak van noedels zonder saus. Wij waren heel arm. Ik sliep op een sofa in een kamer die dienstdeed als keuken en washok. Een woonkamer of bestekamer hadden we niet.

     Mijn vader werkte bij een verzekerings­maatschappij. Omdat hij niet kon typen, was hij bang ontslagen te zullen worden. Daarom zat hij nachtenlang op een schrijfmachine te rammen, om te oefenen, maar eigenlijk was hij te lui om iets bij te leren. Hij werkte niet graag. Mijn vader was een zazou. Een soort hippie avant la lettre. Hij droeg altijd een vliegeniersvest en broeken met een brede zoom. Ik zou graag nog eens zo’n broek laten maken…

Elle: Uw vader was bediende?

Brochette: Wel, zoals ik zei, hij werkte niet graag. Eén keer heeft hij zijn hand in een machine gestoken om niet meer te hoeven werken. Nadien heeft hij maandenlang elke week met een hamer op diezelfde hand geslagen, zodat die niet zou genezen. De dokter begreep er niks van. Mijn vader smeerde die hand in met zwarte zalf. Ik kan die vandaag nog ruiken…

     Toen hij werd opgeroepen voor het leger heeft hij een psycholoog met een schaar in het been gestoken om afgekeurd te worden.

Elle: Uw vader was een rebel! Is dat wat u naar de kunstwereld heeft geleid?

Brochette: Het liefst reisde hij liftend naar een andere stad, Berlijn of Londen, om daar boeken of andere zeldzame dingen aan te kopen die hij in Parijs voor meer geld kon slijten. Maar een kunstliefhebber was hij niet, neen. Ik denk niet dat hij ooit één boek heeft gelezen. Misschien een paar pagina’s van Courths-Mahler in de gevangenis. Op een dag las ik in de krant dat ze hem hadden gearresteerd. Hij had een bank overvallen, maar hij had zijn identiteitskaart laten liggen in de vluchtwagen.

     Ik hield wel van mijn vader. Soms gingen we samen liftend op weg. Toen ik elf was zijn we zo eens samen naar Amsterdam gereisd. Ik verzamelde postzegels. We stapten een postzegelwinkel binnen en mijn vader vroeg of hij een paar zegels mocht zien. Op een bepaald moment draaide de winkelier zich om en liet mijn vader een zegel in zijn broekzak glijden. Ik schrok mij kapot. Ineens werd hij in mijn ogen een dief. Dat was onaangenaam. Toen we buitenkwamen, vroeg ik hem waarom hij die zegel had gestolen.

     ‘Je wilde die toch hebben voor je verzameling?’ zei hij. En toen heeft hij die zegel aan mij verkocht. Hij zei dat ik zijn ouders om geld moest vragen om die zegel te kopen en dan dat geld aan hem geven.

     Later heb ik mijn vader nog één keer ontmoet. Ik was zeventien en mijn vriendin was zwanger geraakt. We zaten iets te eten bij de goedkoopste Chinees van Parijs. Voor tien francs kreeg je daar een kom tomatensoep en een halve kip met rijst. We woonden toen in een studio met fluorescerende ramen.

     Ineens hoorde ik: ‘Heei Chino, give me the bill’. Ik draaide mij om en ik herkende mijn vader. Mijn vriendin zei: ‘We hebben zijn handtekening nodig om te kunnen trouwen en je moet trouwen om je kind te kunnen erkennen, ga hem nu dag zeggen.’

     Ik sprak hem aan en ik zei: ‘Bent u Balthasar Brochette?’

     ‘Waarom vraag je dat?’

     ‘Ik ben je zoon.’

     ‘Dat kan niet,’ antwoordde hij, ‘want mijn zoon heeft een bros en jij hebt lang haar.’

     Uiteindelijk nodigde hij ons uit om iets bij hem te komen eten. Hij was juist vrijgelaten uit de gevangenis en woonde in de rue de la Pipe. Hij had een koude schotel klaargemaakt. Hij was aan het snoeven. Het ging heel goed met hem, vertelde hij, hij verkocht antieke boeken, hij verdiende goed zijn kost, hij had een eerste druk van dit en een tweede druk van dat.

Op een bepaald moment zei ik: ‘Er is een kind op komst en ik zou graag een kinderkamer maken, kan je mij geen tweehonderd frank geven om ons te helpen?’

     Hij stond op en liep naar een kast. Hij trok een lade open en haalde daar een dikke bundel bankbriefjes uit. Hij bracht de bundel naar zijn mond, kuste hem en zei: ‘Daar krijg jij niks van.’

     Het was altijd iets met die man. Op een zondagmiddag gingen we picknicken in het Bois de Boulogne. Het was heel romantisch: vader, moeder en kind gaan picknicken in het park. Maar na een paar minuten verveelde hij zich steendood en probeerde hij een vuurtje te stoken. Ineens stak er een wind op en begon dat vuur zich snel te verspreiden. Mijn moeder had haar mooie zondagse jas aan. Die gebruikte hij om het vuur te blussen. Maar dat lukte niet. Mijn moeders jas was helemaal verbrand. We stapten zo snel mogelijk weg. Ineens liepen we over een speeltuin, omringd door kinderen en bezorgde moeders, alle drie pikzwart. Wij hadden geen radio, maar wel radiodistributie. Dat was zo’n kastje met drie posten. Die avond hoorden we in het journaal dat er een grote brand in het Bois de Boulogne was geweest.

Elle: Misschien had u andere familieleden die u hebben geïntroduceerd in de kunstwereld?

Brochette: Ik heb veel goede herinneringen aan mijn grootvader van moederszijde. Hij was schrijnwerker en had eigenhandig drie huizen gebouwd met bakstenen die hij op straat opkocht voor 20 centiemen per stuk.     

     Hij kon geen stront zien liggen. Toen ik klein was, gebruikten de mensen nog paard en kar. Als er een paard voor de deur scheet, moest ik een vuilblik gaan halen en het opscheppen voor de moestuin.

     Toen ik begon meer te verdienen dan hij, werd hij wel even jaloers.

     ‘Hoe doe je dat eigenlijk?’ vroeg hij.

     ‘Ik verkoop schilderijen,’ zei ik.

     Hij begreep daar niks van. Je had toen een kunstenaar uit de Camargue die paarden tekende. Hij heette Alfred Ost. Dat was heel populair. Voor één tekening kon je 5000 francs krijgen. Mijn grootouders hadden zo’n tekening. Op een dag zag ik in een galerie een Andy Warhol hangen van 50 x 50 cm. Ik vroeg naar de prijs. Voor 5000 francs kon ik het schilderij kopen. Een Campbellsoup-print kostte toen 2000 francs. Ik liep naar huis en probeerde mijn grootmoeder uit te leggen dat het een goed idee zou zijn die Ost te verkopen en een Warhol te kopen. Maar mijn grootvader wilde dat niet. Ik heb mijn grootmoeder nog voorgesteld die Ost na te maken, hij zou het verschil toch niet gezien hebben. Maar het mocht niet. Hij is nog oud genoeg geworden om mee te maken dat dat schilderij van Warhol drie miljoen francs waard was.

     ‘En toch is mijn Ost mooier,’ zei hij. Om hem te plagen kocht ik later elke keer een Ost als ik er een zag. Op het eind had hij er tien. Ze hingen in zijn kamertje in het rusthuis.

Elle: Hoe hebt u de kunstwereld dan leren kennen?

Brochette: In de school voor sierkunsten heb ik wel enkele kunstenaars ontmoet, zoals ik al heb verteld. Ik heb nog een etalage gemaakt met Gainsbourg, maar daar kroop veel te veel werk in, en veel te veel materiaal, zodat we er bijna niks aan overhielden. Maar verschillende van mijn medestudenten vonden een baantje als postbode en een van hen vertelde mij dat de post op zoek was naar telegrambestellers. En dat ben ik geworden: telegrambesteller. Ik moest de hele dag op een stoel in het postkantoor wachten tot er een telegram te bestellen viel. Zo heb ik nog veel mensenkennis opgedaan. In de rijke arrondissementen kreeg je nooit een fooi. De grootste fooien kreeg je in Pigalle.

Elle: En wat is er dan gebeurd?

Brochette: Ik zat mij te vervelen in dat postkantoor en elke week kwam daar een heertje voorbij met een caddy vol boeken. Hij dreef een ambulante bibliotheek. Voor 1 franc kon je een week lang een boek huren. Zo kwam ik op het idee ook een ambulante bibliotheek op te starten. Alleen had ik daar boeken voor nodig. Geen probleem, dacht ik, maar het bleek toch moeilijker dan ik had gedacht. En zo kwam ik terecht in een boekenantiquariaat waar de eigenaar mij heeft ingewijd in het vak. ‘Kom hier naast mij zitten,’ zei hij. En toen legde hij mij alles uit. Hij had een verlamde arm, omdat hij als kind polio had gehad. Zijn vader had The Third Man geregisseerd. Elk jaar rolden de royalties binnen.

Elle: U bent begonnen als boekhandelaar? Dus toch in de voetsporen van uw vader?

Brochette: (Droog.) Zo heb ik het nooit bekeken.

Elle: En hoe bent u dan in de kunstwereld beland?

Brochette: Ik was bevriend met een kunstenaar die nu niet meer zo bekend is: Walter Dupeigne. Hij is belangrijk geweest voor de Franse kunst, omdat hij als eerste op de hoogte was van de Arte Povera. Hij was bevriend met Fontana en Manzoni, maar ook met François Morellet en de jonge Daniel Buren. Hij was geen handelaar of zo. Hij verkocht niks. Hij was geen Duchamp. Maar hij ging wel een glaasje drinken met Giacometti.

     Het eerste schilderij dat ik heb gekocht, was van Dupeigne. Ik volgde hem een beetje. Als hij niet gedronken had, was hij heel aangenaam. Hij wist veel en had veel meegemaakt. Zijn ouders hadden in het verzet gezeten en hadden zich tijdens de oorlog eens een week moeten schuilhouden. Die hele week was hij alleen gebleven in hun appartement, vijf of zes jaar oud. Later heeft hij zich nooit meer aan iemand kunnen hechten, hij heeft nooit vrienden gehad en heeft zich altijd tegen iedereen afgezet. Ik zag hem eens ruzie maken met een journalist, die net een boekje over hem had geschreven, omdat die hierin had durven beweren dat Dupeigne altijd een verwend kind gebleven was. Maar dat was ook zo. Zijn moeder had hem ongelooflijk verwend.

     Op een dag werd Dupeigne door Claude Renard van Galerie Lentille uitgenodigd een soloshow te maken. Het was een gerenommeerde galerie. Ze verkochten werk van Bram van Velde en Matisse. We gingen doek en verf kopen en we brachten dat naar het huis van zijn moeder. En hij begon te werken. De opening was op een vrijdag. ’s Maandags kwam ik de schilderijen ophalen, maar er moest er nog één gemaakt worden, een doek van twee bij twee meter. Op de dag van de opening kwam ik hem ophalen om elf uur ‘s morgens, omdat ik hem nuchter tot daar moest krijgen. Hij was spic en span gekleed, maar had nog niks gedaan aan dat schilderij.

     ‘Kom we flansen dat hier gauw ineen,’ zei ik. We legden dat doek op de grond en we begonnen eraan. Het was een quatre-mains, eigenlijk. Er was toen in de kranten sprake van museumsuppoosten van het Louvre die elkaar aan het vergiftigen waren met druppels in de koffie. Dat was ons vertrekpunt. Toen we klaar waren, zetten we dat schilderij recht. We keken ernaar en ik zei: ‘Dat heeft echt geen stijl’. En toen kletste hij er de woorden ‘NO STYLE’ bovenop.

     De galerie was één kilometer verder. We droegen dat schilderij naar daar, we komen binnen en Madame Lentille vraagt: ‘Hoeveel vraag je daarvoor?’ 25.000 frank,’ zei Dupeigne. Dat was een fortuin in die tijd. Voor ons toch. Maar ze kocht het. Het was drie uur ’s middags.

     Hij heeft ook eens mijn meubels door het raam naar buiten gegooid. Ik was met mijn moeder naar Rotterdam gereisd om een tentoonstelling van Jim Dine te bezoeken. Nadien wilde ze naar Vroom en Dreesman om typisch Hollandse jenever te kopen. Daar zag ik voor 100 gulden een volledig opblaasbaar ameublement. Je had de keuze tussen groen, roze, wit of antracietkleurig. Ik kocht de antracietkleurige versie. De tafel was een soort van autoband van vijftig centimeter hoog, met een diameter van ongeveer twee meter. Met bubbels. Heel onpraktisch, eigenlijk, je kon er niks op zetten.

     Ik woonde nog altijd in die studio met fluorescerende ramen. Op een dag kwam Dupeigne bij mij op bezoek omdat hij mij had voorgesteld om tentoon te stellen in een pas opgerichte galerie. Hij kwam naar mijn werk kijken. Ik steriliseerde toen plastieken groenten. Ik had dat geleerd van mijn grootmoeder, die groenten en fruit steriliseerde. Ik maakte ook namaakbloemen. Ik bespoot die met bloemengeur en stopte ze in een attaché-case, zodat zakenmannen hun kantoor niet moesten verlaten om van de natuur te genieten.

     Toen hij mijn opblaasbare meubels zag, werd hij heel enthousiast. Hij had in 1963 al opblaasbare sculpturen gemaakt.

     ‘Geweldig!’ zei hij, ‘mag ik eens kijken of dat blijft zweven?’ En hij gooide mijn tafel door het raam naar buiten. En inderdaad, mijn tafel bleef nogal lang zweven, over het marktplein, tot ze op de straatstenen belandde en er een autocar met toeristen over reed.

     En zo heb ik dan geëxposeerd. Ik kon aan aluminium sjablonen geraken waarmee ze in veilinghuizen opschriften aanbrachten op kisten. En zo heb ik tien of vijftien affiches gemaakt, letter per letter: ‘Objets de Jardin’. Die nacht hebben muizen aan die affiches geknabbeld, maar ze waren nog bruikbaar. Henri Langlois, de directeur van de Cinématheque française, heeft zo’n steriliseerbokaal met verschrompelde tomaten gekocht voor 100 francs. Dat was ongelooflijk veel geld voor mij. En het tuintje voor zakenmensen heb ik ook verkocht.

     Ik ging ook plastieken eieren tussen echte eieren leggen, in de supermarkt. Daar maakte ik foto’s van. Maar toen ik werk zag van Buren, Beuys en Broodthaers heb ik besloten nooit meer kunstwerken te maken.

     Dupeigne was heel blij met het dikke boek dat ik over hem heb gemaakt. Dat was zowat het laatste dat ik voor hem heb kunnen doen. Maar toen ik hem vroeg hoeveel boeken hij wilde hebben, antwoordde hij: ‘Ik heb er toch al een?’

     Hij was heel spaarzaam. Maar altijd spic en span gekleed, ook al heeft hij nooit geld gehad. Hij vroeg ook nooit om geld. Als hij 30 francs op zak had, was hij tevreden. Als ik iets van hem kocht, zei hij soms dat ik hem te veel wilde geven en dat ik het moest bijhouden voor als hij het echt nodig zou hebben.

Elle: En zo hebt u gaandeweg een schat aan kennis over de kunstwereld verzameld?

Brochette: Het is een vreemd iets, de waarde van een kunstwerk. Ik heb er nooit iets van begrepen, eigenlijk. Ik was eens bij de laatste vrouw van Duchamp. Het hing daar vol met werken van Matisse, want eerst was ze met de zoon van Matisse getrouwd geweest. Ze drukte haar sigaret uit in een keramieken sculptuur van Miró, die ze als asbak gebruikte.

     Toen ze mij vroeg of ik het haardvuur wilde aansteken, wees ik erop dat het fietswiel van Duchamp misschien te dicht bij het vuur stond. Dat stond daar in de buurt, omdat het draaiende wiel eigenlijk het geluid van een knetterend haardvuur maakt. Het wordt geacht de gezelligheid van een open haard op te roepen als er geen vuur is.

     ‘Je denkt toch niet dat ik een origineel werk naast een open haard zou plaatsen,’ zei ze, ‘dit is een kopie die ik hier in het dorp heb laten maken.’

     Toen heb ik door diezelfde man een paar replica’s laten maken om aan een paar vrienden te geven. Een van mijn dochters heeft er nog een. Maar zonder signatuur is het niks waard, natuurlijk.

     Ken je dat werk van Broodthaers dat bestaat uit zo’n uitschuifplaatje voor kinderen dat hun tekeningen uitwist, zodat ze het opnieuw kunnen gebruiken? Hij had zijn initialen op zo’n plaatje aangebracht. Als je het werkje uitprobeert, is het niks meer waard… Zo’n plaatje heeft hij afgebeeld in het boekje Magie, waarvan ik het manuscript bezit.

Elle: Waar houdt u zich deze dagen vooral mee bezig. Speelt u golf?

Brochette: Binnenkort komen er vijftig tekeningen van Orson Welles op een veiling, scènebeelden voor zijn film naar Het Proces van Kafka. Ik zou die graag kopen en er een tentoonstelling mee maken.

     Ik denk dat ik ga eindigen als Charles Foster Kane, omringd door duizenden kunstvoorwerpen. Alleen zullen ze mijn sleetje wél vinden tussen al die kratten, als ze goed zoeken.

     Twee weken geleden heb ik een schilderij van Wiertz gekocht, het middenstuk van een triptiek, voor 100 euro. En een studie van Gallait, De onthoofding van de Graaf van Hoorn, twee afgehakte koppen, voor 700 euro. En een schilderij van Leys, een portret van zijn vrouw en dochter, heel wild geschilderd, voor een paar honderd euro. De lijst alleen al was 5000 euro waard.

     En dan hoor ik van jonge kunsthandelaars welke prijzen ze vragen voor die nieuwe dingen. De mensen willen geen negentiende-eeuwse schilderijen meer. Soms denk ik dan aan Henri de Braekeleer, over wie de Vlaamse schrijver Maurice Gilliams heeft beweerd dat hij maar honderd zinnen heeft gezegd in zijn leven. Eén van die zinnen was gericht tot een verzamelaar, Van Cutsem, die hij aanraadde twee schilderijen van Manet te kopen. Vandaag zijn het de enige schilderijen van Manet die zich in België bevinden, in het museum van Doornik.

     Ik kijk naar die hedendaagse kunstwerken en ik denk: dat heb ik al gezien… Niet alleen in de jaren zestig, nu een halve eeuw geleden, maar ook veel vroeger. Ken je ‘Les incohérents’? Dat was een groep kunstenaars in de negentiende eeuw die hun werk vernietigden nadat ze het getoond hadden. Er bestaan alleen nog een paar catalogi en enkele affiches. Wel, in 1890 hebben die de Mona Lisa een pijp gegeven. En in 1868 had de schatrijke fotograaf, kunstenaar en zwanzer Louis Ghémar al een eigen houten museum gebouwd, het Musée fantastique, dat hij had volgehangen met zelf geschilderde pastiches. Eén miljoen bezoekers! Elke bezoeker kreeg een munt die op de achterzijde de afbeelding droeg van een man met een omgekeerde nachtspiegel op het hoofd. In 1882 maakte Paul Bilhaud een zwart monochroom schilderij dat je moest oppoetsen als een schoen, met als titel Combat de nègres dans une cave, pendant la nuit”. Hij maakte ook een wit schilderij, Première communion de jeunes filles chlorotiques par un temps de neige, en een groene monochroom met als titel Des souteneurs, encore dans la force de l’âge et le ventre dans l’herbe, boivent de l’absinthe. Alphonse Allais maakte een blauwe en een rode monochroom. En Les Agathopèdes maakten mooie boekjes die over niks gingen en een onderscheiding met de afbeelding van een aardappel. Ik bezit ook een ingelijst stukje brood uit de tijd van de Commune. Die mensen hebben Jarry beïnvloed, denk ik.

(Ineens ziet de Heer Brochette er heel moe uit. Ik bedank hem voor zijn tijd en pak mijn spullen in. Hij maakt van dit moment gebruik om mij een editie van een hedendaags schilder te schenken: ‘Toeternitoe / Éternité’ van de Belg Walter Swennen. We nemen afscheid. Het sneeuwt. Mijn Uber arriveert meteen.)

 

Carla Dubois