Hans Theys is een twintigste-eeuws filosoof en kunsthistoricus. Hij schreef en ontwierp tientallen boeken over het werk van hedendaagse kunstenaars en publiceerde honderden essays, interviews en recensies in boeken, catalogi en tijdschriften. Al deze publicaties zijn gebaseerd op samenwerkingen of gesprekken met de kunstenaars in kwestie.

Dit platform werd samengesteld door Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen). Het kwam tot stand in samenwerking met de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen (Onderzoeksgroep ArchiVolt), M HKA, Antwerpen en Koen Van der Auwera. Met dank aan Idris Sevenans (HOR) en Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Joost de Jonge - 2014 - Gotisch heldendom [NL, essay]
Tekst , 2 p.

 

__________

Hans Theys

 

 

Over de denkbaarheid van een gotisch heldendom

Kijkend naar de schilderijen van Joost de Jonge

 

In een comfortabele fauteuil in het atelier van de kunstenaar, omringd door honderden opeengestapelde boeken en verleid door heerlijke thee en chocolade, herinner ik mij een zin van Marcel Jouhandeau: ‘Het enige belangrijke is een man als ieder ander te zijn, alleen nog een beetje bescheidener, een beetje simpeler, als het mogelijk is’, die ik ooit in verband heb gebracht met een zin uit de dagboeken van Kierkegaard: ‘Feitelijk is het zo dat de misdaad die de mensen als de ergste beschouwen deze is: niet als de anderen te zijn.’ Beide zinnen spreken over de afwijkende enkeling, de zonderling, de gehuwde homoseksueel (Jouhandeau), de in een ellendige wereld gestorte eenling (Kierkegaard), maar ze hebben het ook over de hoogmoed en over het noodlot niet te behoren tot de groep, de stam of de clan. In oude culturen werden de verschillen tussen de enkelingen benoemd en zo opgeheven, bijvoorbeeld door elke persoon een unieke naam te geven of een attribuut toe te kennen dat geïnspireerd was door de verscheidenheid van de natuur. Dit recht op bijzonderheid redde de eenheid van de groep. Vandaag wordt zoiets geprobeerd in sommige democratische landen, waarin verschillende benaderingen van de werkelijkheid elkaar mogen aanvullen en niet hoeven uit te sluiten.

 

Hier situeert zich het pad van de kunstenaar, die buiten het canon moet treden om persoonlijk werk te maken, maar zich verbonden weet met de traditie die hem of haar heeft gevormd. Hier situeert zich het ontstaan van het Griekse drama, dat ik niet zie als een louterende vermaning voor rebellerende helden, maar als een nauwkeurige registratie van de geboorte van de enkeling uit de groep, die zich toont als een losmaken van de persoonlijke stem uit de eentonige ritmes van het koor.

Hier zie ik ook het schilderkunstige avontuur van Joost de Jonge en een verklaring voor de vorm van zijn schilderijen, die varieert van een uiterst beheerste, bijna vergeestelijkte benadering tot een uiterst vrije, expressionistische, baldadige materialiteit. De eerste werkwijze vinden we terug in de werken met een bijna gepolijst oppervlak en golvende, verschillend gekleurde vlakken, de laatste vinden we vooral terug in zijn kleinere, experimentele improvisaties. Meestal bevatten zijn werken echter beide elementen, in verschillende doseringen, bijvoorbeeld waarbij in vlakke schilderijen zich één vlak bevindt dat op een weerbarstige manier is geschilderd. Voortdurend voelen we een dialoog met illustere collega’s, waarbij niet gezocht wordt naar een synthese, maar naar een onafgebroken ontwikkeling en een heen en weer dansen, een toetsen, aftasten, proberen, herbeginnen, starten, afwerken of haperen, als op een eeuwigdurend strijdtoneel, waarin de held een mens blijft, die kan sterven, maar toch afwijkt van zijn medestrijders, als omstraald van een goddelijk licht.

Hoezeer de vlakke, glad geschuurde, uit fijne glacislaagjes bestaande, soms zelfs met de grote loper ‘geschilderde’ schilderijen mij ook aantrekken, omwille van het ambachtelijke geduld dat ze uitstralen, dat nergens riekt naar controle, omwille van de vele associaties met andere schilderijen die ze oproepen, als een vorm van neo-modernisme, maar ook omwille van de vlakverdeling en het kleurgevoel, hoezeer deze werken mij ook aantrekken, toch voel ik het genot van een vuile contour (bijvoorbeeld als die gedeeltelijk uitgespaard het schetsstadium laat doorschemeren, maar ook als een lijn hortend of in verschillende delen uiteenvallend is aangezet) of de vreugde van nat in nat geschilderde roze en felgroene toetsen, ergens in de rechter benedenhoek van een schilderij. Wat bijvoorbeeld opvalt, in deze meer wilde partijen, is de kleurenrijkdom van de brede penseelstreken, die op een geheel eigen manier aan Appel of De Kooning doen denken, maar door hun schaarste tegelijkertijd verschijnen als uitvergrote streepjes van Van Gogh. Nergens is de schilder onbekommerd, maar tegelijk laat hij zich nergens opsluiten in een stijlfiguur of een voorspelbare act.

Als we naar het werk van Joost de Jonge werk kijken, dan schieten ons talloze herinneringen te binnen, vooral aan schilders als Cézanne, Picasso, Bram van Velde, Mondriaan, Fernand Léger en vele, vele anderen, maar ook aan de Russische iconen, aan de verstilde schilderijen van de gotiek en aan de boeiende opmerking van Rodin dat Michelangelo eigenlijk een gotisch kunstenaar was. Joost De Jonge is een gotisch kunstenaar die het Hellenisme heeft verwerkt en niet volledig wil adopteren, een Archaïsche Griek die een Attische tragedie schrijft, een vrij denkende wilde die geometrische tapijten weeft, een ambachtsman die schijnbaar kliederend bad paintings maakt, een man de denkend schildert en allicht ook schilderend denkt.

 

 

Montagne de Miel, 25 april 2014