Hans Theys is a twentieth-century philosopher and art historian. He has written and designed dozens of books on the works of contemporary artists and published hundreds of essays, interviews and reviews in books, catalogues and magazines. All his publications are based on actual collaborations and conversations with artists.

This platform was developed by Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) in collaboration with the Royal Academy of Fine Arts in Antwerp (Research group Archivolt), M HKA, Antwerp and Koen Van der Auwera. We also thank Idris Sevenans (HOR) and Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Ruben Bellinkx - 2010 - De kop van Walter Benjamin [NL, review]
Review , 4 p.

 

 

_________

Hans Theys

 

 

De kop van Walter Benjamin

Enkele woorden naar aanleiding van een tentoonstelling van Ruben Bellinkx

 

Momenteel loopt bij Geukens & De Vil in Antwerpen de solotentoonstelling The Trophy van de kunstenaar Ruben Bellinkx. Het voornaamste werk in deze tentoonstelling is een tweedelige, in lusvorm geprojecteerde film, die op twee verschillende, aan de zoldering hangende schermen wordt geprojecteerd. Op het eerste scherm zien we schijnbaar het opgezette hoofd van een rendier aan een muur hangen. Gaandeweg ontdekken we dat dit dier leeft. We zien een oog, een neusgat en een oor bewegen. Op het tweede scherm zien we verschillende close ups van de rest van het lichaam van dit dier, dat zich schijnbaar aan de andere zijde van de muur bevindt.

Dit werk herinnert aan andere werken van Bellinkx, waarin ook dieren of planten figureren in beklemmende omstandigheden. Drie keer liet hij een plant door een muur groeien. Hij maakte een stereofoto van konijnen die geklemd zitten in de laden van een houten archiefkast. En hij maakte een film over vier Griekse landschildpadden die elk een poot van een vierkante tafel torsen en, elkaar belemmerend, richting proberen te geven aan hun bestaan. In een andere, driedelige film zien we hoe drie honden een stoel aanvallen en tot splinters verbijten.

Kijkend naar deze bevreemdende ensceneringen, gaan we ons opnieuw afvragen waar de beelden, gevoelens, gedachten en verhalen vandaan komen die ongevraagd in ons opkomen. Hoe zat het met die schildpad die de wereld droeg en die zelf op een schildpad stond die zelf op een schildpad stond enzovoort? En waarom ontmoet deze schildpad hier de denkbeeldige tafel van Mr. Ramsay uit de roman To the Lighthouse van Virginia Woolf? En kijkend naar de knieën van het rendier gaan we ons afvragen wanneer onze eigen omgekeerde knieën zijn ontstaan, die rare knieën van de primaten die een voorouder delen met het rendier. (Niet in één keer, maar dankzij een hele reeks mutaties die pas door de komst van één finale mutatie, van een passieve mogelijkheid omsloegen in een daadwerkelijk effect.) Zo kijken we naar deze films. Wie zijn deze dieren? Waarom zitten ze geklemd? Wie zit er geklemd?

Mij doen deze films denken aan twee opmerkingen van Walter Benjamin over het werk van Franz Kafka. 'Het is mogelijk Kafka's dierenverhalen pagina's lang te lezen zonder te beseffen dat ze helemaal niet over mensen gaan,' schrijft hij. 'Als we dan de naam van het schepsel tegenkomen – aap, hond, mol – kijken we angstig op en daagt het ons dat we tamelijk ver verwijderd zijn van het rijk van de mens. Maar altijd gaat het om Kafka; hij ontdoet het menselijk gebaar van zijn traditionele omgeving en bekomt zo een onderwerp voor eindeloze overpeinzingen.' Graag breng ik deze observaties in nauw verband met een andere, briljante opmerking van Benjamin over Kafka's werk: 'Kafka's volledige werk vormt een codex van gebaren die bij de aanvang, zonder twijfel, geen welbepaalde symbolische betekenis hadden voor de auteur; veeleer trachtte de auteur betekenis aan hen te onttrekken door ze te onder te brengen in onafgebroken wijzigende contexten en experimentele hergroeperingen.'

Deze opmerking doet denken aan Dirk De Vos' omschrijving van de schilderkunst van de Vlaamse Primitieven als een soort van theater waarin heen en weer geschoven wordt met rekwisieten die geen eenduidige symbolische betekenis hebben, maar in hun expliciet theatraal-fictieve karakter (de strijkplooien in de sluier van Veronica of de rode doeken achter een Kruisiging van Rogier Van der Weyden) uitdrukking proberen te geven aan het ongrijpbare karakter van God, die zich in de schepping toont door zich te verhullen en zich verhult door zich te tonen. Het zou verkeerd zijn ons hierbij een actieve, werkelijk bestaande God voor te stellen die als een soort van superieur filmregisseur met coulissen schuift. Eerder zijn deze schilderijen vormen van een nederige omgang met onze eigen onwetendheid en machteloosheid, die omgezet worden in het beeld van een onkenbare God. Gevraagd naar het bestaan en de volksgezondheid van God, antwoordde een befaamd rabbijn: 'Daar waar twee of drie mensen discussiëren over de Thora, is God aanwezig.' (Nederig belijden wij onze onwetendheid door obstakels te zoeken en eindeloos na te denken over dingen waarvan we zeker zijn dat we ze nooit zullen kunnen vatten.) Wat betekenen de parabels van Kafka? Ze betekenen niets. Ze vormen een aanleiding tot eindeloze bespiegelingen die onvermijdelijk tot de slotsom komen dat we niets met zekerheid kunnen weten.

Dit gezegd zijnde, keren we terug naar de vraag wat deze films van Ruben Bellinkx kunnen betekenen. Wie zijn deze dieren? Wie zit er geklemd? Het laatste werk van Bellinkx toont een rendier dat ingesloten lijkt te zijn door een muur. Het gaat om een echt dier, dat effectief geklemd zit. In die zin vormt deze film een grappige omkering van bekende hedendaagse kunstwerken waarin door kunstgrepen de illusie wordt gewekt dat een statisch beeld tot leven komt. Daartoe was het echter wel nodig een levend dier te vinden dat zich op een gewillige manier liet opsluiten. Op een rustige, rake manier vertelde de kunstenaar mij dat hij dit dier pas heeft gevonden na een zoektocht die twee jaar heeft geduurd en hem gebracht heeft bij circusartiesten, kwekers en animal-handlers in de Ardennen, Frankrijk, Duitsland en tenslotte Nederland. Herten, zo bleek, zijn schichtige, altijd enigszins wild blijvende dieren die zich niet laten opsluiten. Rendieren zijn makke huisdieren. Uiteindelijk vond Bellinkx een kweker in Nederland die hem ter plekke een filmstudio wilde laten bouwen, zodat het rendier niet verplaatst hoefde te worden en in de eigen, vertrouwde omgeving kon poseren voor de opnamen. Het beeld vouwt zich open. Een rendier is immers veel kleiner en onooglijker dan een hert. Het had minstens een opstapje nodig om op respectabele hoogte doorheen de muur van het namaak herenhuis te kunnen verschijnen. De travestie wordt erdoor versterkt. Het is niet alleen een vals opgezet hert, het is ook een vals hert, dat verschijnt in een valse woonkamer.

Naast de zoektocht naar het juiste dier vergde het maken van de film ook het samenstellen van de juiste filmploeg, het bepalen van het licht en de camerastandpunten en het bouwen van de set. Het meest vernuftige onderdeel van deze set is de wand die het dier lijkt in te sluiten, maar eigenlijk een reusachtige schuifdeur is, met een golvende scheiding in het midden, als een puzzelstuk. Mooi werk! Prachtige belichting! Als een droombeeld verschijnt deze ademende, schijnbaar opgezette beestenkop in een niet thuis te brengen omgeving, waarin we een stuk van de kap van een schemerlamp herkennen en een lambrisering, die onder meer doen denken aan schilderijen van Hammershoi. Het resultaat van al deze strevingen is een bijna abstract beeld, waarin de aanwezigheid van een levend dier in een delicaat licht lijkt te transformeren in een bijna transparant, enigszins mistig beeld.

De moeilijkheden die ontstaan door de wens dit beeld te maken, doen denken aan Vaast Colson's omschrijving van het eigen werk als 'een opzoeken van weerstand'. In alle verhalen en mythen, bijvoorbeeld in de Griekse tragedies, maken we kennis met helden en heldinnen die struikelen over obstakels. Hier zien we iets anders gebeuren. De kunstenaar zet zichzelf klem om tot nieuwe beelden te kunnen komen. De vrijwillig opgezochte obstakels worden zachtjes bedwongen en omgezet in beelden. Zonder obstakel geen beeld.

Ik vroeg de kunstenaar of de film waarin we drie honden een stoel aan stukken zien bijten, is voortgekomen uit een tekening waarin de afbeelding van een hond toevallig de afbeelding van een stoel had ontmoet. Dit had gekund, dacht ik, net zoals de schildpadden een tafel ontmoetten en het rendier het interieur van een onbestaand soort herenhuis. Telkens zien we hoe gebogen, organische vormen architecturale constructies en rechte lijnen ontmoeten. Gebeurde dit tijdens het tekenen? 'Neen,' vertelde hij. 'Ik bevond mij in Moldavië voor een tentoonstelling toen ik op een dag werd aangevallen door een meute zwerfhonden. Tijdens de drie daarop volgende weken kreeg ik het idee iets met zo'n meute te doen. Ik vroeg mij af wat er zou gebeuren als ik een met spekvet ingesmeerde stoel onder hun aandacht kon brengen. Er gebeurde niet veel. Nadien ben ik echter op zoek gegaan naar mensen die honden hadden die een stoel konden of wilden aanvallen. Ook dat was moeilijk. Even moeilijk als het vinden van personen die vier Griekse landschildpadden wilden uitlenen om een vederlichte tafel te torsen op het ogenblik dat deze schildpadden bovenaan de lijst van beschermde diersoorten prijkten. En één hond was niet genoeg. Het moesten er minder drie zijn. Uiteindelijk vond ik een man die politiehonden kweekt en traint en sommige van deze dieren, wanneer ze onberekenbaar zijn geworden en normalerwijs worden afgemaakt, een onderkomen bezorgt. Veel valse en onberekenbare honden had hij, die op bevel om het even wat konden aanvallen en waarvan er drie samen aten en misschien elkaar niet zouden aanvallen. Eerst deden we een test. De honden droegen halsbanden die vanop afstand bediend konden worden en de honden een stroomstoot konden toedienen als ze mij, als cameraman, zouden aanvallen. Gelukkig. Want tijdens de testopnamen werd ik ongemerkt langs achteren beslopen door een van de drie honden, die mij in de nek trachtte te bijten.'

Hoe wonderlijk en bewonderenswaardig dat mensen zichzelf opdrachten geven en gevangen zetten om tot beelden of inzichten te komen.

Weinig mensen begrijpen wat Walter Benjamin eigenlijk vertelt in zijn beroemdste essay. Ik zal het hier uiteenleggen. Hij zat in een bioscoop en keek naar Chaplin's films The Goldrush en Modern Times omringd door honderden arbeiders en hun gezinnen. Verbaasd, enigszins bevreesd en tenslotte opgetogen stelde hij vast dat deze proletaren zich ontworstelden aan de kluisters van hun valse bewustzijn in een jolig verwelkomde ontmaskering van de kapitalistische gruwelmaatschappij. Verheugd was hij, maar ook bang en alleen, want hij was anders dan deze mensen, en ineens besefte hij dat hij niet naar buiten kon zonder zichtbaar te worden, zonder zich los te scheuren uit de lachende, grollende en schokkende menigte. Ineens identificeerde hij zich met de hoofdpersonages van de films, die clowns waren en buitenstaanders, een soort van helden die niemand nodig had. En hij dacht na over de obstakels die hij voor zichzelf had opgeworpen, alsof hij zelf vervreemd was van het echte, gezonde leven. En bang wachtte hij op het einde van de film, omringd en ingesloten door honderden lachende mensen, om nadien zo ongemerkt mogelijk, geprangd tussen brede schouders, naar buiten te schuifelen in de eeuwige nacht.

 

 

Montagne, 8 september 2010