Hans Theys is a twentieth-century philosopher and art historian. He has written and designed dozens of books on the works of contemporary artists and published hundreds of essays, interviews and reviews in books, catalogues and magazines. All his publications are based on actual collaborations and conversations with artists.

This platform was developed by Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) in collaboration with the Royal Academy of Fine Arts in Antwerp (Research group Archivolt), M HKA, Antwerp and Koen Van der Auwera. We also thank Idris Sevenans (HOR) and Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Greta Meert - 2021 - Sensuele soberheid [NL, interview]
Interview , 12 p.

 

 

 

_____________

Hans Theys

 

 

Sensuele soberheid

Gesprek met Greta Meert

 

Dit is onze eerste ontmoeting. Greta Meert en ikzelf zijn actief in de kunstwereld sinds de vroege jaren tachtig. Toch hebben we elkaar nooit ontmoet en kennen we elkaars werk niet. Allebei hebben we ons eigen pad gevolgd, geleid door onze passies, vriendschappen, toevallige ontmoetingen en ons persoonlijk kompas, zoals Marcus Aurelius het noemde. Mevrouw Meert werkte met internationaal bekende kunstenaars, ik werkte met mensen die in mijn buurt woonden. Misschien heb ik mevrouw Meert onbewust vermeden omdat ze dezelfde voornaam draagt als mijn moeder, die zonder zich te verdubbelen al aanwezig genoeg was, maar die mij de laatste jaren steeds nader is gekomen. Het is alsof ik een bel zuurstof betreed. Niets verloopt stroef. Het is als een thuiskomst. We lijken niet veel geheimen te hebben voor elkaar. Met vreugde aanschouw ik deze elegante, intelligente dame, naar wier kalenderleeftijd het moeilijk raden is omdat ze er veel jonger uitziet dan haar verhalen over de jaren vijftig lijken aan te geven. Ze draagt een zwart ensemble met een bovenstuk waarvan de strak gesneden, maar ruime panden voor je hart geslagen kunnen worden, als vleugels.

            In 1988 liet Greta Meert een Brussels pakhuis met gevel in art-nouveau-stijl door Robbrecht en Daem klaarmaken om er samen met kunstcriticus Philippe-André Rihoux galerie te houden. Enkele jaren geleden kreeg de galerie een nieuwe naam en vandaag wordt ze geleid door mevrouw Meert en haar zoon Frédéric Mariën. Al die jaren is Meert trouw gebleven aan een herkenbare visie, met een voorkeur voor sobere, ingetogen, niet-figuratieve, niet-autobiografische sculpturen en schilderijen en voor fotografen die in hun werk een ingehouden toon zetten. Een jachtig, gulzig en lawaaierig navolgen van trends is ze daarbij altijd uit de weg gegaan. Het leek haar zinvoller een herkenbare lijn uit te zetten en haar aandacht niet te versnipperen. Dit heeft haar echter niet belet ook met jonge mensen te werken. Het ging erom kunstenaars samen te brengen die in dezelfde richting denken, ongeacht hun leeftijd.

 

Richard Tuttle en Edith Dekyndt

Momenteel vindt in de galerie de vijfde solotentoonstelling met werk van Richard Tuttle en de derde solo van Edith Dekyndt plaats. We wandelen door de tentoonstellingen. Eerst kijken we naar de werken van Tuttle: luchtige, veelkleurige, driedimensionale, houten basreliëfs die samen een reeks vormen, waarbij elk werk een andere toepassing toont van enkele eenvoudige ingrepen. Tuttle heeft het werken met kleur in de ruimte getrokken, vaak in de vorm van handgemaakte ‘aanzetten’ of ‘probeersels’. Zijn werk is kwetsbaar, het neemt risico’s.

            Meert vertelt dat Tuttle bij elk werk een verhaal heeft geschreven over dieren die ruziemaken en dat ze die verhalen binnenkort gaat uitgeven. ‘Hij stuurde mij gisteren een berichtje,’ vertelt ze, ‘waarin hij zegt dat het moeilijk is om aan een nieuwe reeks werken te beginnen.’ Ze neemt haar iPhone en zoekt het berichtje op. ‘I go into the studio full of fear and trepidation,’ schrijft hij, ‘like a baby taking its first steps.’

Vervolgens bezoeken we de installatie van Edith Dekyndt. In het midden van de ruimte bevindt zich, op de vloer, een tiental oude, orthogonaal opgestelde, lege aquaria. Boven het verst verwijderde aquarium hangt een ontmantelde flatscreen, waarvan de opengewerkte achterzijde gericht is naar de binnenkomende toeschouwer. De kwetsbare, blootgelegde onderdelen roepen een beeld op van vergankelijkheid, ziekte, lijden en dood. Ze doen mij denken aan iemand die op een operatietafel ligt. De lege aquaria verschijnen als dunvliezige, breekbare receptakels van het verstrijkende licht, als in een roman van Marcel Proust of Gerard Reve, maar spreken ook over de vissen die erin hebben vertoefd. Ooit waren het broze containers voor het momentane bestaan van deze stille dieren, gemaakt van glas om de dieren bloot te stellen aan kijklustigen en andere toeristen. De grijze sporen op hun binnenwanden doen denken aan de bittere, neurotische schoonmaakwoede die onze beschaving geheel heeft doordrongen en die veel vrouwelijke kunstenaars ertoe heeft gebracht een bevrijdend soort slordigheid op te zoeken of te rotzooien met schoonmaakgerei.

‘Het zijn dagboekaantekeningen,’ zegt Meert, ‘vervaardigd door een alchemiste.’ Ze vertelt dat de aquaria afkomstig zijn uit de dierentuin van Riga, waar Dekyndt de voorbije zomer uitgenodigd was door de Riga International Biennial of Contemporary Art, en dat ze voor de kunstenares verwant zijn met de talloze conserveerpotten met opgelegde groenten die ze in Riga op de markt had aangetroffen. Ik voel het vergeefse verlangen iets te bewaren, in stand te houden, te beschermen. Op de bodem van één aquarium ligt een kleinere flatscreen waarop we enkele sprieten duingras een tijdelijke tekening zien schetsen in het rulle zand. ‘Tout casse, tout passe’, denk ik. Aan de muur hangen drie schijnzwarte, plechtige sculpturale schilderijen van geplisseerd en gepigmenteerd fluweel, één werk van geplooid goudkleurig, maar zwart wordend textiel en een aantal monochrome schilderijtjes op basis van een verharde (versuikerde), nylonachtige stof. Overal zie ik ingehouden pijn en een rouwsfeer. Meerts assistent Emile Rubino, die ik herken van mijn lessen in Antwerpen, die hij clandestien heeft bijgewoond, buigt zich naar de galeriehoudster en fluistert iets in haar oor. Ik vang het woord ‘moeder’ op. ‘Panties?’ vraag ik. Ze knikken. ‘Van een oud, gevestigd merk?’

Edith heeft er onlangs zelf over gesproken in een artikel in L’Echo, vertelt Rubino, ‘ik denk dat we dit dus mogen beamen. Haar mama is onlangs overleden.’

Ik zet nog enkele stappen en stuit op een ver uitstekende, metalen draagstructuur met een uitgespaard draagvlakje waarin een vergrijsd bot rust. Ik denk aan een kunstenaar die ik in een Belgisch museum ooit drie maand lang een botje van zijn overleden geliefde heb zien tentoonstellen zonder dat iemand dit heeft opgemerkt. Ik vraag mij af of de beenderen die overblijven na een verassing grijs zijn. De drie schijnzwarte, fluwelen werken van plissé bieden troost, maar in de kieren van de plooien zien we dieprood opdoemen.

            ‘Mij doet de flatscreen denken aan de oude koelkasten die ze in Berlijn verzamelde voor een installatie in Hamburger Bahnhof’, vertelt Meert.

            ‘De aquaria doen mij denken aan de Californische lichtkunstenaars, aan minimalistische kunst, maar ook aan de Afwasbak van Panamarenko’, vertel ik. ‘Mensen die hun moeder bezoeken, lopen bij hun aankomst vaak rechtstreeks naar de koelkast. Ze openen die, staren even in het verlichte ingewand en sluiten de deur met een zucht, teleurgesteld omdat de koele koffer geen liefde schijnt te bevatten.’

            Meert lacht. ‘Dat klopt. Toen ik vroeger mijn moeder bezocht, werd ik altijd boos omdat er nooit iets in de koelkast zat. “De winkel is vlakbij, ik koop elke dag wel iets vers”, zei ze. Er stonden zelfs geen bierflesjes in. Die bevonden zich naast de ijskast, omdat mijn vader liever lauw bier dronk. Vandaag vul ik mijn koelkast met lekkere desserts, omdat mijn kleinkinderen er altijd recht naartoe lopen als ze arriveren.’

            Dan nemen we de lift naar het twee verdiepingen tellende penthouse met centrale vide en terras. Over de reling van het terras leunt een kantelende, monumentale, metalen lijst van Isa Genzken die enkel voor een val behoed wordt door een vrijwel onzichtbare verankering in de vloer. In het appartement bevinden zich onder meer een olieverfschilderijtje en een terracotta vrouwenhoofd van Lucio Fontana, een geel en een oranje werk van Suzan Frecon, een lage, rechthoekige, grijze sokkel van Didier Vermeiren, een vierdelige cortenstalen Donald Judd met gele fonds en twee werkjes van Richard Tuttle (een gebogen staaldraad en een stuk volièregaas met geverfde propjes van katoenvezel). Verschillende werken werden gekocht bij andere galerieën. ‘Dit werk van Tuttle heb ik gekocht bij Marian Goodman in Parijs,’ vertelt Meert, ‘en het werk van Robert Mangold bij de Pace Gallery. Ik vind het belangrijk kunstwerken te bezitten, zodat je op een concrete manier iets kan doorgeven aan de mensen die na je komen. Misschien kan je zo hun aandacht vestigen op wat je zelf belangrijk vond.’

 

Adolescentie

Meert: Ik ben opgegroeid in Brussel en heb daar gewoond tot 1969, toen ik trouwde en met mijn echtgenoot, een apotheker, in een Oost-Vlaams stadje ging wonen.

- Uw vader was kunstschilder, zoals vroeger werd gezegd?

Meert: Ja. Hij had gestudeerd aan de academie van Molenbeek en had een opleiding ‘Nabootsing marmer en hout’ gevolgd, iets wat nu weer in de mode is. Ik denk dat ik daarom voeling heb met kunstenaars. Ik weet wat het betekent om je hele leven te werken en niets of bijna niets te kunnen tentoonstellen of verkopen. Ik ken de verwachtingen van de echtgenoot of echtgenote en de wanhoop en frustratie van de kunstenaar die hen altijd weer teleurstelt. Daarom heb ik per tentoonstelling zelf altijd twee werken gekocht. Ik vond het verschrikkelijk de kunstenaar te moeten zeggen dat er wel veel belangstelling geweest was, maar niets verkocht.

- Uw mama was modiste?

Meert: Ja, ze had een opleiding snit en naad gevolgd en ontwierp en maakte al mijn kleren. Eén keer maakte ze een prachtig ensemble van roze vichy voor mij. Een pantalon en een brassière, met naakte buik. Brigitte Bardot had zoiets gedragen in Et Dieu créa la femme uit 1956. We woonden in Brussel. Ik was vroegrijp. Ik had een chignon banane. In 1958, toen ik twaalf was, kreeg ik van mijn mama een abonnement voor de wereldtentoonstelling, zodat ik er elke dag naartoe kon. Vanaf dan ging ik ook alleen naar de bioscoop, te voet. Ik heb die periode heel intens beleefd. Ik denk trouwens dat dit mijn hele leven kenmerkt. Ik lijk alle periodes intens beleefd te hebben. Ik hield van de hippiemode. In de jaren tachtig droeg ik kleren van Yamamoto, Romeo Gigli en Comme des Garçons. Iedereen heeft een eigen pad. Altijd bieden zich mogelijkheden aan. Sommige mensen grijpen die aan, anderen laten ze telkens weer voorbijgaan.

Op school had ik een lerares Latijn, mevrouw Luyckx, die een grote indruk op mij maakte omdat ze steeds elegant gekleed was in een mantelpak, met naaldhakken en een mooie handtas. Ik hoor nog altijd hoe ze ons aansprak: ‘Dames!’ Vandaag proberen leraars zich te kleden zoals hun studenten. Hoe kunnen ze dan laten voelen dat ze iets te vertellen hebben? Soms is er afstand nodig.

            Ik heb vertaler-tolk gestudeerd in Gent, aan het PHTI, dat de English club werd genoemd. Ik spreek vloeiend Duits, Engels, Frans en Italiaans.

- Kwam u als jongedame in aanraking met kunst?

Meert: Mijn belangstelling voor de kunst werd opgewekt door mijn papa, die ons meenam naar het Rood Klooster en het bos van Tervuren, waar hij in de openlucht schilderde. Hij sprak altijd over Magritte. Hij was lid van de kunstkring Jecta, waar grote eerbied heerste voor de Belgische surrealisten. Ons hele gezin hield van kunst. Mijn zus Nina is een bekend modeontwerpster en mijn broer Marcus geniet een zekere erkenning als maker van kortfilms.

- Van welke films hield u?

Meert: Ik heb de ontwikkeling van de film tientallen jaren op de voet gevolgd. Eerst Charles Chaplin en Jacques Tati. Dan Roger Vadim. Dan de Nouvelle Vague (Le Mépris). Later mensen als Wajda, Almodóvar en Nanni Moretti (Caro Diario). De laatste jaren vind ik het moeilijker aansluiting te vinden bij de film.

- Hield u ook van literatuur en muziek?

Meert: Als jongedame las ik veel. Thérèse Desqueyroux en Le Nœud de vipères van François Mauriac, Bonjour Tristesse van Françoise Sagan. Ik was ook dol op Molière, vooral op Le Bourgeois gentilhomme, die ik als een antimodel beschouwde. Ik volgde ook Nederlandse en Franse voordracht aan de muziekschool in Jette. Zo heb ik geleerd gedichten te ontrafelen. De laatste jaren lees ik niet zo veel meer. Ik vind niet genoeg innerlijke rust om mij door de eerste hoofdstukken te worstelen. Ik heb wel de laatste boeken van Michel Houellebecq gelezen en Chanson douce van Leïla Slimani.

            Ik hou van klassieke muziek en luister voornamelijk naar Klara en France 3. Een galeriehoudster moet veel reizen. Mijn beweeglijke leven biedt mij niet genoeg mogelijkheden om veel concerten of opera’s bij te wonen. Ik moet keuzes maken. Ik bezoek wel heel veel tentoonstellingen. Vaak verschillende keren.

- Wat zijn de mooiste tentoonstellingen die u ooit hebt gezien?

Meert: Unfinished Art in The Met Breuer in 2016, met onafgewerkte doeken van Titiaan, Cézanne, Pollock, Rauschenberg en Luc Tuymans. Die tentoonstelling gaf een echt inzicht in de intelligentie en technische vaardigheid van kunstenaars. Magiciens de la terre van Jean-Hubert Martin in de Grande Halle de la Villette in 1989: een toonaangevende, indrukwekkende tentoonstelling met werk van 101 kunstenaars, als reactie op het eurocentrisme in de kunst. Le jeune Picasso. Périodes bleue et rose in de Fondation Beyeler in 2019, waarin we kennismaakten met een zeer fragiele en ontroerende Picasso. En ten slotte Charlotte Perriand in de Fondation Vuitton in Parijs in 2019; opgesteld in de toenmalige tijdsgeest, met onder meer prachtig werk van Fernand Léger.

- Wat is voor u de belangrijkste eigenschap van een goede tentoonstelling?

Meert: De chronologie, zodat je een inzicht krijgt in de ontwikkeling van een oeuvre. Bijvoorbeeld de tentoonstelling over het werk van Piet Mondriaan in Centre Pompidou in 2010, waar je zijn eerste figuratieve werken kon zien, die bijzonder mooi waren.

- Ziet u vandaag iets hoopgevends gebeuren in de kunstwereld?

Meert: Het toenemende belang van het internet brengt de kunst misschien binnen het bereik van mensen die niet de nodige middelen hebben om te reizen of dure tentoonstellingen te bezoeken. Al hoop ik dat ze daarbij niet vergeten dat je kunstwerken in het echt moet zien, wat een totaal andere ervaring is.

 

Eerste stappen in de kunstwereld

Meert: Ik was een moeder van twee zonen met veel vrije tijd, wat ze in Duitsland een ‘grüne Witwe’ noemen. De schrijver Ivo Michiels, die in de buurt woonde, was op zoek naar een koper voor een werk van Fontana dat deel uitmaakte van zijn verzameling. Zijn garagist vertelde hem dat die jonge apotheker en zijn vrouw misschien geïnteresseerd konden zijn. Michiels verzamelde werk van de Zero-groep. In zijn huis in Zonnegem zag ik voor het eerst werk van Günther Uecker, Otto Piene, Yves Klein en Lucio Fontana. Door dit bezoek ging ik beseffen dat ik vrijwel niets over kunst wist. Op mijn zevenentwintigste ben ik dan als vrije leerling les gaan volgen aan de Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit Gent. In Brussel studeerde ik kunst van het begin van de twintigste eeuw, in Gent middeleeuwse, renaissance- en hedendaagse kunst, bij professor Marcel de Maeyer, die als Marcel Maeyer ook bekend was als kunstenaar.

            Ik ben galeriehoudster geworden zonder er erg lang over na te denken. Ik volgde gewoon een impuls. Ik had een opleiding gevolgd om gids te worden. Om mij voor te bereiden op een rondleiding aan het Gentse Museum van Hedendaagse Kunst vroeg ik Philippe-André Rihoux, die lesgaf aan Saint-Luc in Brussel, om mij in te wijden in de prachtige collectie die Jan Hoet had samengesteld. Nadien gingen we een koffie drinken en besloten we dat we samen een galerie moesten beginnen. Ik ben meteen aan de slag gegaan. Ik vond een geschikt pand aan de Brusselse Hooikaai en sprak Paul Robbrecht aan voor de renovatie. Hij was 37 en kreeg geen opdrachten. Hij vertrouwde mij toe dat hij overwoog bij de Lions Club of de Rotary Club te gaan om bouwheren te kunnen ontmoeten. Daar wilde ik graag een stokje voor steken.

            In het Gentse museum heb ik voor het eerst kennisgemaakt met werk van Gerhard Richter, wiens werk ik vandaag heel goed ken, Bruce Nauman, Mario Merz, Gilberto Zorio en vele anderen.

- U hebt zich altijd aangetrokken gevoeld tot een soort stilte, lijkt het. Aan het eind van de jaren tachtig, toen de kunstmarkt gedomineerd werd door schreeuwerige, neo-expressionistische schilderkunst, koos u voor de sensuele soberheid van kunstenaars als Yamamoto.

Meert: Toen ik als onwetende jonge moeder Philippe-André nog niet had ontmoet, nog geen galerie had, nog nooit in Bazel was geweest en schuchter mijn eerste stappen in de kunstwereld zette, ging ik vaak naar het Gewad. Op een dag nodigde Joost Declercq mij uit voor een lunch om mij enkele werken aan te bieden. Ik was nog geen verzamelaar en was niet van plan iets te kopen, maar ik werd toch aangetrokken door een klein grijs schilderij van Gerhard Richter, aquatinten van Robert Ryman, en twee foto’s van Jan Vercruysse: La Chute des Anges en Autoportrait, waarop Vercruysse zijn gelaat verbergt achter een masker. Ik denk dat Joost vandaag nog zal willen bevestigen dat hij mij nooit heeft kunnen overtuigen van zijn meer expressionistische smaak.

Ik heb die werken nog altijd, trouwens. Ik heb nog maar één keer een werk uit mijn persoonlijke collectie verkocht en ik heb er nu nog spijt van. Ik maak graag groepstentoonstellingen of collectiepresentaties, waarbij ik nieuw werk of werk van de galerie combineer met stukken uit mijn eigen collectie. Mijn werken zijn dan niet te koop. Ik denk wel dat ze de tentoonstellingen boeiender maken, rijker en inzichtelijker.

 

Kunstenaars

Meert: De kunstenaars met wie ik van start ben gegaan, bijvoorbeeld Donald Judd en Robert Mangold, waren al bekend. Het waren vijftigers die enigszins op de terugweg waren. Maar ik hield van hun werk. Nadien toonden we Enrico Castellani en Carla Accardi, die toen al in de zestig waren. Naast deze oudere mensen toonden we jongere kunstenaars zoals Thomas Struth, kunstenaars van de Vancouver School zoals Ian Wallace en Jeff Wall, Duitse kunstenaars zoals Katinka Bock, Johannes Wald en Valerie Krause, Italianen zoals Lilliana Moro, Eva Marisaldi, Mario Airo, Grazia Toderi, Inaki Bonillas uit Mexico, die nog maar 22 was, de Fransmannen Jean-Luc Moulène en Eric Baudelaire, die vorig jaar de Prix Duchamp heeft gekregen, en de Belgische kunstenaars Koen van den Broek, Pieter Vermeersch, Catharina Van Eetvelde, Sofie Nys, Sylvie Eyberg en Edith Dekyndt.

- Wie zijn uw lievelingskunstenaars?

Internationaal: Barnett Newman en Robert Mangold. In Europa: Gerhard Richter. In België: Rik Wouters, René Magritte, Eugène Laermans en Christian Dotremont (zijn Logogrammes). Newman maakte de eerste all-over schilderijen. Die waren onverkoopbaar. Niemand kocht een rode monochroom. Zijn schilderijen werden ook alsmaar groter, waardoor ze nog moeilijker te verkopen waren. ‘Als ze toch niet gekocht worden, waarom mag ik ze dan niet groter maken?’ zei hij. Hij is pas één jaar voor zijn dood echt doorgebroken. In 2002 was er een mooie tentoonstelling met zijn werk in Tate Modern. Ik ben een paar keer gaan kijken.

            Weet je dat Richter pas in 1987 echt is doorgebroken? Hij was dan al vijfenvijftig.

            Robert Mangold drukt het meest uit wat ik voel, wie ik ben, wat ik denk.

Richard Tuttle is een heel bijzonder man. Sinds de jaren zestig denkt hij na over wat een schilderij allemaal kan zijn. Hij werkt met alle materialen en technieken. Zijn werk is heel subtiel en bijna onzichtbaar. Het doet denken aan gefröbel, het ziet er nooit kostbaar uit. Zijn werk heeft gestalte gegeven aan een vrijheid die belangrijk was voor veel jonge, Amerikaanse kunstenaars. Ik heb eens een lezing bijgewoond in San Francisco waar die invloed werd aangetoond.

Dertig jaar geleden heb ik hem voor het eerst bezocht, samen met Philippe-André, op de zesde verdieping van een gebouw zonder lift, in Brooklyn. Het was heel warm, hij droeg een zwarte short. Onvoorstelbaar langzaam toonde hij ons het ene werk op papier na het andere. Papiertjes, eigenlijk, het zag er allemaal heel onbenullig uit, heel Tuttle-iaans. Dat ging heel traag vooruit, bij elk werk wachtte hij tot we zeiden wat we ervan vonden. Dat was heel beangstigend. Het heeft uren geduurd. Het was een soort test, denk ik. Nadien gingen we iets drinken in een klein cafeetje en zei hij dat we een tentoonstelling kregen. Wij zijn altijd vragende partij geweest. Dat vind ik belangrijk. Ik ga ook bijna nooit op atelierbezoek. Ik vind dat vernederend, alsof je iemands werk gaat keuren.

Voor zijn eerste solotentoonstelling in de galerie kwam Tuttle veel te laat aan. Zijn werk zat in een plastieken vuilniszak. Hij was van Zaventem per bus en te voet naar de galerie gekomen. Toen wilde hij een stuk boom tonen. We zijn naar Latem gereden, waar ik sinds 1976 woon. In het bos achterin de tuin vonden we een geschikte boom.

            Donald Judd heb ik bezocht in Marfa, samen met mijn zoon Frédéric. Het was opnieuw verschrikkelijk warm. Mijn zoon fantaseerde over een zwembad, maar we dachten dat Judd geen zwembad zou hebben. Hij had er echter wel een, heel sober, van mooi beton. Zoals je ziet vermijd ik het woord minimaal of minimalistisch. Ik heb geen enkele zogenaamd minimalistische kunstenaar ontmoet die geen hekel had aan die term. Afijn, we stonden daar verlegen in de hitte te wachten tot Judd kwam opdagen, in jeans en op blote voeten. Heel even heerste er die verwarrende stilte die je voelt wanneer twee verlegen mensen elkaar ontmoeten, maar toen ik vroeg of we misschien iets te drinken konden krijgen, was het ijs gebroken. Ik heb daar overnacht in een van de barakken, die heel sober ingericht waren, met een bed en een stoel.

            In december 1993 hadden we een solotentoonstelling met werk van Judd gepland. De tekeningen waren al gearriveerd. Zelf reisde hij eerst naar Den Haag, waar een andere tentoonstelling van hem zou lopen. Vlak voor de opening hoorden we dat ze hem naar een ziekenhuis in Düsseldorf hadden gebracht. Twee maand later is hij overleden, enkele dagen na valentijn. Op de dag van de opening sneeuwde het en kwam er niemand opdagen. We zijn het buffet dan te lijf gegaan met alle medewerkers.

Thomas Struth heeft mij leren kijken naar lege gebouwen en triestige stadsbeelden. Vroeger raakte de lelijkheid van het Brusselse Noordkwartier mij, vandaag zie ik uit over de stad en kan ik kijken met de blik van Struth.

Jeff Wall heeft mij leren kijken naar onkruid. Zijn crooked path heeft mij zeer beïnvloed. Wist je dat al zijn foto’s in Vancouver gemaakt zijn? Dat vind ik bijzonder: die beperking, die waardering voor het lokale.

Velen vonden Judd een moeilijk man. Maar toen ik zijn boek over de white cube las dacht ik voortdurend: hij heeft gelijk, hij heeft gelijk.

- In sommige van zijn teksten voel je dat hij woedend was.

Meert: Dat klopt. Hij was woedend. Ik zou ook woedend kunnen zijn, maar wanneer is iets echt belangrijk genoeg om er negatieve aandacht aan te besteden? De voorbije maanden was ik echt verontwaardigd over de uitspraken en het gedrag van Trump. Zoiets tart elke verbeelding. Maar ik ken zelfs niemand met wie ik over mijn teleurstelling kan spreken. Het lijkt alsof een bepaald kritisch bewustzijn niet combineerbaar is met een sociaal leven. Mensen verwachten dat je oppervlakkig, theatraal en flamboyant bent. Ik ben liever mezelf. Ik ben op zoek naar iets anders. Elke dag probeer ik een uur lang bewust stil te zijn. Nu spreek ik, omdat u het mij vraagt. Anders zou ik zwijgen.

Dit doet mij denken aan Robert Barry. Ik heb geen enkele conceptuele kunstenaar ontmoet die zich niet ergerde aan de term ‘conceptueel’. Maar Barry liet dat niet merken. Ik denk dat hij bij de Jezuïeten naar school geweest was. Hij had leren zwijgen. ‘You know, figuration will always exist,’ zei hij, laconiek en met aanvaarding. Ik heb het ook aanvaard, want anders zou ik zot geworden zijn. Als je ziet hoe vulgair de kunstwereld vandaag is. Iedereen heeft inspraak, ook al weten ze van niks. En de kunstenaars zwijgen. Ze zijn resilient en passen zich aan. Op de lagere school hebben ze al door dat de wereld toebehoort aan de voetballers en de vechters, dat ze zelf anders zijn en dat ze dat beter verborgen houden als ze willen overleven. Daarom nemen ze zelden radicale standpunten in en zeggen ze vrijwel nooit wat ze echt denken. Ze weten wat het is om teruggetrokken te leven in hun kamer. De meeste grote kunstenaars die ik heb gekend, maakten hun werk trouwens in een kleine kamer. Als ze getrouwd zijn, dromen ze natuurlijk wel van een eigen atelier. Mijn papa droomde altijd van een eigen atelier. Mijn mama was een castrerende schildersvrouw.

De druk van je omgeving kan verpletterend zijn. Soms is het niet makkelijk om stand te houden. In de jaren negentig moest je als galerie het beleid van het Gewad verderzetten. Je moest Thomas Schütte en Haim Steinbach tonen, anders werd je als tegendraads beschouwd.

- Haha. Grappig. Vorige week noemde een museumdirecteur mijn tentoonstelling rond Joris Ghekiere in Emergent ‘tegendraads’. De meeste mensen verkeren in de waan dat denken erop neerkomt te achterhalen wat iedereen vandaag voor waar houdt. Al wie daar twijfels bij lijkt te hebben, noemen ze blijkbaar tegendraads.

Meert: In elk geval vonden veel verzamelaars het niet de moeite om naar Donald Judd te komen kijken. Die was allang passé, vonden ze.

- U hebt nog niets verteld over Philippe-André Rihoux. Jullie werken niet meer samen?

Meert: Neen. Hij heeft de navelstreng doorgesneden. Ik heb hem al tien jaar niet meer gezien, wat ik heel jammer vind. Ik mis hem. Hij was het soort mens waar ik erg op gesteld ben: intellectueel, funny, streng. Hij begreep alles. Ik was graag in zijn buurt. Maar hij vond dat de kunstmarkt, de verzamelaars, de marchands, de beurzen, zijn liefde voor de kunst verwoestten. Spijtig, want ik werkte graag met hem, ook omdat ik op die manier op de achtergrond kon blijven. Ik was ook tegen de naamsverandering van de galerie, maar nu het gebeurd is, kan ik er wel vrede mee nemen.

- Met wie zou u in de toekomst nog willen samenwerken?

Meert: Met Robert Grosvenor. Die wil wel, maar hij houdt niet van de palen in de galerie. Ik zou een andere ruimte moeten vinden voor hem. Die man leeft ook met bijna niks. Drie jaar geleden bezocht ik hem in Islamorada, aan de Atlantische oceaan in Florida. Hij woont aan de zee, in een bungalow uit de jaren dertig of vijftig. Op het strand lag een omgekeerde, lichtgroene boot. Dat was een sculptuur.

- Iets voor op je terras. Heeft hij je terras al gezien?

Meert: Mmm, nog niet. Dat is misschien een idee …

 

 

Montagne de Miel, 5 februari 2021