Hans Theys est un philosophe du XXe siècle, agissant comme critique d’art et commissaire d'exposition pour apprendre plus sur la pratique artistique. Il a écrit des dizaines de livres sur l'art contemporain et a publié des centaines d’essais, d’interviews et de critiques dans des livres, des catalogues et des magazines. Toutes ses publications sont basées sur des collaborations et des conversations avec les artistes en question.

Cette plateforme a été créée par Evi Bert (Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) en collaboration avec l'Académie royale des Beaux-Arts à Anvers (Groupe de Recherche ArchiVolt), M HKA, Anvers et Koen Van der Auwera. Nous remercions vivement Idris Sevenans (HOR) et Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Jan Braet - 2021 - Over ontdekkingslust en vertaalkunst [NL, interview]
, 6 p.

 

 

______________

Hans Theys

 

 

Over ontdekkingslust en vertaalkunst

Gesprek met Jan Braet

 

Jan Braet (°1951) ging in 1979 aan de slag als freelance vertaler bij het weekblad Knack. In 1982 trad hij in vaste dienst als redacteur. Jarenlang had hij de leiding over de cultuurrubriek. Sinds hij met pensioen is, verzorgt hij een wekelijkse bijdrage. We treffen we elkaar in het Brusselse Albertpark. Vooraleer we ons naar de Koninklijke Bibliotheek begeven, waar geletterde mensen gratis met elkaar mogen praten, nemen we plaats op een bank. Omzichtig rolt hij een sigaret, zijn zilveren haarbos glinsterend in de warme winterzon.

Onze eerste kennismaking dateert van 2004, toen ik als samensteller van de vijf maand durende, door drie vernissages geritmeerde, groeiende groepstentoonstelling One By One, enkele journalisten wekenlang trachtte te overtuigen van de nieuwswaarde van dit gebeuren. Braet reageerde als enige op mijn smeekbedes. Maar ook al beloofde ik hem grote faam, eeuwige dienstbaarheid en een feestmaal naar keuze in het vermaarde etablissement De Drie Fonteinen, hij was niet te vermurwen. ‘Je bent al een medium op jezelf,’ schreef hij, ‘je hebt mijn berichtgeving niet nodig.’ Het Cabinet dat ik voor deze tentoonstelling stapsgewijs opbouwde met Ann Veronica Janssens, werd uiteindelijk gekocht door Frac Villeurbannne Rhône/Alpes en nadien stelselmatig aangevuld met nieuwe sculpturale voorstellen, waardoor het Institut d’art contemporain Villeurbanne momenteel de grootste collectie van Janssens’ werk bezit. Braets interventie was dus niet onontbeerlijk voor een zeker welslagen. Later schreef hij mooie stukken over mijn werk als praktijkleraar aan de Academie van Antwerpen en over Knockando, een bundel gesprekken met kunstenaars die gepubliceerd werd in 2019. Hoe grondig Braet tewerk gaat, ervoer ik ook toen we eens samen werden uitgenodigd om de artistieke loopbaan en pedagogische vaardigheden van enkele docenten te beoordelen. Hij leverde geen haastwerk. Nauwgezet monsterde hij pagina na pagina van de vuistdikke dossiers om ’s avonds tot een genuanceerde conclusie te komen. Vandaag vind ik opnieuw een gedreven man. Terwijl hij met gestrekte vingers dansend over het tafelblad zijn woorden ritmisch kracht bijzet, laat hij het ene woordensnoer na het andere over zijn lippen rollen. Soms wringen zijn vingers zich door elkaar in een gebald, biddend gebaar, zoekend naar de hoogste concentratie en precisie.

 

Freedom of speech

Jan Braet: Fijn dat ik je tekst zal mogen nalezen. Vele jaren heb ik kunstenaars enkel tijdens heel korte momenten kunnen interviewen, vaak in een andere taal, zonder dat ik de kans had het geschrevene nadien met hen door te nemen of nog enkele vragen te stellen. Vaak zullen de lezers zich afgevraagd hebben waarover die kunstenaars het nu eigenlijk hadden. Het mooie was, dat dit heel authentiek overkwam. Omdat de kunstenaar halvelings met de taal van zijn kunst sprak, en halvelings een vreemde taal hanteerde, moesten de lezers vaak de vertaalslag maken. Frans Verleyen, de directeur van de redactie, had voor zichzelf een grote freedom of speech opgeëist, maar liet zijn redactie ook heel vrij, waardoor de hedendaagse kunst voor het eerst op een volwaardige manier aan bod kon komen. Ik heb het nu over de jaren negentig. Intussen is de geschreven pers blootgesteld aan een grote storm die haar verplicht zich strikter en helderder op te stellen om een eigen plaats te kunnen opeisen tussen de andere media. Ik heb die storm meegemaakt en doorstaan. Ik heb ingeboet aan vrijheid, maar zonder dat ik mij heb moeten laten betrappen op inhoudelijke compromissen. De gevraagde snelheid en de dictatuur van de actualiteit gunnen ons veel minder speeltijd voor het bewandelen van zijwegen en het verkennen van nieuwe terreinen, maar ik heb er ook veel van geleerd. Ik heb geleerd mij helderder uit te drukken, zodat mij niet verweten kon worden dat ik enkel voor een bepaalde niche zou schrijven.

 

De grote communicator

Ik had moeite met sommige teksten die de oudere generatie schrijvers aan mij voorlegde. Dat kon minder wollig, stroef en schools, dacht ik in mijn jeugdige overmoed. En net toen ik op zoek was naar manieren om de rubriek opener en helderder te maken, deed er zich ook een nieuw maatschappelijk fenomeen voor. Vanaf 1986 kregen we te maken met de grote communicator Jan Hoet, met de tentoonstelling Chambres d’Amis en alles wat daaruit is voortgevloeid. Hoet was iemand die een groot publiek kon aanspreken over iets waar het nog nooit over had gehoord, de hedendaagse kunst, waar hij op een messianistische toon met zoveel succes over berichtte dat het publiek te groot werd om nog te begrijpen waar het over ging. Een van de nefaste effecten was dat er een soort van cultus ontstond voor een heiland die iedereen in zijn ban hield, maar de mensen verslagen en vervuld van onbegrip achterliet als hij stopte met spreken. Zijn begeesterende pleidooien waren natuurlijk gevonden vreten voor een mainstream nieuwsmagazine.

 

Ontdekkingslust

Ik heb mij altijd voorgenomen ermee te stoppen als het landschap zou verdorren. En in zekere zin is het ook verdord, maar het is eveneens rijker geworden, omdat ik zelf heb bijgeleerd. Eigenlijk word ik gedreven door een onbedwingbare ontdekkingslust. Daardoor ben ik meer en meer gekomen tot de kunstwerken zelf, die op een gelaagde manier onpeilbare geheimen in zich dragen. Het gaat voor mij eerst en vooral om het directe, zelfs onvoorbereide oogcontact met het kunstwerk, wanneer het mij misschien verrast en tot mij spreekt… Dan kan het gebeuren dat ik het laag na laag wil afpellen, uitzoeken waar het vandaan komt, als een soort van opgraving. Ook dit is een moeilijke evenwichtsoefening, want in de ogen van de massamedia is het grote publiek alleen geïnteresseerd in de geconsacreerde helden, en wil het er telkens weer aan herinnerd worden hoe groot en fantastisch die wel zijn. Voor het nieuwe en het onbekende is de lezer moeilijker warm te krijgen, zo heet het. De heldenstatus moet bevestigd worden, daar kan je zogenaamd niet omheen. Maar hoe meer een icoon in beeld komt, bijvoorbeeld de Mona Lisa, hoe groter de kans dat het ophoudt je persoonlijk toe te spreken. Een kunstwerk moet als een soort van verschijning op je afkomen, het moet een wonder blijven en je moet er een innerlijk beeld aan overhouden. Dat is niet makkelijk met dingen die overbelicht worden, zonder dat er eigenlijk ooit iets nieuws over bericht wordt. Probeer eens een tekst over Mark Rothko te vinden die niet herhaalt wat alle andere teksten al hebben gezegd. De verplichting om altijd over dezelfde dingen te schrijven is een vloek.

- Wat beschouw je als je beste werk?

Als ik mijn eigen interviews teruglees, blijken daar ook knopen in te zitten, onduidelijkheden. Voor een grote tentoonstelling in het Middelheimmuseum bracht ik ooit al mijn interviews met de arte povera kunstenaar Luciano Fabro (1936-2007) samen in een boekje. Later zag ik het in de museumshop liggen, te koop voor twee euro. Uit die prijs kan je zonder twijfel afleiden dat het de grote massa niet echt heeft aangesproken. Benieuwd heb ik het eens herlezen. En ik stuitte op passages die zelfs mij nogal duister leken. Ik weet niet of iemand Fabro nog kent. In Knack zou ik hem niet meer zo omstandig kunnen opvoeren.  In een blad als Hart allicht nog wel. Ik vond de man onwaarschijnlijk boeiend. Ik heb hem zes of zeven keer geïnterviewd. Wat hij vertelde was van een grote diepgang en gelaagdheid op plastisch, visueel, intellectueel en filosofisch vlak. Hij zei dat de kennismaking met een kunstwerk verloopt zoals een ontmoeting met een persoon die je nog niet kent. Eerst voel je sympathie, dan ontstaat er een diepere toenadering. Omdat onze gesprekken in het Frans verliepen, en dit voor ons beiden slechts de tweede taal was, ben ik er nooit in geslaagd zijn gedachten volledig te vatten en de volle waarde van zijn werk over te brengen, vrees ik. Nu nog wens ik dat ik toen het Italiaans had beheerst, dat zou heerlijk geweest zijn.

Ik heb vaak als een bezetene gezocht naar wat de kern van een werk zou kunnen zijn. Als kunstenaars niet over hun werk wilden spreken, eiste ik het recht op om het zelf te onderzoeken en te interpreteren. Jan Vercruysse was zo iemand: elitair en gesloten als een oester. Hij zette zich af tegen wat hij als mainstream beschouwde. Maar toen hij de prijs van de Vlaamse Gemeenschap kreeg en ik door een toeval met hem aan de praat raakte, bleken we naar elkaar toegegroeid te zijn. Dat had ik niet verwacht. Hij was geëvolueerd en ik vermoedelijk ook. Ik denk dat dit een van mijn betere interviews is geworden.

 

Authenticiteit

- Wat heb je gestudeerd?

Braet: Germaanse filologie, richting Nederlands Duits. Ik kijk niet vaak terug op mijn leven, Hans, maar nu je mij daartoe uitnodigt, zou ik willen stellen dat er met mij geen groot taalkundige verloren gegaan is. Ik werd wel een vrij behoorlijk vertaalkundige. Zo ben ik ook in de journalistiek beland. Knack was op zoek naar iemand om artikelen uit buitenlandse nieuwsmagazines zoals Der Spiegel en Newsweek te vertalen. De eerste jaren heb ik uitsluitend vertaald, gaandeweg ben ik ook eigen stukken gaan schrijven en ten slotte hebben ze mij de eindredactie van de cultuurrubriek toevertrouwd. Vandaag staat vertalen nog steeds centraal in alles wat ik doe: ik zet beeldtaal om in geschreven stukken.

Vertalen verhoudt zich altijd tot het probleem van de authenticiteit. Hoe trouwer je bent aan het origineel, hoe stroever het dreigt te worden. Voor een eindredacteur is een vlotte taal de eerste vereiste, maar dat kan ten koste gaan van de kleur, de inhoud en de vorm waarin iemand zich oorspronkelijk heeft uitgedrukt. Het probleem van de authenticiteit heeft mij altijd geboeid. Ik heb een passie voor historische muziekinstrumenten en de zoektocht naar hun oorspronkelijke klank. Een van de mooiste momenten van mijn leven was toen ik in de gouden zaal van het Weense Musikverein, naast de spelende Wiener Philharmoniker, tegenover dirigent Nikolaus Harnoncourt, een concert met historische instrumenten mocht bijwonen. Ik wil altijd teruggaan naar de bron, begrijpen waar iets vandaan komt en hoe het zich heeft ontwikkeld tot wat het vandaag is. Ik wil de verschillende lagen zien: wat er oorspronkelijk was en wat er allemaal aan is toegevoegd. Ook in het theater. Ik begrijp dat mensen repertoirestukken willen vernieuwen, maar ze moeten begrijpen dat ze dan iets nieuws maken. Ze moeten niet voorwenden trouw te zijn aan het origineel.

- Paul Léautaud, die opgroeide in het souffleurshok van de Comédie française, verwachtte van dit instituut dat het de oude stukken in hun oorspronkelijke staat conserveerde en de volledige tekst respecteerde, maar eiste dat de acteurs hun replieken zo natuurlijk mogelijk brachten.

Braet: Dat begrijp ik. Een vlot gebrachte tekst klinkt vertrouwd in de oren, maar het declameren hoort toch bij de beginperiode van het theater. Hoe meer je declameerde, hoe machtiger en verhevener alles werd, op het niveau van de grote thema’s die aan bod kwamen.

- Dat is ook waar.

Braet: In 1999 heb ik het ultieme geluk gehad om in het Milanese klooster Santa Maria delle Grazie als verslaggever in mijn eentje op de stelling te mogen klimmen waar een grote dame de laatste hand legde aan haar restauratie van Het Laatste Avondmaal van Leonardo. Daar, op luttele decimeters van mij verwijderd, vijf eeuwen nadat het gemaakt was, leverde het werk zich over, terwijl de restauratrice duidde wat ik zag. Het was het meest intense moment van mijn leven in de kunst. Ik zag hoe omzichtig de restauratrice tewerk was gegaan, zonder het schilderij de vermoedelijke, oorspronkelijke kleurenpracht terug te geven, maar het opnieuw te laten ademen door het vuil te verwijderen en met transparante verf lichte retouches aan te brengen. Ze probeerde het werk opnieuw te laten spreken, de expressie en betekenis ervan bloot te leggen, zonder zich in te beelden dat ze het terugbracht tot de oorspronkelijke staat.

 

Twee benaderingen

Toen ik studeerde waren er twee methodes om met literatuur om te gaan. De eerste werd close reading genoemd, waarbij je woord per woord, regel per regel, een gedicht ontrafelde. De tweede zocht naar verbanden met andere kunstvormen, culturen en maatschappijen. Ik was niet zo gek op close reading, maar als journalist vraag ik mij bij elke zin af hoe die is opgebouwd. Anderzijds vind ik dat je verhaal ten dienste moet staan van de grote verbanden. Ik vind dat je de kunstenaar niet mag beschouwen als een eiland op zich, maar in verband moet brengen met zijn, haar of hun tijd en voorgangers. Ik spin graag netwerken rond dingen, ik toon graag hoe alles verbonden is, hoe die weefsels in elkaar zitten, met draden die voortkomen uit het verleden. Vaak zit een werk vast in een eng kader. Dat probeer ik dan open te breken zodat duidelijk wordt dat het zit ingebed in een maatschappij, in een context, in een geschiedenis.

- Karel van het Reve, hoogleraar Russische literatuur, vond het onzinnig het oeuvre van een kunstenaar te verklaren vanuit een tijdsgeest. Want waarom had die tijdsgeest maar één Dostojevski voortgebracht?

Braet: Dat begrijp ik. Maar die voedingsbodem is toch belangrijk. Bij mijn weten leefde Dostojevski niet in Parijs. Net zo min kan ik mij Paul Léautaud voorstellen in een Siberisch gehucht. Niemand leeft op een eiland waar hij of zij, van God gezegend, geniale dingen op de wereld zet.

 

Favoriete werken

- Zou je voor mij enkele films, boeken, muziekstukken of kunstwerken willen noemen die voor jou belangrijk geweest zijn?

Braet: Ik hou niet van canons. Ik wil geen kunstenaars rangschikken. Nu ben ik bijvoorbeeld bezig met een stuk over Douglas Gordon. Ik ervaar de noodzaak om telkens iets te verkennen, voor het eerst of opnieuw. Vandaag is mijn lievelingskunstenaar Douglas Gordon. Volgende week allicht iemand anders.

- Ik vraag je niet om kunstenaars te rangschikken. Ik vraag welke dingen voor jou iets betekenen of betekend hebben. Als ik moedeloos ben, grijp ik naar een boek van Gerard Reve. Brieven aan Josine M., bijvoorbeeld.

Braet: Ah, van Reve heb ik alles. Ik heb ook alles van Peter Handke, Salman Rushdie, Thomas Bernhard, Heere Heeresma en Godfried Bomans, die mij als scholier de ironie deed ontdekken. Een lievelingsboek is de Quijote van Cervantes. In het Frans hou ik van Proust, als dat niet te verwaand klinkt, en van een schrijver die op een dag tot mijn grote verbazing bedacht werd met de Nobelprijs: Patrick Modiano. Ik hou van zijn beschrijvingen van mensen die door Parijs flaneren.

Salman Rushdie en Peter Handke zijn elkaars tegenpolen. Rushdie heeft Handke zelfs een moron genoemd, omdat hij sympathiseerde met Milošević. Beide heren vertegenwoordigen twee totaal tegenovergestelde manieren om naar de wereld te kijken en die te beschrijven. Het zijn schrijvers die je niet tegelijk kan lezen. Je moet je bijna met hen vereenzelvigen. Er zijn tijden waarin ik Handke nodig heb en tijden waarin Rushdie soelaas biedt. Zijn in de derde persoon geschreven autobiografie Joseph Anton: A Memoir is een fabelachtig document humain, ijzig verwoord, ontzettend gedetailleerd. Rushdie omvat de wereld van de politiek, het sociale en de cultuur, de wereld van fatwa’s, religies, vreemdelingenhaat en anders zijn, terwijl Handke een soort van ego-loze road novelist is die zijn blik richt op het kleinschalige, op de dingen die hij waarneemt door zijn raam, op de versleten laarzen die hij zal moeten aanschieten om weer op stap te gaan. In Handke vind ik een andere wereld waarin ik mij graag beweeg omdat hij zo heerlijk beschreven is.

- Wat zou de verborgen overeenkomst zijn tussen beide schrijvers, denk je?

Braet: Er is geen overeenkomst. Ze spreken gewoon twee verschillende, gescheiden brokstukken van mijn hart en mijn brein aan.

- Mij doen ze denken aan de twee literaire benaderingen die je eerder beschreef, en aan je wens om enerzijds kunstwerken persoonlijk te ontmoeten en anderzijds ze in een breder kader te plaatsen en terug te voeren tot hun mogelijke oorsprong.

Braet: Mmm, je hebt gelijk. Als je de bovenste laag eraf pelt, hebben ze allebei wel iets van Cervantes. Rushdie heeft ook een geweldige fantasie, en Handke het temperament van een zwerver-verteller. Ja, ze vinden allebei hun oorsprong in Cervantes, denk ik.

- En kunstwerken?

Braet: Nu ik het werk tijdens ons gesprek weer zo levendig voor mij zie, verklaar ik de Baadsters van Luciano Fabro in het Middelheimpark tot mijn favoriete kunstwerk van de dag.

- Films?

Braet: Im Lauf der Zeit van Wim Wenders, waarin een tocht beschreven wordt van twee outcasts die met een vrachtwagentje door Duitsland rijden…

- Om filmprojectoren te herstellen.

Braet: Ja, prachtig! Wenders en Handke waren buddies van het eerste uur. Der Himmel über Berlin van Wenders is geschreven door Handke, die zelf ook een film heeft gemaakt: Die linkshändige Frau. Dat zijn onvergetelijke ervaringen die me hebben gevormd. Daarbij hoort ook Que la fête commence van Bertrand Tavernier, over de Bretoense opstand onder Louis Philippe, een lijzige, enigszins decadente maar cultuurminnende vorst, gespeeld door Philippe Noiret. Prachtig. En dan Jean Rochefort en Jean-Pierre Marielle, die de centrale figuur van de opstand vertolkt. Zij laten de meest strikte zinnen over hun lippen rollen alsof zij ze terplekke verzinnen. Sommige scènes van die film gingen door merg en been. De scène rond de tafel van Le charme discret de la bourgeoisie! Buñuel is een vriend.

En dan kwamen de films die het narratieve achterwege lieten. Ik raakte gefascineerd door de filminstallaties die beeldend kunstenaar Douglas Gordon maakte in de jaren negentig, zoals zijn vijf jaar durende, vertraagde versie van The Searchers van John Huston, de reële tijd die de held John Wayne nodig had om zijn ontvoerde nicht te vinden. Ik stond er tijdens de biënnale van Lyon in 1995 een kwartier lang naar te kijken en had amper een fractie van een seconde van de  oorspronkelijke film meegemaakt. Maar op die manier merkte je details op die je anders nooit zou zien. Je ging ook helemaal anders naar de landschappen kijken. Onwaarschijnlijk aangrijpende beelden, prachtig licht. En je zag dat niet vanuit een zeteltje in een bioscoop, maar rondlopend in een kunsthal. Dat was heel verrassend.

 

Cathy de Zegher

- Is er nog iets dat aan bod moet komen?

Braet: In verband met de authenticiteitsvraag zou ik graag nog iets zeggen over Catherine de Zegher en haar verguisde tentoonstelling met werk van vroegmoderne, Russische kunstenaars. Machtige mensen uit de kunstwereld hebben haar verweten dat ze onder meer een marskramerskist had getoond die zogezegd ten onrechte was toegeschreven aan Kazimir Malevitsj. Op het deksel van de kist staan geometrische figuren in suprematistische stijl geschilderd, op de zijkant suprematistische boeren. Malevitsj heeft zulke dingen samen gemaakt met zijn leerlingen. Zijn ze daarom minder authentiek? Het had volstaan dit te vermelden, neen? Tijdens het stalinisme en de Tweede Wereldoorlog zijn veel van die Russische kunstwerken verborgen en verdwenen. Later zijn ze dan hier en daar opnieuw opgedoken, zonder dat je in archieven echte bewijzen van hun herkomst kon vinden. Ik vind dat het volstaat dit te vermelden, net zoals we ook niet altijd zeker zijn van het auteurschap van vijftiende-eeuwse schilderijen. Ik ken twee grote Malevitsj-experten. Die spreken mekaar voortdurend tegen. Ik heb de Russische eigenaars van de collectie waaruit De Zegher voor haar tentoonstelling putte, persoonlijk gecontacteerd om te vragen of ik de documenten in hun bibliotheek mocht komen bestuderen. Eerst kreeg ik toestemming, maar later trokken ze die weer in. Waarom weet ik niet. Wat mij ergert is dat het hele tumult het echte probleem aan het gezicht onttrok, namelijk dat Belgische instituten niet genoeg middelen krijgen om degelijke tentoonstellingen samen te stellen. Hier heeft iemand iets geprobeerd zonder dat ze over de nodige mankracht en tijd beschikte en daarop wordt dan op een verschroeiende manier gereageerd door haar collega’s, in het kielzog van rijke, machtige personen die eigenlijk geen andere motieven hebben dan het afschermen van de marktwaarde van hun eigen koopwaar.

- Mag ik hieruit afleiden dat je bewondering hebt voor haar werk?

Braet: Absoluut! Ze is een tentoonstellingsmaakster die het vak door en door beheerst. Maar zulke mensen krijgen hier niet de nodige tijd en middelen. Dat vind ik bedroevend.

 

 

Montagne de Miel, 22 februari 2021