Hans Theys is a twentieth-century philosopher and art historian. He has written and designed dozens of books on the works of contemporary artists and published hundreds of essays, interviews and reviews in books, catalogues and magazines. All his publications are based on actual collaborations and conversations with artists.

This platform was developed by Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) in collaboration with the Royal Academy of Fine Arts in Antwerp (Research group Archivolt), M HKA, Antwerp and Koen Van der Auwera. We also thank Idris Sevenans (HOR) and Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Laure Prouvost - 2021 - Over taaldwang en bevrijdende misverstanden [NL, interview]
Interview , 5 p.

 

 

 

_____________

Hans Theys

 

 

Over taaldwang en bevrijdende misverstanden

Gesprek met Laure Prouvost

 

Na afloop van ons gesprek, vergezelt Laure Prouvost (geboren in 1978, spreek uit: proevoo) mij door het trappenhuis naar beneden. Als ze geen bommengordel draagt, is ze misschien zwanger, bedenk ik, maar deze gedachte doordringt mij niet genoeg om het taboe op onze lichamelijkheid te doorbreken en luidop te gissen naar haar heilige staat. Waarom vergezelt ze mij? Om zich ervan te vergewissen dat mijn lichaam het gebouw werkelijk verlaat? Of omdat ze een echte, levende mens is, die mijn fysieke uitdrijving wil begeleiden als een vroedvrouw?

‘Vergeef hen, lieve Vader,’ fluisterde Christus, ‘want ze weten niet wat hun linkse lichaam doet.’ Gisteren stuurden jonge mensen mij beelden van de opgeschoonde hof rond het Antwerpse Museum voor Schone Kunsten, waar een pathetisch samenscholend groepje plantaardige hangjongeren eindelijk werd verwijderd, net zoals de schooloverheid dit wenst te doen met de eeuwenoude bomen in de voortuin van de Antwerpse academie. Al dertig jaar is het excuus voor dergelijke opruimacties dat de bomen ziek zijn, ook al kan elke dokter ons vertellen dat ‘ziekte’ een ander woord is voor het leven zelf. Alles wat leeft is op een of andere manier ‘ziek’, omdat het een lichaam heeft. Maar genoeg hierover, wie écht iets over bomen wil weten, leze het boek van Colin Tudge, om mee te beginnen.

Bijna ben ik zo oud als mijn vader, toen die na een korte, raadselachtige aandoening en een medische fout uit dit leven verwijderd werd. Alleen door zijn toenmalige uiterlijk voor de geest te halen, krijg ik een idee van mijn eigen leeftijd. In deze door schoolmeesters, notarissen, dokters, architecten, kruideniers en soldaten geregeerde wereld, is het lichaam een oneigenlijk ongemak. De zachtheid, de warmte, het bederf, de verdorvenheid, het vlees, het bloed en de slijmen worden zoveel mogelijk verbannen naar de ondergrondse, onbeheersbare, verboden, bedreigende, vrouwelijke wereld, waarvan de bomen de griezelig wiegende, opstaande tentakels zijn, die de aarde verbinden met de lucht (want voor planten is de hemel niet abstract, maar zwanger van gasvormige suikers).

Onze pijnlijke cultus van een abstracte, straffende, Christelijke God is nooit verzacht door het later noodzakelijk toegevoegde beeld van diens menswording. De rekenende kopmensen blijven de baas. Hun woorden, wetten en eeuwige jacht op een koude, onveranderlijke betekenis, blijven onze wereld doden, vervuilen en opkuisen. Zo kwam het dat ik pas onlangs ging beseffen wat Kafka’s beroemde parabel van de Wet eigenlijk al mijn hele leven tot mij zegt. In die parabel wacht een man voor de ingang van de Wet. Een wachter raadt hem af naar binnen te gaan, omdat zijn tijd nog niet gekomen zou zijn. Hij wil het hem niet beletten, maar zegt wel dat er binnen nog meer wachters zijn, die de man op hun beurt zullen ontraden dieper tot de Wet door te dringen. De man besluit te wachten. En dit wachten duurt zijn hele leven. Wanneer hij stervend is, vraagt hij de wachter hoe het komt dat er nooit iemand anders via dezelfde deur naar binnen wilde gaan. ‘Omdat,’ fluistert de wachter in zijn oor, ‘deze deur alleen voor jou bestemd was. Ik zal haar nu sluiten.’ Menig exegeet heeft zich de voorbije eeuw beziggehouden met wat Kafka bedoeld kon hebben met de Wet, zonder te beseffen dat het gaat om de deur. Wij hebben maar één leven, omdat wij maar één lichaam hebben. Wij kunnen in dit leven bomen redden of we kunnen ze vernietigen. Betrokken handelen of onverschillig vegeteren en vergaderen.

De voorbije weken lees ik elke avond een van de vele sprookjes die werden opgetekend door de gebroeders Grimm. Veel van deze verhalen hebben kop noch staart. Soms lijken ze geheime, oude beelden en betekenissen te bevatten, soms bestaan ze gewoon uit verhaaltrucs (prioms), soms lijken ze gewoon op onsamenhangende dromen. Vaak vermoed je dat de gebroeders Grimm hun informanten betaalden of op café trakteerden, zoals Franz Boas, waardoor die geneigd waren hen iets op de mouw te spelden. In elk geval is het duidelijk dat de resulterende verzameling verhalen als een schitterend, eeuwig van vorm en kleur verwisselend kleed om de wereld hangt, dat onze omgang met onze lijven en onze verlangens, met de liefde en de dood, de angst en het geloof, meerduidig maakt, verward, betoverend en, uiteindelijk, nederig.

Zo ook in het wentelende, verschuivende, aangrijpende, speelse, wonderlijke, lichamelijke, vluchtige, abstracte, concrete, kleurige, harde, flitsende, staande, fluisterende, zwijgende, ademende, ritselende, flikkerende oeuvre van Laure Prouvost: een mens met een lichaam, een mens met een visie, een mens die dingen kan maken, een kunstenares die vormtrucs heeft bedacht (kunstgrepen, prioms) die een eindeloze, kaleidoscopische woekering mogelijk maken. ‘Hoe herken je een bijzonder kunstenaar?’ vroeg Greta Meert mij vorige week. ‘Aan drie dingen,’ sprak ik plechtig. ‘Een wereldbeeld, de beheersing van een ambacht en een nieuwe kunstgreep. Deze drie. En van deze drie een nieuwe kunstgreep het meest.’

Prouvost ziet zichzelf als een vertaalster. En vertalers maken fouten, gelukkig. Ze vertaalt woorden in beelden, zintuiglijke indrukken in films, beelden in zinnen met spelfouten. Bovendien wordt ze daarbij geholpen door haar grootouders en een oom, die een andere gevoeligheid hebben en hun eigen klemtonen leggen. Haar grootouders wonen in het noorden van Engeland. Haar grootvader is een conceptueel kunstenaar die een tunnel naar Afrika graaft. Het hele huis zit onder de modder. In zijn jeugd was hij bevriend met Kurt Schwitters, van wie hij veel werken heeft gekregen, die door zijn echtgenote gebruikt worden als dienblad, tafeltjes of zitjes. Haar grootmoeder drinkt thee met gin en maakt wandtapijten voor Prouvost. Een oom heeft een reisagentschap opgericht waarmee je in de diepte kan reizen, naar je onbewuste. Hij heeft daarvoor reclamefilmpjes gemaakt, op een oneerbiedige manier samengesteld uit fragmenten van Prouvosts films. Zo woekeren de dingen, bevrijd van angst, samen een wereld vormend die ons opslokt, die al onze zintuigen raakt met denkende tentakels, die ons omarmt en omvat, die ons probeert te raken, te beroeren, in beweging te brengen, aan het denken te zetten.

 

Gesprek

- Dankzij je grootouders en je oom ontsnap je aan de dwingelandij van de goede smaak.

Prouvost: Ja, ze doen dingen die ik zelf nooit zou doen. Maar ik laat de dingen graag los. Ik vertrouw hen graag.

- Je oma is een nicht van Louise Bourgeois? Ze leerde wandtapijten herstellen in het atelier van Bourgeois’ ouders?

Prouvost: (lacht.) Ja, het waren echte vriendinnen.

- Ik ben opgegroeid in een verwilderde boomgaard. Met hoogstammige fruitbomen die toen al zo oud waren dat ze geen vruchten meer droegen. Vandaag, een halve eeuw later, staan ze er nog.

Prouvost: Ik ben ook opgegroeid in een boomgaard.

- Dat kon ik voelen toen ik, meegesleurd door een jonge modestudent, je solotentoonstelling in het M HKA bezocht. De beste tentoonstelling die ik daar de voorbije twintig jaar heb gezien. Waarvoor dank. Ik zag dat je je werk omschreef als poëtisch en politiek. Goed. Dan moet ik het niet meer doen.

Prouvost: Elk kunstwerk heeft een politieke zwaarte, neen?

- Ongetwijfeld. Wat mij heel nieuwsgierig maakt naar de oorsprong van jouw gedachten hierover. Hoe ben je ertoe gekomen? Kunstwerken? Boeken? Docenten? Familieleden? Je praktijk?

Prouvost: Uit de ontmoeting met een stad. Toen ik naar Londen verhuisde, nu vele jaren geleden, ervoer ik onaangename beperkingen in Frankrijk. Er heerst daar een soort van taaldwang, die mij leek in te snoeren. Toen ik in Londen arriveerde, begreep ik bijna niets. Ik moest alles vertalen, met de nodige misverstanden tot gevolg. Die misverstanden, die fouten, die ontsporingen, die dubbelzinnigheden ging ik zien als een soort van bevrijding.

- Ik hou van de manier waarop je fictieve elementen gebruikt om de mensen naar de werkelijkheid van hun lichaam en de wereld te brengen.

Prouvost: Een of andere journalist noemde mij een leugenaar.

- Geen zorgen. God bestraft alle ledigheid van geest. Morgen wordt hij wakker en ontdekt hij dat al zijn overtuigingen kreupele hypothesen zijn die alleen toevallig vruchten afwerpen. Zijn verleden zal zich voordoen als een droom en het heden zal zich tonen als een nachtmerrie.

Prouvost: Onze taal houdt ons gescheiden. Als je lang in een ander land woont, gaan de details vervagen die je in je eigen land belemmerden. Je wordt onafhankelijker, je gaat op een meer algemene manier denken, je ondergaat de magie van het vreemdeling-zijn, je gaat alles op een andere manier ervaren. Er ontstaat vanzelf een soort van meerduidigheid. Omdat je veel dingen niet begrijpt, ga je gissen en mogelijke betekenissen verzinnen. Er ontstaan verhalen.

- In je persoonlijke ‘Legsicon’, dat werd gepubliceerd door het M HKA, staat een geit, of het beeld van een geit, voor ‘you’: de mens, de toeschouwer.

Prouvost: Ja, daarom heb ik de tentoonstelling in het M HKA bezocht met een geit. De geit toont ons de weg. Een clementine staat voor liefde, een gebroken eierschaal voor te laat komen en een gebukte flamingo voor boosheid.

- In de Londense Serpentine Gallery heb je een radiator geïnstalleerd om theebuiltjes te drogen.

Prouvost: Ja, dat doet mijn grootvader altijd. Hij laat die drogen op de verwarming.

- In 2011 werd je bekroond met de Max Mara-prijs voor vrouwen.

Prouvost: Tot dan had ik geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende seksen. Ik ben opgegroeid in een geprivilegieerde omgeving, waar dat onderscheid niet gold. Daardoor was ik een beetje naïef. In Saint-Martins heerste ook een grote gelijkheid. Het onderwerp kwam niet ter sprake. Tegenwoordig is de school meer elitair geworden. Studeren is duur in Engeland. Maar toen ik er studeerde, ervoer ik geen ongelijkheid.

- Op welke manier ben je minder naïef geworden? Wat is er veranderd?

Prouvost: Ik denk dat ik op een diepere manier naar de kunst ben gaan kijken. Naar de mogelijkheden die ze biedt aan vrouwen. Maar ik wil daar geen thema of onderwerp van maken. Mijn werk reageert. En vandaag reageert het op een rijkere manier, denk ik. Door mijn ontmoeting met Londen heb ik de politieke waarde ontdekt van woorden en beelden die zich gedragen als muren die ons beperken en sturen. Elk uitdrukkingsmiddel probeert ons te sturen. Ik had dat in Frankrijk ervaren, maar ik kon het niet vatten. Ik kon het niet verwoorden of vertolken. De Franse taal moet op een juiste manier gebruikt worden! In Engeland ontdekte ik het gezag van het onvolmaakte, van het concrete, van de echte muur, van het stopcontact en van de uitwisseling.

- Naar aanleiding van de Max Mara-prijs, reisde je zes maanden door Italië en maakte je een film die vertrok van het zonlicht dat je op je gezicht voelde toen je in het land arriveerde.

Prouvost: Ja. De film vertrekt van de vraag of je zoiets kan vertalen, voelbaar maken. En tegelijk mensen raken zoals het zonlicht ons raakt. Ik ben dan vertrokken van het idee van de Italiëreis met alle bijbehorende clichés.

- Wat krijgen we te zien in je galerie, binnenkort?

Prouvost: Dat ligt nog niet vast. Ik wil een boomkwekerij installeren. En in de garage komt een gammele Toyota te staan. Daaruit zal een lied opklinken dat ik onlangs heb gemaakt met de tekstschrijver Paul Buck en de de musicus Shungu. Er zullen ook afgetakelde, vieze voorwerpen te zien zijn die ik heb opgevist uit het kanaal in Brussel.

- Met een vishengel, allicht.

Prouvost: (Lacht.) Ik woon nu vijf maanden in Molenbeek. Het biedt wel mogelijkheden, zo’n achtergestelde buurt, maar wat een puinhoop! Gelukkig kan ik een stukje van die werkelijkheid naar Elsene slepen. Er komen schilderijen van vrouwenkonten waar ik planten voor wil laten groeien, op roosters van betonijzers. Misschien staan die planten in vuilnisbakken, dat weet ik nog niet. Ik beslis dat ter plekke.

- Het wordt geen Ikea-presentatie van serieel geproduceerde meesterwerken, zoals we vaak zien in grote galerieën?

Prouvost: Ah, galerietentoonstellingen! Je moet er met alle kracht tegenaan gaan. ‘Liever geen video’s, want dat maakt lawaai,’ zeggen ze altijd. Maar ik ben een videomaakster! En ik werk graag met geluid. Geluid is ook een vorm! Het lied dat uit de auto zal schallen gaat over stank. Molenbeek stinkt. Tegelijk wil ik bloemen verkopen in de galerie. Er zijn verschillende verdiepingen. Hoe hoger je komt, hoe meer licht, hoe luchtiger.

- Wat ga je maken voor Beaufort?

Prouvost: Er komt een enorme bronzen octopus die aangespoeld zal lijken. In zijn of haar armen houdt het dier misschien een paar voorwerpen vast. Een rotsblok, bijvoorbeeld. Of emmers. Maar dat heb ik nog niet bepaald. Het dier zal oprijzen uit het zand, dat weet ik. Maar de details liggen nog niet vast.

 

 

Montagne de Miel, 16 maart 2021