Hans Theys is a twentieth-century philosopher and art historian. He has written and designed dozens of books on the works of contemporary artists and published hundreds of essays, interviews and reviews in books, catalogues and magazines. All his publications are based on actual collaborations and conversations with artists.

This platform was developed by Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) in collaboration with the Royal Academy of Fine Arts in Antwerp (Research group Archivolt), M HKA, Antwerp and Koen Van der Auwera. We also thank Idris Sevenans (HOR) and Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Xavier Noiret-ThomeĢ - 2008 - Over het herkennen van schildpadden [NL, essay]
Text , 2 p.

 

 

 

_____________

Hans Theys


Over het herkennen van schildpadden in schilderijen
Enkele woorden naar aanleiding van een muurschildering Xavier Noiret-Thomé



Enkele maanden geleden stonden de schilder Pascal Courcelles en ikzelf naar een schilderij te kijken in zijn atelier. ‘Verschillende mensen hebben mij ervan proberen te overtuigen dat ze in dit schilderij een schildpad zien,’ vertelde hij. En na een korte pauze vervolgde hij: ‘Ik vraag mij af waarom het moeilijker is in een schilderij gewoon een schilderij te zien dan er een schildpad in te herkennen.’

Courcelles spreekt hier over een menselijk vermogen dat in een weergaloze passage van Nietzsche omschreven wordt als het ‘tegemoetkomend fantaseren’. Nietzsche vraagt zich in die passage af hoe het mogelijk is dat wij de vorm van een bos kunnen draperen over een koraalrif van grijze atomen. Hij geeft er een prachtige verklaring voor, die ik hier niet zal herhalen. Het heeft iets te maken met de manier waarop Freud mensen probeerde te genezen door samen met hen verhalen te verzinnen.

Wij zien dingen die er niet zijn, en zo krijgen wij vat op de wereld. En hoe meer wij proberen te zien wat er is, hoe meer dingen wij zien, omdat onze verzinsels steeds nauwkeuriger worden. 

Zo berichtten de oude schilderijen over dingen die schilders meenden gezien te hebben, en die wij sindsdien ook menen te kunnen zien.

Vroeger bestonden er geen landschappen. Vandaag wordt alles een landschap genoemd.

‘Laat ons het geval nemen van een mensenhoofd’, schreef de grote kunstcriticus Roger Fry in zijn Reflections on British Painting. ‘In het gewone leven dwingen onze behoeften en belangen ons ertoe veel aandacht te besteden aan bewegende gelaatstrekken, maar er is niets dat ons ertoe brengt naar het hoofd in zijn geheel te kijken, met als gevolg dat heel weinig mensen zo’n ding ooit zien. Pas als iemand zich vreemd genoeg bezighoudt met visuele waarden, gaat hij of zij het hoofd als een geheel zien. Zulks vergt echter een meer onthechte, beschouwende levenshouding.’ ‘Daarom,’ schrijft hij elders, ‘is het stilleven voor de kunst na de renaissance een soort van graadmeter voor de mate van hartstocht voor het belangeloos en beschouwend kijken. Het vormt het bewijs dat de kunstenaar zo bekommerd is om louter visuele waarden dat hij geen andere raison d’être voor zijn schilderij nodig heeft. En deze overweging brengt mij rechtstreeks tot wat voor mij de voornaamste kwestie is: de keuze tussen een visuele, plastische kunst en een beschrijvende, conceptuele kunst. Voor mij is plastisch bewustzijn onontbeerlijk voor de spirituele waarde van visuele kunst.’

‘Daumier was een waar schilder,’ schreef Fry in zijn Characteristics of French Art. ‘In het schilderijtje met de twee schaakspelers zien we de rijke schilderkunstige wetenschap waarover hij beschikte. Het is wonderwel vormgegeven met een bijna Italiaanse eenvoud en vloeiende omtreklijn, met een volmaakt gevoel voor plastisch reliëf en sfeerzetting. De man links is een meesterwerk door de brede, synthetische interpretatie; en Daumiers romantische heftigheid verraadt zich enkel in iets dat te gespannen en te empathisch is in de man rechts. Wat een groot kunstenaar zou Daumier geweest zijn als hij die overhaaste, morele verontwaardiging niet had gehad.’

Fry was ervan overtuigd dat schilders die andere doelen dienden dan de studie en het plastisch weergeven van de zichtbare werkelijkheid onder hun mogelijkheden presteerden. Hij hield van de ‘melodie van de vorm’. Zou hij opgetogen geweest zijn over de schilderijen van vandaag die niet meer berichten over de zichtbare werkelijkheid, maar louter vorm durven zijn? Het is aangenaam het antwoord op deze vraag niet te kennen. En bestaat er wel zoiets als een louter formeel of conceptueel schilderij, als wij er telkens weer vormen over kunnen draperen en bijzondere gevoelens en gedachten aan overhouden?


Montagne de Miel, 20 september 2008