Hans Theys is a twentieth-century philosopher and art historian. He has written and designed dozens of books on the works of contemporary artists and published hundreds of essays, interviews and reviews in books, catalogues and magazines. All his publications are based on actual collaborations and conversations with artists.

This platform was developed by Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) in collaboration with the Royal Academy of Fine Arts in Antwerp (Research group Archivolt), M HKA, Antwerp and Koen Van der Auwera. We also thank Idris Sevenans (HOR) and Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Jonas Van der Haegen - 2021 - Fuck, Love, Pray [NL, interview]
Interview , 2 p.

 

 

 

_____________

Hans Theys

 

 

LOVE FUCK PRAY

Een adembenemend boek van Jonas Van der Haegen

 

 

Een onverbeterlijk dilettant ben ik, die nooit nieuwsgierig was naar algemeen aanvaarde meningen. Ik weet weinig over fotografie, architectuur, schilderkunst of muziek. Wel ben ik vertrouwd met foto’s, schilderijen, muziekstukken en hun makers. Zo veel weet ik soms over deze concrete dingen, dat mijn sceptische levenshouding er alleen maar door vergroot: al wie beweert te spreken voor alles en iedereen, is een oplichter (tenzij hen, zij of hij beweert dat niemand over absolute kennis beschikt en iedereen daarom recht heeft op een eigen levenshouding).

Tobbend over de diepere betekenis, voor mij, van het adembenemende boek LOVE FUCK PRAY van fotograaf Jonas Van der Haegen (°1996), herinnerde ik mij het boek Congo van David Van Reybrouck, dat ik heb gelezen vanuit een ergernis over de verwijdering van alle beeldende herinneringen aan Leopold II. Wat had die man eigenlijk aangericht in Congo? vroeg ik mij af. En dan vernam ik dat hij, uit hebzucht, gewapende bendes ongeregeld de bossen in liet trekken om daar eerst ivoor en nadien rubber van de plaatselijke bevolking te gaan opeisen. Weinig meer dan wat veel multinationals vandaag doen, eigenlijk, gesteund door honderden miljoenen zogenaamd beschaafde burgers die elke week nieuwe, goedkope kledingstukken willen kopen, wetend dat ze gemaakt worden door kinderen of andere onderbetaalde, onbeschermde arbeiders en dat hun vervaardiging verschrikkelijk vervuilend is. Vroeger Congo, vandaag Bangladesh, maar dan zonder bronzen koppen op onze gemeentepleinen. Een ware vooruitgang, dus. (Misschien kunnen we de koninklijke koppen vervangen door bronzen portretten van de klanten van de maand?) Wat ik ook las in Van Reybroucks boek, is dat de eigenlijke, verschrikkelijke, tot vandaag voortdurende problemen in Congo pas van start zijn gegaan nadat het land in Belgische handen is overgegaan en mismeesterd werd door een leger dokters en antropologen. ‘Congo veranderde in een letterbak,’ schrijft Van Reybrouck, ‘de geest van het tribalisme was uit de fles’. Dit betekent dat er voordien veel talen werden gesproken in Congo, door meertalige mensen, en dat er veel handelsverkeer was. Het gebruikelijke beeld van verdwaasde groepjes mensen die los van elkaar in de jungle overleefden, is alleen maar voortgekomen uit onze bekrompen manier om deze complexe maatschappij ‘in kaart te brengen’.

En nu kom ik dichter bij mijn innige bewondering voor het boek van Jonas Van der Haegen, die ik onverminderd op u wil overbrengen, alsof mijn leven ervan afhangt. Want zoals W.G. Sebald beschrijft, werden de misstanden in Congo in 1903 aangeklaagd door Roger Casement, die hiervoor werd geridderd en weggepromoveerd naar Zuid-Amerika, waar hij in 1910 soortgelijke schendingen van de mensenrechten aankloeg. Terecht merkt Sebald op dat Casements verontwaardiging vermoedelijk werd opgewekt door zijn homoseksualiteit, die hem belette onderscheid te maken tussen rangen, standen en rassen, maar hem, in overeenstemming met het ideaal van Walt Whitman, alle mensen als gelijken deed ervaren. Betekent dit dat mensen niet veel meer zijn dan lichamen? Waarschijnlijk wel. Onze talen zijn dan lichaamsvormen, die even bijkomstig zijn als kapsels of eeltlagen. Maar hier ligt voor mij niet de hoofdvraag. Het grote raadsel is waarom Sebald, die vermoedelijk niet ‘homoseksueel’ was, zo ontroerend schrijft over mannen die je als queer kan omschrijven, bijvoorbeeld in het aangrijpende verhaal over nonkel Ambrose. En bij uitbreiding: waarom ik op mijn beurt getroffen ben door Sebalds toewijding en zo geraakt was toen ik in 2011 voor het eerst Max Pinckers’ en Quinten De Bruyns reportage over Thaise ladyboys onder ogen kreeg en in 2020 de foto’s van Jonas Van der Haegen die later samengebracht werden in het prachtboek LOVE, FUCK, PRAY.

Beide fotografen benaderen de gefotografeerde personen op een tedere manier. Bij Pinckers werd ik meteen getroffen door het zachte licht dat hij op gezichten en lichamen laat neerstrijken. Ook bij Van der Haegen lijken de foto’s de mensen te dienen in plaats van het omgekeerde. Als hij iemands benen fotografeert, dan probeert hij geen ‘artistiek, fotografisch landschap’ te scheppen, maar te tonen hoe een paar benen ergens kunnen liggen in de wereld, weerloos behaard, gestreeld door het licht, bespottelijk nietig en hartverscheurend mooi. Als bloemen zijn onze lichamen, en niets is heiliger dan de lichamelijke liefde, die alleen gestalte krijgt in een tempel van vertrouwen, waar huidskleuren, genderverschillen, letterbakken, taalkundige spitsvondigheden en andere middenstandersperikelen van generlei betekenis zijn, zoals in het gedicht Two Boys Clinging van Walt Whitman of wanneer Gerard Reve ontroerende oortjes of blonde nekhaartjes beschrijft of Proust wemelende stofdeeltjes in een lichtstraal.

Waarom oude, witte mannen zich buigen over de lotgevallen van Congolese of Zuid-Amerikaanse dwangarbeiders, vervolgde Joden, gediscrimineerde vrouwen, genderfluïde charmezangers of in vuurstormen verdampte of gesmolten Duitsers? Omdat ze beseffen zelf van nergens te komen, altijd misplaatst te zijn en veel kans te maken geminacht, benadeeld of verpletterd worden als ze luidop durven denken of handelen in vrijheid. Omdat ze weten zelf Jood, zwart, vrouw of een hinderlijk confuse bestaansvorm te zijn.

Sebalds volledige oeuvre vertrekt vanuit een verontwaardiging over het onvermogen van de Duitse literaire wereld adequaat te reageren op de misdaden van de nazi’s (of de vuurstormen van de geallieerden). Hoe meer je hem leest, hoe meer je ervan overtuigd raakt dat dit literaire deficit voortkomt uit een onvermogen concreet te zijn. Elke toevlucht tot literaire hulpmiddelen verwijdert de auteur en de lezer van de werkelijkheid. Vandaar Sebalds interesse voor feiten, die hij tot ons brengt als verstrikt in een droom. Vandaar mijn fascinatie voor fotografen die ons dicht bij de dingen durven te brengen, tegelijk aangevend dat de foto’s maar constructies zijn door hun geënsceneerd en artificieel bijgelicht zijn niet te verbergen (Pinckers) of door ze te laten baden in onwereldlijk licht of delicate kleurverschuivingen (Van der Haegen). Onze redding en verlossing kan alleen komen van een open aandacht voor het concrete, dat bedoel ik. (En dat geldt ook voor de kampioen heterofiel Philip Roth, die geen seksmaniak was, zoals het politiek-correcte denken vandaag dicteert, maar iemand die van zijn hardwerkende, Joodse vader had geleerd naar het concrete te kijken en vanuit het concrete te denken om te kunnen overleven.)

 

Gesprek

- Staat hierboven iets dat je als hinderlijk ervaart?

Jonas Van der Haegen: Neen. Ik ben blij dat je je eigen wereld met mijn werk verbindt. Want ik zou het zelf nooit in verband gebracht hebben met de misdaden van Leopold in Congo. (Lacht.) Je uitweiding over Congo heeft mij wel aan het denken gezet, want ik ben als witte man natuurlijk ook naar Japan gereisd om deze reeks te maken. Als een echte kolonialist.

- Waarom Japan?

Van der Haegen: Ik wilde meer te weten komen over shibaru-bondagetechnieken en de BDSM-geschiedenis in Japan en Tokyo. Ken je de Shunga-prints? Daarin komen shemales voor en vrouwen met reusachtige dildo’s. Ook vandaag lijkt de seksualiteit in Japan extremer. Je mag geen genitaliën afbeelden, maar de voorgestelde pornografische situaties zijn veel directer, meer fetisjistisch en kinky dan hier. Ook de reclamewereld is ervan doordrongen. Een neusspray zit duidelijk in de neus geduwd van een dame met minirok en een evidente borstvergroting. Dat is niet beter of slechter. Het is anders.

- Welke camera’s gebruik je?

Van der Haegen: Ik gebruik drie analoge camera’s. Een Fuji GA645, een middenformaat, de enige mij bekende camera die verticaal schiet, geschikt voor portretten, met een heel kleine, maar heel krachtige flits. De foto op de cover van je roman is met die camera gemaakt. Een Canon AE-1: een kleinbeeldcamera waarmee ik die oranje foto van de jongen in het gras heb gemaakt. En een Olympus Mju II, een kleine point-and-shoot camera, volledig automatisch, waar je snel mee kan fotograferen. Daarmee heb ik de mannenbenen gefotografeerd en de snapshots van de bondage. Ik heb er ook die blauwachtige foto in de sauna mee gemaakt. De camera is zo klein dat je hem makkelijk overal kan meenemen, maar ook kan verstoppen als dat nodig is, bijvoorbeeld in sauna’s waar fotograferen verboden is.

Ik werk graag analoog omdat er zo meer kans is dat je ongewilde fouten maakt. Ik ben getraind om feilloze foto’s te maken. Maar het is bijvoorbeeld onmogelijk precies te kadreren met de Olympus, zodat er soms een teen afvalt. Ik maak fouten die ik achteraf kan accepteren en die ik nooit zou maken met een zogenaamd betere camera. De beelden van de bloemen zijn 3D-renders op basis van scans die ik van bloemen heb gemaakt. Het zijn pogingen namaak-analoge beelden te maken.

- Hoe bereik je de mooie verkleuringen?

Van der Haegen: Ik laat de films ontwikkelen en scan dan zelf de negatieven. Soms ontstaan er verkleuringen door mijn amateuristisch of slordig gebruik van de scanner. Soms beslis ik warme of tedere foto’s geler of roder te maken, waardoor ze onbewust aan zonsondergangen doen denken. Vuile seksfoto’s maak ik vaak blauwer of groenachtiger, waardoor ze kouder, afstotelijker of giftiger worden.

 

 

Montagne de Miel, 18 april 2021