Hans Theys is a twentieth-century philosopher and art historian. He has written and designed dozens of books on the works of contemporary artists and published hundreds of essays, interviews and reviews in books, catalogues and magazines. All his publications are based on actual collaborations and conversations with artists.

This platform was developed by Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) in collaboration with the Royal Academy of Fine Arts in Antwerp (Research group Archivolt), M HKA, Antwerp and Koen Van der Auwera. We also thank Idris Sevenans (HOR) and Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Harry Ruhé - 2021 - Het is fijn een witte man te zijn [NL, interview]
Interview , 8 p.

 

 

 

______________

Hans Theys

 

 

Het is fijn een witte man te zijn

Gesprek met Harry Ruhé

 

Harry Ruhé (°1947) is galeriehouder, publicist en verzamelaar van edities. Als oprichter en bezieler van A, zijn galerie, organiseerde hij vanaf 1976 tentoonstellingen en performances van kunstenaars als Lawrence Weiner, Al Hansen, Ben Vautier, Reiner Ruthenbeck, Yoko Ono, Günter Brus en vele anderen. Ook ging hij, in samenwerking met George Maciunas, algauw Fluxus-edities tentoonstellen en verkopen. In 1981 zette hij met Peter van Beveren een Fluxus-festival op in de AKI in Enschede. In 2003 nodigde Sjarel Ex hem uit dit samen met Willem de Ridder nog eens te doen in de binnenstad van Utrecht. In 1997 organiseerde hij voor het Centraal Museum in Utrecht een overzichtstentoonstelling van het werk van Wim T. Schippers. Daarbij verscheen de door Ruhé samengestelde catalogus: Het Beste van Wim T. Schippers. In 2011 zette hij met Jeannette Dekeukeleire de CultClub op, met een thema-avond op elke laatste vrijdag van de maand. Al zijn bezigheden gaan gepaard met bijzondere publicaties. Zijn teksten zijn heerlijk om te lezen: ter zake en grappig. Ik ontmoette Ruhé voor het eerst twee jaar geleden, in het gezelschap van Idris Sevenans en Guy Rombouts, die in 1982 met hem samenwerkte voor een tentoonstelling rond de vijf zintuigen die plaatsvond op vijf verschillende plekken, waaronder de Appel en A. Vandaag ontmoet ik Ruhé in Amsterdam Zuid, waar hij sinds kort woont.

Het bestaan van Ruhé speelt zich af op het hectische kruispunt van twee snelwegen: de overtuiging van George Brecht, George Maciunas en later Beuys dat het alledaagse interessant kan zijn en Wim T. Schippers’ eerbetoon aan het adynamische, slappe, waarachtig oninteressante feit. Tijdens de rit naar Ruhé’s woning, zag ik overal aanplakbrieven met raadselachtige reclameboodschappen, waaronder deze: ‘Dynamische jongedame zoekt adynamisch stuk’. Ik noem het reclameboodschappen, omdat ze ruiken naar handige copywriters. Maar verfrissend is het wel, zo’n verwijzing naar Wim T. Schippers in het straatbeeld. Ik zie het in Belgiëland niet gebeuren. Daar wordt gedacht dat reclame dom, achterlijk, vulgair en dom moet zijn om de ziel van het koopjesvolk te bereiken. Het lijkt alsof een rijke levenshouding de Nederlandse artistieke wereld volledig heeft doortrokken en niet alleen kunst in beperkte zin oplevert, maar ook prachtige literatuur, filosofie, journalistiek, architectuur, design, grafische vormgeving, mode, muziek, dans, radio en zelfs televisie. De ideeën van De Stijl blijven doorwerken. De wereld lijkt recht te hebben op mooie dingen, bomen en boeken. Heel wonderlijk allemaal. En dit dankzij mensen als Willem Sandberg, wiens aankoopbeleid voor het Stedelijk Museum ook gericht was op fotografie en industriële of grafische vormgeving, en mensen als Harry Ruhé, die aandacht hebben voor het onooglijke, dat de rijkdom van de wereld uitmaakt. Dat de politici van dienst dit niet inzien, hoeft ons niet te verbazen. Wie maalt om water, als het overal voorradig is?

 

Gesprek

- Wat wil je meteen gezegd hebben, zodat de druk van de ketel is?

Harry Ruhé: Dat het fijn is om een witte man te zijn. Hoewel je daar niet mee vooruitkomt in de wereld, om met Elsschot te spreken. Onlangs zag ik dat het Stedelijk Museum iemand zocht voor de Raad van Toezicht, maar ‘een niet-westerse afkomst strekte tot aanbeveling’. Niet dat ik ambities in die richting heb, ik zou totaal ongeschikt zijn. Tuja (zijn levenspartner, de kunsthistorica Tuja van den Berg) zei eens dat ze mij voor geen goud als collega zou willen. Dat vond ik best grappig, vooral omdat ze het meende.

Laten we eerlijk zijn, als we het hebben over kunst in Nederland. De musea mogen nog niet open. De zwembaden wel en de terrassen zitten vol. Maar goed. We hebben een minister van economische zaken die het maken van kunst beschouwt als niet meer dan een hobby en een minister van welzijn die vindt dat mensen die graag naar het theater willen niet zo moeten zeuren want ze kunnen toch een dvd’tje in huis halen? Dat is allemaal gezegd. Kunst is geen essentiële levensbehoefte voor die heren.

- Waar kom je vandaan?

Ruhé: Achthonderd meter verderop.  

- Heb je universitaire studies gedaan?

Ruhé: Nee. Aanvankelijk wilde ik archeoloog worden en kunstgeschiedenis studeren, maar daar was geen geld voor. Vanaf mijn tiende moest ik elke dag in het restaurant van mijn ouders werken, onder andere om mijn kleren te betalen. Dat vond ik normaal. Mijn vader was een fundamentalistische katholiek, heel nauw betrokken bij Opus Dei. Het was een lieve man, maar als het om geloof ging, was hij zo onverdraagzaam als wat. Op mijn tiende stuurde hij mij voor een week naar een klooster in Tilburg, omdat ik te veel geïnteresseerd was in kunst. Maar die monniken waren iets te geïnteresseerd in mij.

Achteraf beschouwd is het een goede zaak dat ik geen kunstgeschiedenis gestudeerd heb, omdat ik naar de dingen heb kunnen kijken zonder ballast. Ik ben blij dat ik bij een nulpunt begonnen ben en snel terechtkwam bij waar mijn hart lag. Ik heb nooit een vak geleerd. Maar als je heel lang bezig bent, vroeg begint en lang wacht met doodgaan, kom je heel wat te weten. Ik heb altijd precies geweten wat ik wilde: me omringen met kunst van mensen die totaal nieuwe dingen deden. Later bleken die werken hoge prijzen op te brengen op veilingen. Dat is het zowat. Het is niet iets vrijblijvends, het is mijn leven, maar als ik het vergelijk met andere beroepen… Een paar jaar geleden werd ik door een ongeluk helemaal blind aan één oog. ‘Ik kan niks beloven,’ zei de chirurg, ‘maar ik zal mijn best doen.’ Hij heeft er heel lang aan zitten knutselen. Uiteindelijk kreeg ik eerst 30% en nadien 50% van mijn zicht terug. Ik heb een grote bewondering voor die man. Die kan iets. Zelf heb ik altijd dingen gedaan die ik leuk vond en tot mijn verbazing kon ik daarvan leven. Maar die man helpt elke dag mensen.

- Veel verzamelaars zijn geneesheren, radiologen, chirurgen of tandartsen. Omdat ze veel verdienen, natuurlijk, maar ook omdat ze nood hebben aan iets dat ziekte en dood overstijgt en de vergankelijkheid draaglijk maakt.

Ruhé: Een beroep kiezen en carrière maken, dat deed je niet in mijn tijd. Over verzamelen had je het niet. Bezittingen, daar sprak je beter niet over. Je stond op een andere manier in het leven. Ik maakte me ook geen zorgen over hoe het allemaal verder moest. Het leven in die tijd was niet duur. Je kwam met weinig geld toe. Tegenwoordig moet iedereen waterschapbelastingen betalen, ook mensen die niks hebben. Dat was vroeger niet zo. Ik heb in de horeca gewerkt, etalages gemaakt en de gekste dingen gedaan. Ik kraakte een pand van de gemeente naast het Leidseplein en kon gratis wonen. Ik kreeg wel brieven dat ik het pand moest verlaten. Die gooide ik weg zonder ze te lezen. Maar als het dak lekte, dan kwam de gemeente het wel repareren. Wat dat betreft was het een heerlijke tijd. Lawrence Weiner kwam er een performance doen zonder dat ik hem hoefde te betalen. Vandaag doe ik dat niet meer, iemand uitnodigen zonder iets aan te bieden. Ik werkte ook samen met anderen, zoals Wiesje Smals van de Appel. Vaak deden we projecten waarbij de kunstenaar op drie of meer plekken tegelijk te zien was. Bij mij was er dan een tentoonstelling, in de Appel ging een performance door en bij Ulises Carrión (Other Books and So) werd een publicatie voorgesteld. Guy Rombouts, bijvoorbeeld, was in 1982 te zien in de Appel, Other Books And So Archive, De Brakke Grond, Oey’s etalage en A. In A was een werk te zien dat bestond uit zwarte stukken stof waarin zakken gestikt waren. In die zakken zaten voorwerpjes die je kon voelen.

- Het trouwkostuum van zijn vader, samen met zijn moeder verknipt en van zakken voorzien. Een prachtig werk, als je bedenkt dat iedereen die een vader heeft gehad wel eens in de kleerkast naar muntjes heeft gezocht, niet omwille van de muntjes, maar omwille van de geur van het pak en de zachtheid van de voering.

Ruhé: Voor een van de eerste galerietentoonstellingen had ik Günter Brus uitgenodigd. Die stuurde een rolletje met tekeningen op. Ik hield wel van dat informele. Voor lijsten had ik geen geld. Ik hing de tekeningen op met pushpins en vroeg er 600 gulden voor. Niemand was geïnteresseerd, behalve een buurmeisje dat een oogje op mij had. Die leende wat geld van haar moeder en kocht een paar tekeningen. Ik was ook al vroeg bezig met kunstenaarsboeken. Je moest er snel bij zijn. Rond 1970 bezocht ik Hanns Sohm, een tandarts in Markgröningen die een reusachtig archief had opgebouwd, dat nu deel uitmaakt van de Staatsgalerie Stuttgart. Dat archief nam zijn hele woning in beslag, zonder er rommelig of stoffig uit te zien. Sohm bezorgde mij adressen van kunstenaars. Die schreef ik dan om een boek te bestellen. Mensen als Lawrence Weiner en John Baldessari antwoordden meestal dat als ik er nog een paar dollar bijdeed, ze er nog een paar spullen zouden bijstoppen. Dat was heel spannend, want je wist niet wat je zou krijgen. Er bestond geen internet, je kon de dingen niet vooraf bekijken. Je stuurde bijvoorbeeld 20 pond naar Beau Geste Press en dan was het afwachten wat er in je brievenbus zou belanden. Heel verrassend. Het fijne was ook dat die lijntjes zo kort waren. Die kunstenaars vonden dat ook hartstikke leuk.

 

Vier tentoonstellingen, drie publicaties

- Waar ben je nu mee bezig?

Ruhé: Ik ben vier tentoonstellingen en drie bijbehorende publicaties aan het voorbereiden. Dat zijn mappen die zowel reproducties als originelen bevatten. Elke zomer maak ik vier wekelijkse tentoonstellingen in ArtKitchen, de galerie van Jeannette Dekeukeleire, als zij in Frankrijk zit. Vorig jaar heb ik een tentoonstelling gemaakt met Günter Brus en was er een tentoonstelling met flessen. Dit jaar komt er een tentoonstelling met uitnodigingen die door kunstenaars ontworpen zijn, een tentoonstelling met kunstenaarsbrieven en een tentoonstelling met tasjes, onder meer van Barbara Kruger, Keith Haring en de ‘Plastiktüte’ Ein Vergleich zweier Gesellschaftsformen van Joseph Beuys. De laatste week komt er een tentoonstelling met publicatie over een Fluxus-festival dat ik in 1981 met Peter van Beveren heb georganiseerd voor het AKI, de academie van Enschede, met bijdragen van Ben Vautier, Dick Higgins, Giuseppe Chiari, Willem de Ridder, Ludwig Gosewitz, Eric Andersen, Wolf Vostell en Takako Saito. Er zou toen ook een catalogus komen, maar ik had kamers genomen in het beste hotel van de stad, dat dag en nacht voor ons open bleef, we hebben lekker gegeten en gedronken en we zijn met vier luxe touringcars met zo’n tweehonderd man naar een Fluxus Zug gaan kijken die Wolfgang Vostell in Gelsenkirchen had neergezet. Er waren ook een paar onvoorziene kosten, die met muziek te maken hadden. We zijn niet failliet gegaan, maar er bleef wel geen geld over voor de catalogus. Het AKI had heel veel beelden in zijn archief, maar die zijn bij een verhuizing weggepleurd. Gelukkig had ik zelf veel foto’s en kon ik er nog van de kunstenaars krijgen.  

De verhalen zijn ook mooi. Voor het laatste slotconcert hadden we een viool nodig. Veel Fluxus-componisten hebben een ‘werk voor viool’ geschreven. Een stuk dat vanaf 1962 vaak en met veel succes werd uitgevoerd, is Solo for Violin, Viola, Cello or Contrabass van George Brecht. De partituur bestaat uit een enkel woord: ‘Polishing’. One for Violin van Nam June Paik, uit hetzelfde jaar, is minder ingetogen. In dit muziekstuk wordt een viool langzaam opgeheven en vervolgens met een daverende klap op een tafel kapotgeslagen. De viool kreeg ik te leen van een plaatselijke muziekwinkel. Omdat ze hoorden dat er beroemde mensen meededen, gaven ze ons hun beste en meest kostbare viool mee. Tijdens het slotconcert op 25 september zou Ben Vautier een aantal korte Fluxus ‘classics’ uitvoeren. Dick Higgins had gewaarschuwd: ‘Denk erom, Ben, we hebben een bijzonder dure viool in huis, dus vanavond géén Solo for Violin. Daar had de Franse Fluxist echter geen boodschap aan: de viool ging aan splinters. Bovendien was bij de actie een piano als ‘werktafel’ gebruikt, waarbij ook dit instrument enigszins gehavend raakte. Geld voor een catalogus was er dus niet meer. Maar nu, veertig jaar later, komt die er toch.

Voor de tentoonstelling over kunstenaarsbrieven heb ik van Guy Rombouts een brief in het Azart-schrift gekregen.

Mijn interesse voor correspondentie is ontstaan in 1965. Sandberg had voor het honderdjarige bestaan van het Vondelpark de openluchttentoonstelling ‘Sculptuur in Amsterdam’ georganiseerd met werk van onder meer Tinguely, Étienne Martin, Jacques Lipchitz, Hans Uhlmann, Zadkine, Picasso, Karel Appel, Carel Visser en Wim T. Schippers.

- Picasso schonk zijn werk aan Amsterdam, op voorwaarde dat de gemeente de kosten voor de installatie zou dragen en het werk nooit zou verwijderen. Schippers toonde een vijf meter hoge, paarse stoel, die je gefotografeerd hebt. Je was toen achttien.

Ruhé: Ik maakte ook foto’s van de andere werken. Eén ervan stuurde ik naar Hans Uhlmann. Ik kreeg meteen een brief terug. Zo is het begonnen. Op school probeerde een leraar iets over de tentoonstelling te vertellen, maar ik viel hem voortdurend in de rede. Want ik was stronteigenwijs en die man had er niks van begrepen. ‘Ruhé, als je het zo goed weet, ga dan zelf voor de klas staan’, zei hij. Wat ik heb gedaan.

- Sandberg heeft Wim T. Schippers al heel vroeg de kans gegeven een tentoonstelling op te zetten in Fodor, een dependance van het Stedelijk Museum.

Ruhé: In 1960 had Schippers al collages verkocht aan de gemeente. Hij zat nog op school. Zijn leraars waren ontzet en beweerden dat hij niet het recht had werk te verkopen dat op school gemaakt was. Maar twee jaar later mocht hij een tentoonstelling maken met twee kompanen, die echter afhaakten. Naast ander werk, bedekte Schippers de vloer van één zaal met glasscherven en die van een andere met zout. In het midden van de zoutvloer stond een fonteintje.

Ik heb altijd belangstelling gehad voor kunstenaars die andere dingen deden. Ik ben opgegroeid in de jaren vijftig, een grauwe, benauwende tijd vond ik. Kunst was avontuur. Een heel andere wereld. In 1961 zag ik in het Stedelijk Museum de solotentoonstelling ‘Bewogen beweging’ van Tinguely. Dat vond ik geweldig. Niet dat ik het begreep, maar ik was er wel gevoelig voor. In maart 1968 zag ik een solo van Joseph Beuys in het Van Abbemuseum. Vitrines met objecten van vilt en vet. Ik snapte er niks van, maar ik had onmiddellijk het gevoel dat het om iets bijzonders ging. Ik werd er heel erg opgewonden van. ‘Dit is geweldig!’ dacht ik. ‘Wat is hier aan de hand? Dit heb ik altijd gezocht!’ Natuurlijk hou ik ook van kunst die in de traditie past, maar ik heb altijd gezocht naar het vernieuwende, het radicale.

 

CultClub

- Kan je iets vertellen over CultClub?

Ruhé: Het CultClub-idee was van Jeannette Dekeukeleire, die een grote ruimte had gehuurd op De Roeden, een terrein aan de westelijke rand van Amsterdam. 26 maanden lang hebben we elke laatste vrijdag van de maand een CultClub-avond georganiseerd, met telkens een ander thema. Daar hoorde telkens een tentoonstelling bij, een lezing, eventueel een film of performance. Vast onderdeel was het diner, met een menukaart die was aangepast aan het thema van de avond. Vaak ook een publicatie. Het woord CultClub gebruikten we pas vanaf mei 2011. Na 2013 hebben we overigens nog regelmatig CultClub-avonden georganiseerd, alleen niet meer maandelijks. We hebben altijd zonder subsidie willen werken, we betaalden alles zelf, en kregen veel medewerking van kunstenaars. Zonder Jeannette had ik het niet gekund: ik heb nooit iemand ontmoet met zoveel energie.

Onze eerste samenwerking dateert van mei 2007. De RAI, waar de kunstbeurs Art Amsterdam zou plaatsvinden, bedacht dat het fijn zou zijn als de galerieën ook kunstwerken konden tonen in de etalages van de Bijenkorf, op het Damrak. Na uitgebreide palavers slaagden ze erin de directie van de Bijenkorf te overtuigen en werden de etalages vrijgemaakt. Waar niemand aan had gedacht, was dat de galerieën absoluut geen belangstelling hadden. Waarschijnlijk waren ze bang dat ze zo klanten zouden mislopen. Zodra Jeannette voor haar galerie ArtKitchen en ik voor mijn galerie A onze etalage hadden gevuld, werd ons gevraagd of we de overige vier etalages, die reusachtig waren, wilden vullen met onze favoriete kunst. In de eerste etalage toonde Jeannette schilderijen en objecten van Stencil King Hugo Kaagman. In de tweede toonde ze plastic honden van de Oostenrijkse kunstenares Silvia Steiger. Ik toonde een opblaasbare Nana van Niki de Saint Phalle en een werk van de Engelse popart kunstenaar Peter Blake: een zeefdruk op metaal voorstellende een dame in lingerie. In de vierde etalage toonde ik een opblaasbare sculptuur van Keith Haring en multiples van mensen als John Armleder, Jenny Holzer en Nicola De Maria. Het was erg warm die dag en de lampen in de etalages konden niet uitgeschakeld worden. Naarmate de temperatuur en de vochtigheidsgraad in de beperkte ruimtes steeg, trokken Jeannette en haar drie assistenten meer en meer kleren uit. Silvia Steiger nam hier foto’s van. Ooit heb ik die foto’s ergens heel goed verstopt, wat je eigenlijk nooit mag doen. (Lacht.) Nadien vroegen ze ons ook de etalage van boekwinkel Scheltema te vullen, wat we hebben gedaan. Het was de allereerste keer dat Jeannette en ik samenwerkten. Na die dag wist ik dat we samen absoluut alles konden verwezenlijken.

Twee jaar later maakten we samen een CultClub met als thema kunst en lingerie: een tentoonstelling, een kunsteditie (lingerie ontworpen door Henk Peeters) en een publicatie. Daarbij hoorde een diner met aangepaste menukaart, die avond werd er kousenband geserveerd. Later volgden vele thema’s, waaronder 3D, Zero, mode, punk, stencils enzovoort. Wacht, ik haal even een voorbeeld van een publicatie. (Hij verdwijnt en keert terug met mooie mappen, telkens verschillend, die zowel reproducties als originelen bevatten.)

Vorige week kocht een Japanse culturele instelling alle publicaties die we met CultClub hebben gemaakt. De doos zit al een hele week vast bij de douane. Ik hoop maar dat ze er niet in gaan neuzen, want we hebben ook een tentoonstelling en een publicatie gemaakt over het taboe in de kunst. Daar zat een poster bij van Jacqueline Livingston, een kunstenares die haar zoontje heeft gefotografeerd terwijl die met zijn piemeltje zat te spelen. Dat kon natuurlijk niet ontbreken in een boek over taboes in de kunst.

- De voorbije dagen was ik bezig met Droog-design. Het verband met Fluxus is opvallend. De PK-lamp van Willem de Ridder, bijvoorbeeld, die hier hangt. Of de aansporing van Brecht en Maciunas om naar het alledaagse te kijken, die niet alleen geleid heeft tot Beuys, maar ook tot Erwin Wurm.

Ruhé: Droog-design toont aan dat je op een heel andere manier naar de dingen kan kijken. Waarom zus als het zo ook kan? Ze hebben mooie dingen gemaakt, zoals die kast die uit laden bestaat, die worden samengehouden met een riem. Het is geestig, maar het is ook goed. Het is interessant. Fluxus is natuurlijk ook een houding. Fluxus-kunstenaars verzamelden vaak alledaagse objecten, waar ze dan iets mee deden. Een van de werken van George Brecht was een bordje waar ‘Exit’ op stond en dat je naast de deur kon hangen. Hij maakte ook een muziekstuk waarvan de partituur luidde: ‘A vase of flowers on(to) the piano’. Welke vaas, welke bloemen, hoe en wanneer die vaas op de piano terecht moest komen, werd er niet bij verteld.  

Beuys is in 1963 sterk beïnvloed door Fluxus. Hij zette het woord ‘Fluxus’ voor zijn titels en maakte een Fluxus-tentoonstelling op de boerderij van de gebroeders Van der Grinten. Voor Maciunas, die zich een beetje gedroeg als Breton, was Beuys geen Fluxus-kunstenaar. Maar ‘Jeder Mensch ist ein Künstler’ is zeker gebaseerd op Maciunas’ voorstel het leven zo interessant te maken dat het kunst wordt.  

 

Het oninteressante

- Schippers keerde dit om in een aandacht voor het oninteressante. ‘Is de Nederlandse jeugd wel slap genoeg?’

Ruhé: Het oninteressante doet mij denken aan Andy Kaufman. Een man die een geweldige Elvis Presley-imitatie in huis had. Hij worstelde ook met vrouwen, waardoor hij veel kritiek van de vrouwenbeweging kreeg. Hij verscheen vaak op talkshows. Maar als hij in 1980 voor de zoveelste keer op de show van David Letterman komt, heeft hij helemaal niets te vertellen. Hij zit een beetje snotterig voor zich uit te kijken. Hij weet het gewoon niet zo. Het is geweldig om te zien, performancekunst van de bovenste plank. Het oninteressante is heel interessant om naar te kijken.

In dat opzicht heeft de kunst mij veranderd. Ik kan op een andere manier naar alledaagse dingen kijken. Of naar de manier waarop mensen omgaan met de dingen. Ik ben niet creatiever geworden, het is een manier van leven.  

(Ik volg hem naar de woonkamer, waar een kamerbreed rek gevuld is met een paar duizend netjes afgestofte, mooi naast elkaar opgestelde kunstedities. Een voor een haalt hij er een paar uit om ze mij te tonen.)

Dit is een mooi werk van George Brecht. Een doos zout uit Duitsland. Hij bestelde een paar worstjes en de verkoopster vroeg of hij anders nog iets wilde. ‘Neen, dat is het zowat’, antwoordde hij in zijn gebrekkige Duits. En toen kreeg hij dit zout. Anthology of Misunderstandings heet het. (Lacht.) Een mooi werk. Brecht heeft een grote naam in beperkte kring, maar door de markt wordt hij nog steeds ondergewaardeerd. Niet dat het belang heeft, hoor. Werken van Kusama, bijvoorbeeld, zijn plotseling extreem duur geworden. Waarom weet je niet. Dit is nog een echte foto van Yves Klein. Die was via Maciunas in handen gekomen van Willem de Ridder, die een European Year Box zou maken. Dat is er niet van gekomen.

- Je bent onafgebroken bezig.

Ruhé: Ik heb niet veel slaap nodig. En op een dag kan je ontzettend veel doen. Vooral als iedereen slaapt. Dan is het lekker stil en zit ik graag een beetje te pielen. Ik maak die dingen voor mezelf, eigenlijk. Ik heb een vaste club van mensen die alles kopen wat ik uitgeef, maar in de eerste plaats doe ik het voor mezelf.

- Fluxus is onder andere voortgekomen uit de lessen van John Cage. Ik denk dat muziek belangrijk is voor jou.

Ruhé: Wat Cage deed, beantwoordde aan wat ik in de muziek zocht. Maar je hebt gelijk. Als kind zong ik in het Jongenskoor der Vredesscholen, in het Concertgebouw, gedirigeerd door Piet van Egmond. De Matthäus-Passion! Bach is geweldig. Monteverdi ook. Hemelse muziek. Ik ben niet zo gauw ontroerd, maar die muziek, waarin de liefde tot God wordt bezongen, is prachtig.  

George Brecht, Allan Kaprow: ze hebben allemaal gestudeerd bij John Cage. Er staat een beroemde foto in een boekje van Al Hansen. Daar zie je ze allemaal zitten: Jackson Mac Low, Dick Higgins… La Monte Young is hier ook uit voortgekomen. George Brecht heeft de eerste conceptuele kunst gemaakt. Hij stuurde Event scores rond: kaartjes met instructies voor alledaagse handelingen die je al dan niet kon uitvoeren.

- Bestaat er bij de musea belangstelling voor Fluxus?

Ruhé: Het Stedelijk Museum heeft sinds een paar jaar belangstelling. Ze hadden al heel lang een Fluxus-koffer van Maciunas, maar die wordt nooit getoond bij de vaste opstelling. Het Groninger Museum heeft een flink aantal Fluxus-doosjes uit de goede jaren, maar ze zijn er bijna nooit te zien. Het Museum Boijmans Van Beuningen toont nu ook belangstelling. De markt rond Fluxus is in een stroomversnelling gekomen in 1977 toen Gilbert Silverman Fluxus begon te verzamelen. Ik heb daar nog bij bemiddeld. Uiteindelijk werd het de grootste Fluxus-verzameling ter wereld. Vandaag maakt die deel uit van de collectie van het MOMA.

- De museumdirecteur Sandberg heeft veel betekend voor Wim T. Schippers.

Ruhé: Schippers was in 1962 die museumvloer aan het volstorten met glas, toen Sandberg kwam kijken. ‘Ik begrijp er niks van,’ zei hij, ‘maar ga gewoon door.’ Zijn houding was goed. Hij gaf kunstenaars de vrije hand.

 

 

Montagne de Miel, 26 mei 2021

 

 

 


Vorige maand verscheen van Harry Ruhé de catalogus A FLUXUS STORY. 1981 AKI FLUXFEST 2021 (84 pagina’s, verkrijgbaar bij Ruhé) en eerstdaags publiceert AARS een herziene en vermeerderde Nederlandse vertaling van Harry Ruhé’s boek 25 FLUXUS STORIES.