Hans Theys ist Philosoph und Kunsthistoriker des 20. Jahrhunderts. Er schrieb und gestaltete fünzig Bücher über zeitgenössische Kunst und veröffentlichte zahlreiche Aufsätze, Interviews und Rezensionen in Büchern, Katalogen und Zeitschriften. 

Diese Plattform wurde von Evi Bert (M HKA : Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) in Zusammenarbeit mit der Royal Academy of Fine Arts Antwerpen (Forschungsgruppe ArchiVolt), M HKA, Antwerpen und Koen Van der Auwera entwickelt. Vielen Dank an Fuchs von Neustadt, Idris Sevenans (HOR) und Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Robbin Heyker - 2020 - Het spaarzame schilderen [NL, essay]
Text , 5 p.

 

 

________________

Hans Theys

 

Het spaarzame schilderen

Over het werk van Robbin Heyker

 

Inleiding

Ik ontmoette Robbin Heyker (°1976) voor het eerst in 2014, tijdens de voorbereiding van de solotentoonstelling Zarrow Shuffle. Sindsdien heb ik zijn atelier verschillende keren bezocht en ben ik zowel de man als zijn werk meer en meer gaan waarderen. Samen kijken we rustig naar zijn schilderijen, die elk op hun eigen manier bijdragen tot een gestaag groeiend oeuvre. Met zachte stem vertelt hij welk recept aan de grondslag lag van elk werk. Zijn vingers en lippen bewegen op een precieze manier. Hij beweegt, spreekt en rookt als een dandy: een man die weet hoe je een negentiende-eeuwse paraplu op een elegante manier openklapt of een gesofistikeerde kluis kraakt zonder veel lawaai te maken. Als jongeman bekwaamde hij zichzelf in het uitvoeren van goocheltrucs tot hij zelf verstomd naar zijn spiegelbeeld keek. Vandaag tovert hij lichtvoetige, vingervlugge schilderijen tevoorschijn die door hun minimale opzet het schilderen zelf zichtbaar maken.

 

Schilderend nadenken over schilderkunst

Schilderend nadenken over de schilderkunst vertrekt natuurlijk van onmeetbare voorliefdes, kijkbeelden, ritmes, gewoontes, ideeën, inzichten, verhalen, ervaring, vertrouwdheid met materialen en technieken. Maar het vertrekt ook van de kunstgeschiedenis: van werken die de kunstenaar hebben geraakt, geërgerd, voortgeholpen, belemmerd of op een andere manier beïnvloed.

Wie dit op een heldere manier wil doen (op zo’n manier dat je gedachten nadien leesbaar zijn, zoals het geval is met een filosofisch vertoog), kan het aantal ingezette middelen, zoals kleuren, patronen en texuren, beperken. Ook kan het helpen als deze middelen niet ingegeven zijn door strikt esthetische of emotionele motieven, maar door een welgekozen toeval. Weliswaar gaan achter dit ‘toeval’ ook esthetische of emotionele drijfveren schuil, zoals bij al onze beslissingen of nalatigheden, maar keuzes die gebaseerd zijn op een herkenbare logica maken de nadien genomen beslissingen leesbaarder. In het geval van Heyker, vloeien de keuzes in de eerste plaats voort uit een verleden als vogelaar en goochelaar en uit zijn liefde voor ‘quick-fix-oplossingen’ die hij waarnam in Beijing, waar hij sinds 2010 zes maand per jaar woont.

Nu we dit schrijven, bevindt Heyker zich in Thailand. Elke dag spreken we elkaar. De voorbije weken vertelde hij soms een vogelgeluid te horen dat hij niet herkende. Enkele dagen geleden zag hij het vogeltje zitten in een boom, maar door het tegenlicht zag hij niet meer dan een silhouet. Na wat zoekwerk stuitte hij op een website over Thaise vogels, met bijbehorende zangfragmenten. Zo ontdekte hij dat het om een ijsvogel gaat. Zoals u verder kan lezen, maakte hij vroeger al een schilderij met de kleuren van de gewone ijsvogel.

‘Ofwel is het de zwartgekapte ijsvogel,’ vertelt hij, ‘ofwel de witgeboorde. De zwartgekapte heeft zes verschillende kleuren, waaronder een fluwelig blauwpaars dat ik graag zou schilderen. De witgeboorde heeft heel andere kleuren: smaragdgroen-blauw en een lichtrozige snavel. Ik hoop dat het de zwartgekapte ijsvogel is, want dan mag ik dat kleurenpalet nemen. Tenzij ik mezelf toesta vals te spelen, natuurlijk.’

 

Goochelende vogelaars

Heyker heeft altijd getekend en geschilderd. Tijdens zijn studies grafische vormgeving stuitte hij op een schilderij van Baselitz, dat het verlangen in hem opriep schilderkunst te gaan studeren. Als student schilderkunst was hij een bewonderaar van het werk van Raoul De Keyser. Na zijn studies maakte hij een aantal portretten van opgezette vogels, omdat hij zich zowel aangetrokken voelde door zware, opgeladen schilderijen, als door een schrale verfhuid, en deze tweespalt herhaald zag in de mimetische illusie van het opgezette dier. Ik vermoed dat hij uitprobeerde hoe je een grote intensiteit kan oproepen met dunnere, minder grootsprakerige schilderijen en dat hij, kennisnemend van kunstvormen die ontdaan zijn van pathos en vooruitgangsdenken, zoals de ‘lege’ films van Harmony Korine en elementen uit de skatecultuur, zijn schilderijen meer en meer is gaan vastknopen aan een persoonlijke fascinatie voor het verschijnen en verdwijnen van de dingen en de dunne geboorte van het schilderij. Deze fascinatie kreeg tijdens zijn jeugd vorm in een passie voor vogelspotten en een liefde voor de goochelarij.

Elders schreef ik dat Heyker een soort van overeenkomst ziet tussen skateboarden en schilderen. Je vindt een ‘trick’ uit en geeft die terug aan de gemeenschap. Zo zou de skater Rodney Mullen 33 trucs uitgevonden hebben, die dan door anderen ingeoefend kunnen worden en gecombineerd met andere ‘tricks’. Zijn niet alle levensvormen goocheltrucs van de natuur, om steeds weer dezelfde bouwstenen anders te vermommen?

De felle kleuren en grote staarten van mannelijke vogels zijn een toevallige vrucht van de evolutie, omdat de meest opvallende mannetjes het aantrekkelijkst worden gevonden door de vrouwtjes. De vrouwtjes, op hun beurt, worden geacht minder opvallend te zijn, omdat ze met hun bruine of grijze kleuren minder snel gespot worden door roofdieren, vooral tijdens het broeden. Hoe meer ze samenvallen met de achtergrond van het struikgewas, de sneeuw of de rotsen, hoe minder snel ze uitgeschakeld zullen worden (en hoe meer kans dat ze nakomelingen krijgen met onopvallende kleuren). Toeval en noodzaak ontmoeten elkaar hier in de keuze van kleurencombinaties.

Het spotten van vogels vergt veel oefening en het vormen van een ‘kijkbeeld’, zoals Tijs Goldschmidt het noemde: je kan iets pas zien als je precies ‘weet’ hoe het eruit ziet. Maar hetzelfde geldt natuurlijk ook voor goochelacts: de goochelaar probeert te voorkomen dat je iets ziet dat werkelijk gebeurt. En de opwinding van de toeschouwer komt voort uit het verlangen te ‘ontdekken’ wat er aan de hand is. Een jongeman die gefascineerd is door beide gebieden, moet wel een gefascineerd kijker zijn…

 

Quick-fix en moderniteit

Deze oude passies combineerde hij met de ‘quick-fix’ oplossingen die hij in het Chinese straatbeeld aantrof: geïmproviseerde constructies, waarbij bepaalde materialen oneigenlijk gebruikt worden en een soort van verschuivingen in het straatbeeld én in ons gewoontedenken veroorzaken.

Zo worden de wielen van auto’s beschut tegen plassende honden door er met behulp van een kei, baksteen of ander zwaar voorwerp een stuk karton tegen te klemmen en worden tochtige ramen vaak afgeschermd met een lap plasticfolie, die bevestigd wordt met latjes of andere hulpstukken die toevallig voorradig zijn. Esthetische bekommernissen zijn daarbij niet aan de orde, de oplossingen zijn puur functioneel. Heyker probeert op dezelfde manier schilderijen te maken.

In België wordt quick-fix ‘bricoleren’ genoemd en in de kunstwereld ten onrechte beschouwd als typisch ‘Belgisch’. De beste beschrijving van het bricoleren vinden we in de inleiding van ‘Het wilde denken’ van de Fransman Claude Lévi-Strauss. Lévi-Strauss heeft die beschrijving daar nodig, omdat hij duidelijk wil maken dat mythes ‘gebricoleerd’ zijn: hoe ze bestaan uit brokstukken van andere verhalen (bijvoorbeeld de verzamelde kennis van planten en dieren), die ontdaan zijn van hun oorspronkelijke betekenis. Het fraaie aan het beeld van de bricolage (of quick-fix) is dat het de contingentie van ons denken en doen zichtbaar maakt. In die zin staat het lijnrecht tegenover een modernistisch denken dat meent alles rationeel te kunnen verklaren of benaderen.

Samengevat lijkt het hier te gaan om twee verschillende benaderingen van het begrip ‘functionaliteit’. Bij het bricoleren worden materialen, voorwerpen en technieken los van hun ‘functie’ beschouwd en ingezet om iets te laten ‘werken’. In het modernisme, dat een mythisch denken is, droomt de architect dat hij of zij weet hoe een gebouw ‘functioneel’ gemaakt kan worden. Hetzelfde pseudo-wetenschappelijke, door een verzwegen ideologie bepaald denken, heeft in de politieke wereld tot verschrikkelijke toestanden geleid.

In de architectuur, het design en de schilderkunst leidde het modernisme echter ook tot een bijzondere helderheid en leesbaarheid die veel vernieuwingen en een nieuwe ademruimte heeft mogelijk gemaakt. Misschien zou Lévi-Strauss’ definitie van het bricoleren (die dateert uit de vroege jaren zestig) zelfs niet mogelijk geweest zijn zonder het voorafgaande modernisme. Een naïeve poging tot helder denken, zouden we kunnen stellen, heeft hier geleid tot de ontdekking van een ‘onzuiver’ denken dat toevallig werkzaam is gebleken en heeft geleid tot de overleving van alle volken en culturen die in de 20ste eeuw nog bestonden.

Alle culturen bestaan uit een gering aantal bouwstenen, die zodanig gecombineerd werden dat ze tot overleving hebben geleid. Hetzelfde kan je zeggen over de natuurlijke evolutie. En misschien ook over de schilderkunst. Struikelend, uitproberend, tastend, knoeiend, dromend, fantaserend, denkt de schilder voort, vormen makend die een omgang mogelijk maken met de innerlijke werkelijheid, met de wereld rondom en met de schilderkunst zelf.

Wie één soort ijsvogel kent, moet een tweede soort wel als een soort van quick-fix oplossing beschouwen: een manke poging tot het snelle oproepen van het beeld van een ijsvogel. En in zekere zin, denk ik, mogen we op een soortgelijke manier kijken naar de schilderijen van Heyker: het lijken wel quick-fix oplossingen die ons willen laten geloven dat we naar een echt schilderij kijken, en daardoor ook een soort van goocheltrucs die dezelfde illusie willen oproepen. Maar net om die reden gaat het ook écht om schilderijen: om voorwerpen die op een zichtbare manier nadenken over wat het betekent te schilderen of een schilderij te zijn. En tegelijk ontstaan hier voorwerpen en beelden die ook méér oproepen dan een naakt nadenken. Ze treden naar voor als iconen, als vastgelegde momenten die over het verstrijken van de tijd spreken. Tijd doorgebracht met kijken, met proberen, met opnieuw proberen, met zichzelf opheffen, met terugtreden, met spaarzaam handelen. Met schilderen.

Samengevat kan je stellen dat Heyker uitgekiende schilderijen maakt die door een spaarzame opbouw hun ontstaansgeschiedenis laten lezen en het schilderplezier zichtbaar maken. 

 

Parkieten, kleurenpaletten en dunheid

Het oeuvre van Heyker zoals we het vandaag kennen ging van start met een paar schilderijen die gebaseerd waren op een schilderij van Daan Van Golden waarin een parkiet voorkomt (overgenomen van een reproductie van Matisse). Heyker kopieerde het silhouet van Van Goldens parkiet, maar schilderde deze voorstelling vervolgens weg door er met een rollertje overheen te gaan. Als kleuren koos hij voor de whiteboard-marker-kleuren rood en blauw. Een ander kleurenpalet dat hij af en toe hanteerde, bestond in de tonen die hij had aangetroffen in een schmink-setje. Deze kleuren werden gecombineerd met eenvoudige motieven zoals een soort van ‘kapsel’ of de initialen van de schilder. Ook ging hij het ‘wegschilderen’ van de parkieten combineren met het overschilderen van aanplakbiljetten in China (meestal met grijze verf). Het mooie aan dit overschilderen, vond hij, was dat het gebruikte grijs altijd een beetje verschilde van het grijs van de muren. Dit leidde tot het aanmaken van enkele mooie ‘grijstonen’.

‘Als artist in residence in Beijing,’ vertelt hij, ‘had ik op een dag, tijdens het schilderen, het gevoel dat ik aan het goochelen was. Als jongeman wilde ik goochelaar worden. Op mijn zolderkamertje oefende ik mij in vingervlugheid en maakte ik mij vertrouwd met trucs. Op een gegeven moment heb je een truc te pakken en ontstaat er voor je ogen een magie, terwijl je donders goed weet dat het een trucje is. In China voelde mijn werk op een dag zo aan en later ben ik daar bewust naar op zoek gegaan. Door nu seriematig te werken, probeer ik de truc zichzelf te laten ontvouwen. Ik vind het ook prettig als je het schilderij terug kan lezen en dat het toegankelijk is zonder dat het zijn magie verliest.’

Sinds 2014 probeert Heyker na afloop van zijn minutieuze, vaak obsessieve bezigheden zo weinig mogelijk ‘schilderij’ achter te laten. ‘Ik weet niet precies waar het vandaan komt,’ vertelt hij, ‘maar ik kan nooit al te veel verf verdragen. Als het ergens op zit, wil ik het er weer afhebben. Ik wil de dingen niet teveel besmetten met verf.’ Het voordeel van deze werkwijze is niet alleen dat de ontstaansgeschiedenis van de werken leesbaar blijft, maar ook dat de manier waarop de verf weer wordt verwijderd van het doek een unieke signatuur creëert: een soort van nederige, klungelige, grappige factuur.

 

Gongshi

In China bestaat van oudsher een kunstvorm die erin bestaat naar gevonden stenen te kijken. De stenen werden gevormd door het water. De artistieke ingreep beperkt zich tot het sculpteren van een houten sokkel waar de steen in past, zodat de steen een ‘richting’ krijgt. (Sommige stenen hebben twee of drie sokkels.) De stenen hebben grillige vormen of bevatten openingen, zodat hun vorm sterk beïnvloedbaar is door het verglijdende zonlicht en de verschuivende schaduwen. Het zijn mini-bioskoopjes, die niet alleen verschillende beelden kunnen tevoorschijn toveren, maar ook twijfels oproepen over hun eigen soliditeit en onvergankelijkheid. De stenen spreken over een traag vergaan en de illusie van een identiteit. Ego is hier volstrekt afwezig. De kunstenaar handelt door zich in te houden. Iets vergelijkbaars voel ik in het werk van Heyker.

Wat wij van de Gongshi-traditie kunnen opsteken, is de mogelijkheid kunstvormen te ontwikkelen die niet anekdotisch, biografisch of pamflettair zijn. Natuurlijk werden al zo’n vormen ontwikkeld in het oude Griekenland en tot verfijning gebracht tijdens de Europese Middeleeuwen, en natuurlijk werden sinds de jaren zestig van vorige eeuw veel prachtige, minimale kunstwerken gemaakt, maar vandaag lijkt het meer dan ooit nodig de kunst te onttrekken aan de duidingsdrang van lettervreters en kijk ik met belangstelling naar kunstenaars die het aandurven gestalte te geven aan een ‘bijna-niets’, dat door zijn schraalte op een heldere manier reflecteert over wat kunst kan zijn en op een bijna betekenisloze manier voor ons kan betekenen. En Heyker is zo’n kunstenaar. Losgekomen van pathos en grootspraak buigt hij zich over wat de schilderkunst kan zijn als ze zo weinig mogelijk wil bestaan. En over wat een artistieke houding zou kunnen inhouden als ze zowel onderlegd, vindingrijk, handig, leesbaar als spiritueel en beleefd wil zijn.

 

Montagne de Miel, 26 juni 2020