Hans Theys ist Philosoph und Kunsthistoriker des 20. Jahrhunderts. Er schrieb und gestaltete fünzig Bücher über zeitgenössische Kunst und veröffentlichte zahlreiche Aufsätze, Interviews und Rezensionen in Büchern, Katalogen und Zeitschriften. 

Diese Plattform wurde von Evi Bert (M HKA : Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) in Zusammenarbeit mit der Royal Academy of Fine Arts Antwerpen (Forschungsgruppe ArchiVolt), M HKA, Antwerpen und Koen Van der Auwera entwickelt. Vielen Dank an Fuchs von Neustadt, Idris Sevenans (HOR) und Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Marc Ruyters - 2022 - Baanbrekend en met een hoek af [NL, interview]
, 9 p.

 

 

_____________

Hans Theys

 

Baanbrekend en met een hoek af

Gesprek met Marc Ruyters

 

Marc Ruyters (°1952) werkte van 1982 tot 1988 voor de krant De Morgen en van 1989 tot 1997 voor het tijdschrift Knack (als freelancer). In 1978 was hij medeoprichter van het maandelijkse tijdschrift Andere Sinema. In 1997 creëerde hij de wekelijkse bijlage Tijd-Cultuur voor de krant De Financieel-Economische Tijd, waarvan hij de redactie coördineerde tot 2005, toen hij de krant verliet en het driewekelijkse kunsttijdschrift HART oprichtte, dat hij leidde tot 2020.

       De kwieke journalist ontvangt mij in zijn oude, gerenoveerde huis in een randgemeente van Antwerpen. Hij brengt mij meteen naar de eerste verdieping om mij voor te stellen aan zijn echtgenote, de befaamde wetenschapster Christine Van Broeckhoven, die daar aan het werk is. Ze delen een ruime werkkamer, met twee grote bureaus die tegen elkaar geschoven zijn, zodat ze elkaar kunnen zien als ze opkijken van hun werk. Net zoals in de rest van het huis, hangen er verschillende mooie kunstwerken, waaronder een betoverend zelfportret van Maryam Najd en een foto uit de Spomenik-reeks van Jan Kempenaers. Het hele huis lijkt in evenwicht: overal vind je fraaie meubels en kleine kunstvoorwerpen. Ik herken werken van Luc Tuymans, Anne-Mie Van Kerckhoven, Marc Vanderleenen, Vaast Colson, Tine Colen en tientallen anderen. Normaal staat Ruyters in voor het warme avondmaal, maar vandaag heeft hij bij een sjieke afhaalbelg twee porties lasagne verworven die gewoon opgewarmd moeten worden, zodat we meer tijd hebben voor ons gesprek.

       We nemen plaats in de zitkamer, naast een supersonisch haardvuur, een televisie uit het komende ruimtetijdperk, geelgelakte hangkasten en twee kamerhoge boekenstapels die bijna uitsluitend bestaan uit romans. Boven op een moderne pronkkast liggen drie meerdelige boeken: de twee meesterwerken die worden toegeschreven aan Homeros, de driedelige oeuvrecatalogus van Luc Tuymans en mijn driedelige, drietalige interviewboek Knockando/Cequec’est/FormVision. Zonder de onvoorwaardelijke steun van Marc Ruyters, die mij in 2007 uitnodigde om voor HART te schrijven, zou dit boek vermoedelijk niet bestaan. Toch heeft hij daar tegenover mij nooit iets van laten blijken. Loyaal zijn en erover kunnen zwijgen, dat vind ik bijzonder.

       Ik vertel Ruyters dat ik de hele ochtend op zoek geweest ben naar een zachte, beschaafde en betaalbare trui, maar dat ik er geen heb gevonden, waardoor ik nu in een frivool T-shirt tegenover hem zit. Ik meld ook dat ik vorige winter, tijdens een selecte persconferentie bij een vooraanstaande Brusselse galerie, waar ik aanwezig was als secondant van een ouder wordende kunstenaar, voor het eerst kunstjournalisten heb ontmoet: onbereikbare goden die voor echte kranten werken. Omdat deze ontmoeting zich afspeelde in quarantaine-tijden, waren er geen andere aanwezigen, waardoor ik hen kon onderscheiden en rustig bestuderen. Zo ontdekte ik dat ze allemaal kleren droegen die er heel duur uitzagen. Vloeide dit voort uit hun liefde voor de kunst? Uit de verplichting voortdurend mensen te ontmoeten die ook dure kleren droegen? Of uit andere omstandigheden die buiten mijn blikveld lagen?

Marc Ruyters: Ik haat de hedendaagse cultus van het goedkope, die volgens mij leidt tot de commercialisering van de hele maatschappij, de doorwoekering van alles door de reclamekanker, uitbuiting van arbeiders, kinderarbeid en vervuiling. Ik begrijp niet waarom onze kleren in Bangladesh gemaakt moeten worden door onderbetaalde, onbeschermde mensen die in afgrijselijke omstandigheden moeten leven en werken.

- Je bedoelt dat scholen, musea, kranten, radio en televisie vandaag georganiseerd worden als schoenenwinkels omdat alles zo goedkoop mogelijk moet zijn en zoveel mogelijk moet opbrengen? Dat begrijp ik. En daarom dragen journalisten zo’n dure overjassen?

Ruyters: Bekende kunstenaars dragen natuurlijk dezelfde kleding. En de galeriehouders en -medewerkers ook.

- Het heeft te maken met macht? Een journalist mag zich niet laten overtroeven?

Ruyters: Het heeft ook te maken met smaak. Ik erger mij aan slechtgeklede mensen die gehuld in een trainingspak of legging gaan winkelen. En het heeft te maken met duurzaamheid. In 1993, naar aanleiding van Antwerpen 93 Culturele Hoofdstad van Europa, heb ik bij Dries Van Noten een mooie winterjas gekocht. Vandaag draag ik die jas nog altijd. De voorbije twintig jaar heb ik al mijn kleren en schoenen gehaald bij Dries Van Noten. Het laatste paar schoenen draag ik nu al zes jaar. Ik denk dat ik op de lange termijn minder uitgeef dan mensen die constant goedkope kleren kopen. Verder ben ik altijd gevoelig geweest voor stijl. Ik heb mijn humaniora gedaan op een college met 1300 leerlingen van wie ik de eerste was die olifantenpijpen droeg. Ik werd uitgelachen, natuurlijk, maar dat kon mij niet schelen. Ik was ook een van de eersten die eind jaren zestig een geruit James Bond-jasje droegen. Voor mij was dat een statement. Waarschijnlijk diende die vestimentaire precisie ook om de aandacht af te leiden van mijn stotteren. Het was een niet-verbale manier om markant te zijn.

- Verschillende dames met wie ik voor deze reeks heb gesproken, vertelden mij dat ze als jongedame hun kleren zelf maakten. Zoals Gandhi, eigenlijk. Ik heb op mijn achttiende een goudkleurige broek voor mezelf vervaardigd, maar dat ging heel moeizaam omdat ik de naaimachine niet zelf mocht bedienen van mijn moeder. Elke man zou op zijn twaalfde een naaimachine moeten krijgen van zijn vader.

 

Landbouw en standaardisering

Ruyters: Mijn grootouders van moederszijde naaiden hun eigen kleren. Het waren keuterboeren die zelfbedruipend waren. Ze verbouwden en vervaardigden alles zelf. Ze hadden kippen, varkens, koeien, paarden. Ze verbouwden graan, aardappelen, klaver, suikerbieten en alle mogelijke gewassen. Mijn grootvader had de mooiste moestuin die ik ooit heb gezien. Ze bakten hun eigen brood en maakten hun eigen kleren. Alles werd gebruikt en hergebruikt. Hun ecologische voetafdruk was nihil. Dit soort familiebedrijven is verwoest door het Mansholtplan in 1968 dat streefde naar een gemoderniseerde, gestandaardiseerde landbouw op grotere schaal, een vermindering met 45% van het aantal landbouwbedrijven en een inkrimping van het totale landbouwareaal met 6%. Elke boer moest zich beperken tot één gewas of één bezigheid. Een akkerbouwbedrijf moest 80 tot 120 hectare groot zijn, melkveebedrijven hadden best 40 tot 60 koeien, vleesproducenten moesten 150 à 200 runderen houden en voor mestvarkens lag de norm op 450 tot 600 dieren. Het resultaat was een economische en ecologische ramp die alles blijvend heeft ontwricht.

- Het zorgde wel voor gelijkheid! Alles is even smakeloos en ongezond vandaag. Ik vermoed dat de linkerzijde het een heel goed plan vond, in de geest van de stalinistische mythe dat boeren met hun conservatisme de vaart der volkeren vertragen. Ik denk dat de boeren altijd het eerst kapot moeten, omdat ze onafhankelijk zijn. Zoals Zhang Xiaoxia suggereert met zijn werk: de keizer, de kunstenaars en de boeren: één strijd!

Ruyters: Ik kom uit een totaal cultuurloos milieu. Mijn ouders dreven een kruidenierszaak op de Antwerpse Isabellalei. Ze waren geabonneerd op een krant, maar er waren geen boeken en geen platendraaier. Er was alleen radiodistributie. Op school had ik een leraar Frans die ons La Peste liet lezen. Dat bracht mij bij de andere boeken van Camus, waaronder L’Étranger, dat ik enkele jaren geleden heb herlezen en dat een akelig actuele indruk maakte. In andere lessen maakte ik kennis met de oude culturen en de muziek van de 17de en 18de eeuw, maar mijn echte culturele vorming vond plaats in de King Kong, een links cultuurcentrum in Antwerpen dat bestond tussen 1972 en 1982 en waar ik in 1974 ben beland. Eigenlijk was het de broedplaats van de RAL (Revolutionaire Arbeiders Liga), de grote concurrent van AMADA (het toenmalige PVDA). In die tijd werd gezegd dat de lelijke vrouwen bij AMADA zaten en de mooie bij de RAL. Een opmerking die vandaag een groot #MeToo-gehalte zou hebben.

- Maar het was wel waar. De moeder van mijn eerste dochter kwam uit de RAL. Waar ze voorbijliep, hield de wereld haar adem in. In Oostende had ze één nummer van een Trotskistisch blaadje uitgegeven dat ze heel toepasselijk ‘De Rooie Kut’ had genoemd. Ze is onlangs overleden. Moge God haar scharlaken ziel beschutten in de holte van zijn hand.

Ruyters: Een jaar lang werd ik één avond per week gehersenspoeld door leden van de MLB (de studentenbeweging van AMADA) die mij thuis opzochten. De hoofdreden voor mijn weigering toe te treden, was hun overtuiging dat Allende terecht vermoord was, omdat hij geweigerd had het Chileense volk te bewapenen. Heel naïef allemaal, achteraf bekeken.

- De zwakte van de zogenaamde linkerzijde is dat ze menen alles beter te weten. Daarom maken linkse fracties onderling zoveel ruzie. Ze vinden in hun paranoïde middens altijd iemand die verkeerd denkt. De sterkte van de conservatieven is niet dat ze slimmer zijn, maar dat ze niks willen veranderen. Helaas is dat meestal een betere oplossing dan op een aanmatigende manier ingrijpen in het sociale of economische weefsel (zoals met het mansholtplan).

Ruyters: Een boek dat voor mij een echte eyeopener is geweest, is De korte zomer van de anarchie van Hans Magnus Enzensberger, verschenen in 1977. Een intellectuele schop onder mijn kont, omdat ik er in mijn argeloze jeugd van uitgegaan was dat arbeiders en vakbonden altijd links zijn en ambtenaren altijd rechts. Maar Enzensberger toonde aan dat gelijkgestemden elkaar beter kunnen afmaken dan hun tegenstanders. De anarchisten en de communisten voerden meer oorlog met elkaar dan met de franquisten, waardoor Franco de Spaanse Burgeroorlog kon winnen. Als ze een front hadden gevormd, was hij daar waarschijnlijk niet in geslaagd.

- Wat heb je gestudeerd?

Ruyters: Rechten. Aan de universiteit van Antwerpen. Daar zette ik mijn eerste stappen in de kunstwereld, als deel van de groep rond het KK, een kunstplek met aandacht voor beeldende kunst, muziek en performance.

- Roger D’Hondt vertelde er iets over. Marc Holthof liep daar ook rond.

Ruyters: Ja, ik werk al veertig jaar samen met Marc Holthof. Hij is de intellectueel, ik ben de man die de vinger aan de pols houdt, die probeert te voelen wat er leeft in de maatschappij. Roger D’Hondt begeleidde het luik van de performances en de beeldende kunst. Hij was een essentiële figuur op het vlak van de performance-kunst. Toen ik voor De Morgen werkte, zorgde hij ook voor de verslagen van de documenta’s. Hij belde mij dan op vanuit Kassel en ik bewerkte zijn verslag voor Café des Arts, de toenmalige kunstbijlage van De Morgen.

       Maar het meest heb ik toch geleerd in de King Kong. Je zag er bijvoorbeeld optredens van André Goudbeek en het trio van Han Bennink, Peter Brötzmann en Fred Van Hove. Hun muziek heeft een wereld voor mij geopend. Het meest hou ik van blues, rock en popmuziek. Ik heb twintig jaar in een band gespeeld die ik ter ere van mijn echtgenote The Alzheimers heb genoemd. Negentig procent van mijn platencollectie is rock en blues, maar tien procent is free music. Behalve muziek ontdekte ik in de King Kong ook het theater. Stukken van het theatercollectief Mannen van den Dam of van Het Trojaanse Paard. Er werden ook veel alternatieve films vertoond, die ik allemaal heb gezien. Daardoor kon ik na mijn studies filmrecensent worden voor een blad dat De Krant heette en na zes maanden op de fles ging zonder mij ooit betaald te hebben. Daarna kon ik eerst als corrector en vervolgens als medewerker aan de slag bij De Nieuwe Gazet. Na een paar jaar ben ik overgestapt naar de toenmalige BRT, waar ik scenario’s schreef voor Open School. Nadien ben ik gaan werken voor De Antwerpse Morgen, waar ik een aantal spraakmakende artikels heb gemaakt, onder meer over de Antwerpse uitgaansscène voor homo’s en over de film Zware jongens van Robbe De Hert, waarin ik een cameorol had gespeeld als stotteraar. Dit laatste stuk werd opgemerkt door de toenmalige hoofden van De Morgen en ik werd aangeworven als lid van de cultuurredactie, die zich voornamelijk bezighield met Café des Arts, de eerste volwaardige cultuurbijdrage in een Vlaamse krant (daarna zeer snel gekopieerd door De Standaard).

 

Dilettant

Ik heb geen enkele officiële culturele scholing gehad. Ik heb alles geleerd via zelfscholing. Ik ben een dilettant, met de goede eigenschap dat ik een brug kan slaan tussen het elitarisme van de culturele wereld en de mening van de modale burger. Mijn sterkste eigenschap is dat ik kunst goed kan vertalen, denk ik.

       Dat is niet zonder slag of stoot gekomen. Ik herinner mij een groot interview met Luc Tuymans voor Knack. Samen hebben we in café Hopper urenlang gezwoegd om een tekst te maken waarin we ons allebei konden vinden. Het is een essentiële tekst geworden voor zijn beginperiode. Hetzelfde is gebeurd met Jan Fabre, die de helft van een tekst had geschrapt, waarna we samen hard hebben gewerkt om er iets van te maken. Voor het eerste nummer van HART wilde ik graag spreken met de verzamelaar Anton Herbert, die zich door niemand wilde laten interviewen. Ik bezit nog altijd de originele versie van dit gesprek, waarop hij bijna elk woord geannoteerd heeft. Ik ben mij altijd bewust geweest van mijn rol als vertaler of bemiddelaar.

       Toen ik in 2005 ben weggegaan bij De Tijd (ik heb altijd ontslag genomen, ik ben nooit ontslagen) en solliciteerde voor een andere baan, ben ik beoordeeld door een assessmentbureau dat tot de conclusie kwam dat ik ‘onvoldoende oog had voor proactiviteit’ en geen leider was, maar wel een uitstekend coördinator. Dat heb ik goed in het achterhoofd gehouden. Tegen mijn medewerkers zei ik: doe uw ding, ik zal de rest wel regelen. Ik heb vrijwel nooit ingegrepen in hun teksten, alleen als er aantoonbare fouten in stonden. Ik sta nog altijd achter die werkwijze, die een vorm van mentale openheid mogelijk maakt.

       De podiumkunsten zijn mij heel snel gaan vervelen. Meestal hebben ze iets heel gekunsteld en duurt het veel te lang. Een van de laatste voorstellingen die ik heb gezien was van Rosas. Na veertig minuten dacht ik: ‘Dit is perfect, hou nu op’. Maar dan ging het nog een uur door.

- Ik dacht dat dit opzettelijk was. Vijftien jaar geleden woonde ik een première bij van hetzelfde illustere gezelschap in aanwezigheid van de toenmalige ondervoorzitster van de danscommissie, Ida De Vos, die mij een voor een alle beleidsmensen en politici aanwees die er jaarlijks voor zorgden dat dit gezelschap onthutsend veel overheidssteun kreeg. Al die mensen lagen te slapen. Ik denk dat een derde van alle aanwezigen sliep.

Ruyters: Er is een theorie die zegt dat mensen die houden van de podiumkunsten weinig gevoel hebben voor beeldende kunst en omgekeerd. Ik hou bijvoorbeeld niet van de voorstellingen van Jan Fabre. ‘Gij zijt er gene voor de podiumkunsten, gij zijt voor de beeldende kunst’, zegt hij dan.

- Wat was de mooiste tentoonstelling die je ooit hebt gezien?

Ruyters: De overzichtstentoonstelling van Sigmar Polke in het MoMA in New York, die ik samen met mijn vrouw heb gezien. Al zijn werk kwam aan bod. Zoals je weet, is dat heel verscheiden, maar de opstelling zorgde ervoor dat de werken elkaar niet stoorden terwijl je toch een overzicht behield. Je kon heel goed zien hoe zijn oeuvre zich had ontwikkeld. In Düsseldorf was dezelfde tentoonstelling barslecht. De opbouw van een tentoonstelling is heel belangrijk. Een andere tentoonstelling die mij is bijgebleven, is Magiciens de la terre van Jean-Hubert Martin. En een tentoonstelling over het werk van Claes Oldenburg in het Paleis voor Schone Kunsten. Wil je dat ik ook iets vertel over de Belgische musea?

- Als je iets moois hebt gezien.

Ruyters: De recente tentoonstelling over Roger Raveel in Bozar vond ik niks, maar die in het Roger Raveel Museum was heel sterk, omdat de curator zijn werk confronteerde met dat van kunstenaars uit zijn omgeving en enkele internationale kunstenaars. Dat gaf echt een meerwaarde, zelfs voor ervaren kijkers. De tentoonstelling over popart in het S.M.A.K. vond ik een aanfluiting. Over MuZee wil ik niks zeggen. Het Middelheimmuseum is het minst teleurstellend.

- Ik was blij verrast door de tentoonstelling ‘Eurasia’ in het M HKA, gemaakt door Nav Haq. Hij legde mooie formele en inhoudelijke verbanden tussen de traditie en de hedendaagse kunst. Er was wel amper licht, zoals meestal. Alles moest op de tast gebeuren. Ergens ontdekte ik een subliem werk van Beuys, maar het bevond zich in een soortement tv-meubel van zwarte mdf. De scenografie deed weer eens denken aan binnenhuisinrichting voor kleurenblinden.

Ruyters: Dat is waar. Een leerrijke tentoonstelling, maar een mindere scenografie.

- Ik denk dat het M HKA ooit voor een prikje duizend ton grafzerkkleurige mdf heeft overgenomen van een ter ziele gegane meubelfabrikant zonder te beseffen waarom die failliet gegaan was.

Ruyters: Volgens mij is Nav een heel intelligent man, die zeker weet hoe hij met kunst moet omgaan, maar er schort iets aan zijn manier van presenteren. In het algemeen denk ik ook dat de Belgische museumcuratoren overruled worden door de mensen van de marketing. Als het maar ‘mooi’ en ‘helder’ is. Een andere verklaring voor hun beleid zie ik niet.

 

HART

- Waarom heb je het kunsttijdschrift HART opgericht?

Ruyters: Ik was hoofd van de cultuurbijlage van De Financieel-Economische Tijd toen die werd afgevoerd door de hoofdredactie. De krant was pas overgekocht door De Persgroep en CEO Christian Van Thillo had zich tijdens een vergadering laten ontvallen dat cultuur niet tot de corebusiness van de krant behoorde. De hoofdredactie meende hieruit te moeten afleiden dat de hele cultuurbijlage moest verdwijnen. Ze hebben nog geprobeerd een nieuwe, dagelijkse bijlage te creëren, onder de titel ‘Pigment’, maar dat was een totale mislukking.

       Ik had toen bijna elke dag ruzie met de hoofdredactie. Waarom ze mij niet hebben ontslagen, is mij nog altijd een raadsel. Tijdens de zomer van 2005 was ik met mijn vrouw op vakantie aan het Meer van Bled in Slovenië. We logeerden in het voormalige vakantieverblijf van Tito. In een van de vergaderzalen viel nog een gigantische muurschildering te bewonderen van oprukkende socialistische arbeidsters en arbeiders, een ongelooflijk werk. Daar hebben we samen besloten dat ik ontslag zou nemen en een nieuw tijdschrift zou oprichten over de hedendaagse kunst, die toen in de reguliere pers verwaarloosd werd. Van september tot december heb ik alle galerieën en musea bezocht om te vragen of ze wilden adverteren. Ik ben ook op zoek gegaan naar medewerkers, onder wie jij. Dat is relatief goed gelukt. Na een paar maanden hadden we al een verkoop van 2000 exemplaren. Zonder mijn vrouw zou HART nooit bestaan hebben. Zonder haar steun had ik nooit ontslag kunnen nemen en iets nieuws opbouwen.

       De eerste twee jaar hebben we gewerkt zonder overheidssubsidie. Dan heeft de minister besloten dat hij HART wilde ondersteunen. Tussen 2006 en 2015 is het blad blijven groeien. Langzaamaan konden we ook meer aandacht besteden aan de internationale kunstwereld en niet alleen aan Belgen en Nederlanders. We hebben gezocht naar Europese samenwerkingen, maar de vereiste administratie was immens. Luc Tuymans, die hoofdaandeelhouder is, vond het blad te descriptief. Aanvankelijk begreep ik niet wat hij daarmee bedoelde, maar nu Kathleen Weyts het blad meer essayistisch heeft gemaakt, zie ik dat dit ook kan werken. Er is ook een grote behoefte aan zo’n benadering. In de grote kranten worden we overspoeld met spraakmakende interviews met kunstenaars die over alles gaan behalve kunst. Die oppervlakkigheid ergert mij mateloos.

       Dit jaar word ik zeventig. Ogenschijnlijk is er meer cultuur dan veertig jaar geleden. Er zijn veel podiumgezelschappen, er worden veel boeken uitgegeven, er wordt veel muziek gemaakt, maar ik heb het gevoel dat kunst en cultuur minder aanwezig zijn in het dagelijks leven dan in mijn jongere jaren. Toen was alles bijna vanzelfsprekend. Je nam eraan deel. Het kostte ook bijna niks. Vandaag woon ik in een randgemeente van Antwerpen. Van kunst en cultuur voel je hier niks. Er was één kunstplek, maar die is door de gemeente gesloten. Ze zijn op zoek naar een horeca-uitbater die het pand wil gebruiken.

 

Lifestyle en egalisering

- Ik vraag mij af welke werken komen bovendrijven voor jou, na al die jaren. Wat houdt voor jou het meest stand? Waar heb je het meest aan? Voor mij is dat bijvoorbeeld het oeuvre van Bernd Lohaus.

Ruyters: Voor mij is het de vroege periode van Luc Tuymans. Hij is er als eerste in geslaagd schilderkunst en concept te verenigen. Dat heeft mijn ogen geopend. Our New Quarters! Toen ik dat schilderij in 1988 voor het eerst zag tijdens zijn solo in Ruimte Morguen was ik flabbergasted. Hoe kon je op zo’n manier een ruimte weergeven en toch iemand raken? Het was ongelooflijk raak. Baanbrekend en met een hoek af. Ik heb meteen een recensie geschreven in De Morgen. Ik hou ook van het werk van Marc Vanderleenen en Anne-Mie Van Kerckhoven, die twintig, dertig jaar lang straal genegeerd werd, maar op wier werk ik erg gesteld ben. Ik hou van de manier waarop ze zich vastbijt in de levens van historische figuren als Hildegard van Bingen, Giordano Bruno, Herbert Marcuse en anderen. Of de manier waarop ze de contradictie tussen porno en feminisme benadert. Een paar jaar geleden heb ik een werkje van haar gekocht, ik ben er heel blij mee.

- Hoe was het om samen te leven met een sterke vrouw en twee dochters?

*Ruyters: Ik heb altijd een relatie willen hebben met een vrouw die slimmer was dan ik en dat is mij gelukt. Mijn vrouw vindt dat nonsens, maar ik blijf het toch denken. Veel mannen, ook heel succesvolle, hebben mij al gevraagd of het niet moeilijk is om samen te leven met zo’n slimme vrouw. Ik vind dat een ongelooflijk lompe vraag.

- Journalist en criticus Jan Braet vertelde mij dat de hoofdredacties vandaag vooral luchtige teksten over kunst willen. Alles moet benaderd worden vanuit het oogpunt van de lifestyle: een eindeloos ophemelen van recepten voor de barbecue en het kiezen van gordijnen of vakantiebestemmingen. Zou je kunnen uitleggen wat daar eigenlijk bezwaarlijk aan is?

Ruyters: Eind 1988 ben ik opgestapt bij De Morgen omdat de toenmalige adjunct-hoofdredacteur tijdens een redactievergadering had gezegd: ‘Weg met de kunst, leve de lifestyle’. Toen dacht ik: ‘Dit is geen plek meer voor mij.’ Daarna is het steeds erger geworden. De eindredacties grepen de macht en gingen de teksten bewerken, inkorten en voorzien van andere inleidingen en titels die je zelf niet wilde. Voordien haalden die mensen de taalfouten uit je tekst, maar ze verwierven steeds meer inspraak en macht om alle teksten te plooien naar het commerciële imago van het medium waarin ze verschenen. In het eerste decennium van de 21ste eeuw werd de eindredactie belangrijker dan de redactie.

       Waarom je niet alles kan beschouwen als een vorm van lifestyle? Onlangs verklaarde de theatermaker Stany Crets dat hij de woorden kunst en cultuur zou willen vervangen door entertainment. Wat zou hij daarmee bedoelen? Sport, seks, eten, drinken en slapen houden ons ook op een aangename manier bezig. Maar zijn ze daarom even wezenlijk als kunst? De keuze voor entertainment en lifestyle komt van mensen die kunst beschouwen als een hobby van een beperkte, elitaire groep. We zitten hier tussen mooie meubels, daar is natuurlijk niks mis mee. Mode en design zijn boeiende zaken, maar we moeten de mogelijkheid bewaren de dingen van elkaar te onderscheiden. Kunst gaat voor mij niet over ontspanning, schoonheid of esthetica. Het gaat over bezigheden of voorwerpen die ons iets laten zien of horen dat we voordien nooit hebben meegemaakt. Kunst is een verschijnsel met een hoek af. Ik beschouw iets als kunst als ik het voordien nooit heb gehoord of gezien, in welke vorm dan ook.

- Wat geeft het ons dan?

Ruyters: Een soort van intellectuele schok. Een nieuwe ervaring. Iets dat je niet kan inlijven bij entertainment en lifestyle, omdat die er louter op gericht zijn ons te behagen. Iedereen weet wat er te verwachten valt en die verwachting wordt ingelost, zodat je achteraf met een aangenaam gevoel huiswaarts kan keren. Lifestyle is er om je te pleasen. Je wil zo wonen en zo eten en iemand zorgt ervoor dat je verwachtingspatroon wordt ingevuld. Eigenlijk is dat het omgekeerde van kunst.

- En vandaag gaan musea gehoorzamen aan dezelfde wetten, denk je? De marketing-eindredactie neemt het over?

Ruyters: Ik denk van wel. Ze weten zogezegd wat de mensen willen en de tentoonstellingsmakers moeten die verwachtingen bevredigen. Maar je gaat nooit naar kunst kijken met het idee van: ik wil dit zo en zo hebben. Kunst moet ons kunnen verrassen, ergeren en aan het schrikken brengen, zodat je soms pas na jaren begrijpt wat je eigenlijk hebt gezien.

       Mijn vrouw en ik zijn blij dat we de jaren zestig, zeventig en tachtig hebben mogen meemaken, met alle mogelijke vormen van vrijheid, chaos en plezier. De huidige wereld, waarin algoritmen bepalen wat je te zien krijgt, of de gatlikkers en andere dienders van de algoritmes, bevalt ons veel minder. Het lijkt alsof we steeds meer geïsoleerd raken, omdat we zelf willen bepalen waar we naar zullen kijken en wat we erover denken. De mensen komen steeds minder in contact met onverwachte dingen. Hun wereld sluit zich. En ze schikken zich daarin. Wij zoeken naar nieuwe uitdagingen: auditief, visueel en gevoelsmatig, maar we voelen hoe de samenleving ons op een verstikkende manier omkleeft met meer van hetzelfde.

- De marketingmensen hebben doelgroepen gecreëerd die zolang hetzelfde te horen en te zien krijgen dat ze behoed willen worden voor wat ze als vreemd ervaren. De beklemmende jaren vijftig zijn teruggekeerd voor altijd. Vroeger een stropdas of een hoofddoek, vandaag een kunstig baardje en een tattoo.

Ruyters: De eerste lockdown heeft mij veel geleerd. Ik heb opnieuw ontdekt dat we een mooie, grote tuin hebben en hoe fijn het is samen te wonen met iemand van wie je houdt. Het zou moeilijk worden als een van ons komt te overlijden, denken we. Dat is een spelletje geworden tussen ons: ‘Ik ga eerst, dan jij’.

       Het grootste maatschappelijke probleem is de egalisering, denk ik. Alle aangelegenheden moeten geëgaliseerd en gestandaardiseerd worden om ze administratief te kunnen verwerken. Wat zich boven het maaiveld bevindt, moet verdwijnen. Alle excellentie wordt versmacht. Zelfs aan de universiteiten. De Gentse universiteit wil excelleren in de biologie, de Leuvense universiteit in de geneeskunde. Maar de Antwerpse universiteit wil liever een veredelde hogeschool worden, zo breed mogelijk, zo oppervlakkig mogelijk. Op sociaal vlak zien we hetzelfde. Zelfs de overheid wordt niet meer geacht uit te munten en mensen te helpen. Iedereen moet zelfredzaam worden. Maar voor veel mensen is dat gewoon niet mogelijk. Alle grote problemen worden genegeerd. Een wachtlijst van 170.000 mensen met psychische problemen? Meer lifestyle in de kranten! Mijn vrouw en ik kennen een vijfjarig hoogbegaafd jongetje dat op school wordt gepest door aculturele kinderen, maar de schooldirectie wil niet ingrijpen. Het jongetje moet maar leren niet op te vallen. Net als de kunstenaars, dus. Die zouden ook beter zwijgen, als ze het niet over lifestyle willen hebben.

 

 

Montagne de Miel, 21 januari 2022