Hans Theys ist Philosoph und Kunsthistoriker des 20. Jahrhunderts. Er schrieb und gestaltete fünzig Bücher über zeitgenössische Kunst und veröffentlichte zahlreiche Aufsätze, Interviews und Rezensionen in Büchern, Katalogen und Zeitschriften. 

Diese Plattform wurde von Evi Bert (M HKA : Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) in Zusammenarbeit mit der Royal Academy of Fine Arts Antwerpen (Forschungsgruppe ArchiVolt), M HKA, Antwerpen und Koen Van der Auwera entwickelt. Vielen Dank an Fuchs von Neustadt, Idris Sevenans (HOR) und Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Marianne Berenhaut - 2022 - Ik herinner me niets [NL, interview]
, 7 p.

 

 

_____________

Hans Theys

 

Ik herinner me niets

Gesprek met Marianne Berenhaut

 

Marianne Berenhaut (°1934) is kunstenares. In 2014 was haar werk te zien tijdens een solotentoonstelling in het Joods Museum van België (Brussel). In 2021-2022 had ze een solotentoonstelling in C-mine (Genk) en M HKA (Antwerpen).

Onze ontmoeting vindt plaats in haar sprookjesachtige herenhuis in Brussel, waar je hier en daar op een kunstwerk stuit dat is samengesteld uit gevonden voorwerpen die zorgvuldig schoongemaakt werden en afkomstig zijn uit een wereld van duizenden grote en kleine objecten die overal in huis wachten op een ontmoeting met een ander object om een ​​koppeltje of een ander breekbaar geheel te vormen. De gastvrouw zet koffie en biedt een maandvoorraad koekjes aan.

Marianne Berenhaut: Heb je de tentoonstelling in C-mine gezien? Een geweldige plek, met prachtige machines. Ik was heel blij met de accrochage, die verzorgd is door de curatrice. Ik heb haar laten doen. Het is een jonge Poolse vrouw. Ze heet Louise Osieka.

- Gisteren heb ik je gesprek met Nadine Plateau herlezen (Editions Tandem, 2018). Haar benadering is heel raak, bijvoorbeeld als ze het heeft over het feministische karakter van je werk. Ze interpreteert niet. Ze vraagt wat je zelf van de dingen denkt.

Berenhaut: Ze is heel precies en ze kan kijken. Ik hou echt van dat boek, dat volledig door Nadine is geschreven. Ik heb er niks voor gedaan. Nadine Plateau en Françoise Collin hebben me altijd gesteund. Ik ben een feministe, maar geen activiste zoals zij. Ik militeer voor niets.

- Nadine schrijft dat je in 1972, tijdens de eerste vrouwendag in Passage 44, twee ‘Poupées poubelles’ tentoongesteld hebt. Waar en hoe heb je ze tentoongesteld?

Berenhaut: Op de vloer, in de gang.

- Heb je de toespraak van Simone de Beauvoir bijgewoond?

Berenhaut: Dat weet ik niet meer. Het jaar daarop nodigden Nadine en Violaine de Villers me uit voor de eerste tentoonstelling in het Maison des femmes, in de Middaglijnstraat. Er waren ook schilderijen van Anne Thyrion. Ik heb de Poupées poubelles getoond. De mannen reageerden er slecht op. Ze vonden het provocerend.

- Het waren poppen gemaakt van nylonkousen die opgevuld waren met stro en voorwerpen zoals schelpen, klokken, keukengerei. Later stop je er ook paspoppen in om ze wat stugger te maken.

Berenhaut: De mannen vonden het vreselijk. Maar het was niet mijn bedoeling hen te provoceren.

- Je sculpturen zijn minimale assemblages van gevonden voorwerpen. Of constellaties. Want je maakt ze nooit aan elkaar vast.

Berenhaut: Inderdaad. Het is nooit genaaid, gelijmd, geschroefd of gespijkerd.

- Voor jou zijn objecten als mensen. Toen ik binnenkwam, zag ik een nieuwe sculptuur bij de voordeur: twee kerkstoelen naast elkaar, elk met een leren tas op de zitting.

Berenhaut: Voor mij stellen de stoelen gewone mensen voor. Mensen die naar de kerk gingen, mensen als jij en ik.

- We kunnen nooit onverschillig naar je werken kijken omdat we weten dat je ouders en je oudere broer vermoord zijn door de nazi’s. Ik gebruik het woord ‘vermoord’ omdat jij het altijd gebruikt. Het lijkt het juiste woord te zijn. Ik vermeld dit om je veerkracht te onderstrepen. Je straalt een grote levensvreugde uit. Toen ik je eens met Walter Swennen opzocht in Londen, merkte hij op dat je overal om je heen mensen aan het glimlachen brengt.

Berenhaut: Ja, mijn ouders en mijn oudste broer zijn vermoord.

- Jij en je tweelingbroer hebben de oorlog overleefd. Jullie zaten verstopt in een weeshuis.

Berenhaut: Het was een katholiek weeshuis dat beheerd werd door nonnen. Ze liepen een groot risico, want er verbleven veel Joodse kinderen. Mijn grote broer, die acht jaar ouder was dan ik, was ook ergens ondergebracht, maar hij was mijn ouders gaan bezoeken en is net als zij verklikt. Ik heb geen herinneringen aan hem. Ik herinner me alleen dat ik hem op een dag boos heb gezien. Hij heette Nathan. Later vertelde iemand mij over een beeldhouwer die Stanislas Berenhaut heette en in het Gentse woonde. Soms droomde ik dat het mijn broer was, maar ik heb hem nooit gevonden.

       Opeens was ik alleen. Mijn tweelingbroer zat in hetzelfde weeshuis, maar jongens en meisjes werden gescheiden. Ik zag hem zelden. De verdwijning van mijn familie was een traumatische en aberrante gebeurtenis die onnoembare sporen moet hebben achtergelaten, maar ik geloof dat ik het op het moment zelf niet echt besefte. Ik weet het niet zeker, want ik herinner mij niets. Ik kan me niets herinneren. Zelfs niet de gezichten van mensen die mij dierbaar zijn. Je hebt mij eens verteld dat dit een conditie is die prosopagnosie wordt genoemd.

- De neuroloog Oliver Sacks had het ook. Als hij zijn medewerkster, die decennialang voor hem heeft gewerkt, buiten tegenkwam, herkende hij haar niet. Op een dag zag hij in een hotel een knappe man zitten, pas na enkele minuten besefte hij dat hij het zelf was, weerkaatst door een grote spiegel.

Berenhaut: Ik heb ook geen richtingsgevoel. Ik ken alle wijken van Brussel, maar ik weet niet hoe ik van de ene wijk naar de andere kan geraken.

- Dat doet me denken aan de hoofdscène van de roman ‘Austerlitz’ van W.G. Sebald, waar de hoofdpersoon verdwaalt in een stad en bij toeval een oud gedeelte van een station ontdekt waar hij als kind de trein moest nemen om te vluchten voor de nazi’s. Ken je het werk van Sebald?

Berenhaut: Neen.

- Ik denk dat het in de eerste plaats een werk over de geschiedenis is, een oorlogsmachine tegen het collectieve geheugenverlies.

Berenhaut: Ik heb altijd het gevoel dat ik alleen in het heden leef. En als je geen verleden hebt, heb je ook geen toekomst. Maar dat alles betekent niet dat ik de Shoah op mijn rug wil dragen. Natuurlijk ben ik getraumatiseerd, maar ik heb niet het gevoel dat ik er last van heb. Ik heb gevoel voor humor, ik ken vreugde en ik lach graag. Ik hou van film. Ik ga graag op café, ook al drink ik nooit. Ik heb er wel nooit met mijn kinderen over gepraat. Ik draag mijn catalogi op aan mijn zonen en zeg tegen mezelf, misschien naïefweg, dat ze het zullen begrijpen als ze mijn werken zien. Maar ik heb er nooit over kunnen praten, er zijn geen woorden voor.

       Bovendien geloof ik niet dat er een absolute waarheid is. Jouw waarheid is niet die van je buur. Mijn tweelingbroer reageerde bijvoorbeeld anders dan ik. Hij stichtte nooit een gezin en werd katholieker dan de paus. Ik had vaak ruzie met hem. We waren volledig tegengesteld aan elkaar. Maar we belden elkaar om de dag, zelfs als ik in Londen was. Hij heette Émile. Hij is onlangs overleden. Het was een opmerkelijke man. Hij was heel gelovig, erg rigide. Maar ook heel excentriek. In een menigte zou je hem meteen hebben opgemerkt. Hij was als een rondtrekkende Jood, met veel plastic zakken vol boeken. Ik heb pas twee werken voor hem gemaakt. Het eerste heb je gezien bij het binnenkomen. De kerkstoelen komen uit zijn huis. Voor het tweede werk stelde ik een zon samen met dunne kaarsen op de zitting van een andere kerkstoel die ik na zijn dood bij hem thuis heb meegenomen. Hij was scheikundig ingenieur, net als mijn ouders.

- Was je moeder scheikundig ingenieur? Dat is opmerkelijk. Waar kwam ze vandaan?

Berenhaut: Mijn ouders waren van Poolse afkomst en hadden in Praag gestudeerd. Mijn vader werkte als scheikundig ingenieur in brouwerij Roelants in Schaarbeek. We woonden in een huis van de brouwerij, in de Van Ooststraat, nummer 50.

- Staat het huis er nog?

Berenhaut: Ja. Ik ben er niet lang geleden voorbijgereden. Omdat ik geen richtingsgevoel heb, verdwaalde ik in Schaarbeek. Opeens zag ik dat ik bij de Cage aux Ours was. Ik wist dat ik, om in Vorst te geraken, via de Van Ooststraat naar het Liedtsplein moest rijden, dan de Paleizenstraat nemen, voorbij Sint-Lukas en de Sint-Mariakerk… Ik zag ook de poorten van de brouwerij. Ik weet niet waar het gebouw vandaag voor gebruikt wordt.

 

Broer

- Wat vond je broer van je sculpturen?

Berenhaut: Hij begreep er niets van. Drie keer reageerde hij emotioneel. In 1989 maakte ik een sterfkamer in een kleine galerie bij het Anneessens­plein. Ik had de muren bedekt met aluminiumfolie. Daarna had ik halskettingen, medailles, relikwieën opgehangen: voorwerpen die te maken hadden met de kerk en de dood. Er was ook een wijwatervat. Op de grond stonden twee hekjes van ongeveer 15 cm hoog, als witmetalen bogen. Een daarvan vormde een vierkant waarin ik de woorden ‘ik hou zo veel van je’ had geschreven. Mijn broer was erg ontroerd.

       Een andere keer zag hij het werk met het grote, half uitgerolde karton waarop houten schoenmallen liggen. Toen was hij zeer aangegrepen, zeer ontroerd. Het werk heet Un jour comme un autre. Ik denk dat je de schoenmallen ervaart als levende wezens die door de rol verpletterd zullen worden. Zoals de kamer met de typemachines die op een onvermijdelijke vernietiging lijken af ​​te stevenen, of de kamer met de verhakkelde roze stoeltjes.

       Toen hij het werk zag met het metalen bed dat het M HKA heeft gekocht, werd hij heel boos. Het is vreemd, want voor mij was dat het allereerste werk dat iets over mezelf zei. Ik had het vrij snel gemaakt, wat ongewoon is voor mij. Er gebeurde iets vreemds tijdens het maken. Als ik werk, weet ik niet waar het naartoe gaat, ik begrijp niet wat er aan de hand is, maar ik zie wel wanneer het voltooid is. Onbewust had ik een stuk gemaakt dat het over mij had en niet over de andere mensen of de Shoah.

       Toen ik het werk aan Émile liet zien, was hij geschokt en riep hij: ‘Dat is de antichrist!’ Mijn broer was geen makke kerel, maar hij was wel erg beheerst. Ik kan ook heel koleriek zijn. Maar die dag werd hij erg gewelddadig. Veel later legde hij uit dat hij dacht dat het werk ging over een vrouw die veel minnaars had. Liefde was voor hem de liefde voor Christus of de heilige huwelijksband. Hij had de seksualiteit uit zijn vocabulaire en uit zijn leven gebannen. Voor mij is liefde iets moois. De mens is een sensueel wezen. Soms denk ik dat mijn broer homo was, maar dat hij er doodsbang voor was. Hij was heel vrolijk, hij had zotte ideeën. Ik denk dat hij een bijzondere persoon had kunnen zijn, een groot dichter bijvoorbeeld. Hij had veel kwaliteiten, maar hij gaf zijn hele leven aan de katholieke kerk. Als hij iemand op straat tegenkwam die niet wist waar hij moest slapen, gaf hij zijn bed. Zelf sliep hij op een stoel. Er was niet eens een comfortabele bank of fauteuil in zijn huis. Hij leefde heel sober.

- Waren er metalen bedden in het weeshuis?

Berenhaut: Misschien.

 

Congo

- In tegenstelling met je broer, stichtte je een gezin. Je ontmoette een man, Jacques Simon, en jullie kregen twee zonen.

Berenhaut: Ik ontmoette Jacques in 1955 in het centrum van Brussel. Ik was op wandel met een vriendin. Hij was op stap met een groep vrienden van de Leuvense Universiteit. We gingen er samen vandoor en brachten de dag door in een soort jazzkelder op het Anneessensplein. Hij was het die me kennis liet maken met kunst. Hij schilderde. Hij maakte prachtige landschappen in abstract-lyrische stijl. Heel verfijnde schilderijen.

- Dat vind ik ook. Ze hebben een zeer lichte en transparante factuur. Niet als een aquarel, maar als de schets van een schilderij, met veel medium. Verder verdeelde hij het oppervlak van het schilderij in ‘plassen’ van verschillende kleuren. Het is een heel ingetogen vorm van schilderen, heel gevoelig.

Berenhaut: Hij had Politieke en Sociale gestudeerd in Leuven. In december 1960, zes maanden na de onafhankelijkheidsverklaring van Zaïre, werd hij door de provinciale overheid aangeworven als econoom en gingen we in Kinshasa wonen. De manier waarop de Belgische regering de Congolese staat had achtergelaten was schandalig. Er was geen geweld, alles was rustig. Maar op sociaal vlak was het een puinhoop, een totale ineenstorting. Er was geen voorbereiding geweest, geen opleiding van mensen om de plaats van de Belgen in te nemen. In het hele land waren twee dokters te vinden die waren opgeleid in België. Omdat ik verpleegkunde had gestudeerd, ging ik in het Congolese ziekenhuis werken. Ik heb een school voor verpleegsters opgericht. Ik had ook verloskunde gestudeerd, maar ik was toch bang toen ik vrouwen moest helpen bij de bevalling. Gelukkig waren er de zusters. De Amerikanen stuurden ons zeer geavanceerde machines, maar er waren niet eens bedden in het ziekenhuis. Je kunt je niet voorstellen in welke staat het land zich bevond. In het huis waar we woonden, was niets. Zelfs geen servies. En zelfs op de grote markt van Kinshasa kon je niets anders kopen dan eetwaren.

       In die tijd maakte ik keramiek. Ik had zelfs mijn oven uit België laten overkomen. Dus begon ik vaatwerk te maken. Het waren hele grote borden. Het leek altijd alsof er niets op lag, zo groot waren ze.

 

Kunst

- Is er voor jou een verschil tussen de kunst van de jaren zestig en zeventig en die van nu?

Berenhaut: Het lijkt alsof vrouwen in de kunst de afgelopen tien of vijftien jaar eindelijk erkend worden, wat een goede zaak is. En recent zijn ze gaan beseffen dat er ook oudere vrouwelijke kunstenaars bestaan (lacht). Je moet begrijpen dat als we vroeger foto’s van een groep kunstenaars zagen, het altijd mannen waren. Als er ook een vrouw op te zien was, ging het altijd om iemands vrouw of minnares. En omdat er geen plaats was voor vrouwen in de kunstwereld, waren we afhankelijk van de bereidheid van vrienden om feedback te geven. Gelukkig had ik vrienden als Nadine Plateau, die me altijd gesteund heeft.

       Het belangrijkste met betrekking tot kunst is kritisch te blijven, ook als het om vrouwen gaat. Het zou niet mogen volstaan ​​vrouw te zijn om als kunstenaar aanvaard te worden. Wat mij tegenwoordig in de kunst stoort, is het virtuele. Er zijn een aantal geweldige video’s geweest, maar ik hou niet van de reductie van kunst tot digitale afbeeldingen. Ik hou van materiële dingen, ik hou ervan dingen aan te raken, ook al is het niet toegestaan.

- Herinner je je een tentoonstelling die belangrijk voor je is geweest?

Berenhaut: Begin jaren zeventig zag ik een tentoonstelling van Edward Kienholz in Londen. Na mei ‘68 was het niet meer in de mode om kunst te maken. Alles werd in vraag gesteld. Bovendien heb ik in 1969 een zware val gemaakt waardoor ik maanden in het ziekenhuis heb gelegen. Daarna kon ik geen zware dingen meer dragen of gipsen sculpturen maken zoals voorheen. Maar ik wilde nog steeds dingen doen en ik had twee aardappelen gemaakt door nylon kousen samen te drukken en op te rollen. Toen ik dit aan vrienden liet zien, zeiden ze dat ik helemaal doordraaide en dat het op niks trok. Mijn ontmoeting met het werk van Kienholz gaf mij het nodige vertrouwen om mijn werk met genaaide aardappelen voort te zetten. Hierdoor kon ik de Poupées poubelles maken. Er waren werken te zien als The Rape, The Insane Asylum en The Abortion. Er was ook een café met dronken Amerikaanse soldaten. Het was tijdens de oorlog in Vietnam. In die tijd was zijn werk buitengewoon. Een paar jaar geleden zag ik in Londen een tentoonstelling met enkele stukken die minder sterk waren, maar ik heb mijn bewondering voor zijn werk niet verloren.

       Meer recentelijk vond ik de overzichtstentoonstelling van David Hockney in Londen heel goed. Ik ben drie keer gaan kijken. Ik was vooral geraakt door de landschappen die hij maakte in 1989-90: prachtige olie- en acrylschilderijen met paarse wegen, gouden bomen en roze huizen. Die landschappen waren vorig jaar niet te zien in Brussel, wat ik jammer vond. In Londen werden zijn iPad-schilderijen ook op iPads getoond en niet in de vorm van ingelijste namaakschilderijen zoals in Brussel. Ik vond dat belachelijk. Het was beter op de iPads.

       Ik wil er ook aan toevoegen dat ik dol ben op Cy Twombly, vooral op zijn sculpturen: de abstracte, maar ook de steppen en de boten, hele kleine werken.

- Ik zie dat je Georges Perec aan het lezen bent?

Berenhaut: Ja, een boek over Ellis Island, samengesteld met aantekeningen die hij maakte tijdens het filmen van een documentaire. Aan het begin is er een pagina waar hij opsomt waar uit Europa alle vluchtelingen vandaan kwamen. Heel verontrustend.

– Hij was van Joodse en Poolse afkomst. Zijn moeder stierf in Auschwitz.

Berenhaut: Dat wist ik niet. Ik heb de Joodse cultuur altijd gemeden uit angst om terug te vallen in de afgrond van de moord op mijn ouders. Vandaag heb ik spijt van die beslissing, want ik had graag meer willen weten over de Joodse cultuur. Maar ik denk niet dat ik het had aangekund. Op een dag vroegen jonge Duitse toeristen me in de bus in Londen om informatie. Ik nam het hen niet kwalijk, maar het was toch pijnlijk.

- De laatste jaren woonde je deeltijds in Londen waar je het huis van je oom erfde.

Berenhaut: Na de oorlog zorgde die oom voor mij en mijn broer. Omdat hij geen kinderen had, realiseerde hij zich niet dat we geknuffeld moesten worden. Ik was al elf jaar oud, maar van binnen was ik nog heel klein. Dat heeft hij niet begrepen. Hij stuurde ons naar kostscholen. Zijn eerste zorg was onze kennis. Hij vond dat we een solide intellectuele basis nodig hadden. Hij was tegen mijn beslissing om verpleegkunde te gaan studeren. Hij was geneesheer. Omdat Joden in Polen niet naar de universiteit konden, was hij als adolescent veranderd van naam en godsdienst. Hij had zelfs in het Poolse leger gediend. Maar na het debacle van 1939 vluchtte hij met zijn vrouw per auto. In Biarritz namen ze een boot die hen naar Engeland bracht waar ze in een vluchtelingenkamp belandden. Hij ging bij de RAF omdat hij piloot was. Na de oorlog vond hij ons via het Rode Kruis. Ik zal het me altijd herinneren: toen we elkaar voor het eerst ontmoetten, riep mijn broer: ‘Papa!’ Ze leken erg op elkaar. Vroeger haatte ik Londen, maar nu vind ik het leuk. Het is heel anders dan Brussel.

- Op welke manier?

Berenhaut: De Engelsen zijn erg hartelijk, ook de jongeren. Ze zijn erg behulpzaam voor ouderen of mensen met een handicap, wat het aangenaam maakt om erop uit te gaan. In Londen heb ik een miniscooter, een vierwielig voertuig waar je mee op de stoep moet blijven. Overal zijn er metalen op- en afritten. Het is fantastisch. Als je met de bus moet, hebben mensen met een handicap voorrang. Iedereen wacht terwijl de chauffeur een oprit laat zakken. Als die niet werkt, komt hij persoonlijk zijn excuses aanbieden, alsof het zijn schuld is. Ik denk dat mensen er anders opgevoed worden want zelfs tieners benaderen je met heel veel respect. Het is een heel diverse samenleving. Je vindt er alle nationaliteiten. Er heerst een permanente beleefdheid die je hier niet aantreft. En weet dan dat jonge mensen twee banen moeten hebben om in Londen te kunnen wonen! Alles is verschrikkelijk duur. Maar ze blijven vriendelijk.

 

Montagne de Miel, 3 februari 2022