Hans Theys is a twentieth-century philosopher and art historian. He has written and designed dozens of books on the works of contemporary artists and published hundreds of essays, interviews and reviews in books, catalogues and magazines. All his publications are based on actual collaborations and conversations with artists.

This platform was developed by Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) in collaboration with the Royal Academy of Fine Arts in Antwerp (Research group Archivolt), M HKA, Antwerp and Koen Van der Auwera. We also thank Idris Sevenans (HOR) and Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Wilfried Huet - 2022 - Openingen gezocht en gevonden [NL, interview]
Interview , 6 p.

 

 

 

_______________

Hans Theys

 

 

Openingen gezocht en gevonden

Gesprek met Wilfried Huet

 

Wilfried Huet (°1940) is kunstenaar, tentoonstellingsmaker en uitgever. Hij was directeur van de gemeentelijke academie van Waasmunster, oprichter en bezieler van de tentoonstellingsplek GA van 1981 tot 1991 en van 2000 tot 2016 samensteller en uitgever van het tijdschrift GAGARIN, voornamelijk gewijd aan kunstenaarsteksten die speciaal voor het blad geschreven werden.

       Ik ontmoet hem in de antieke lift met harmonicadeur van een eeuwenoud herenhuis, waar hij pas is ingetrokken met zijn echtgenote, de kunstenares Marilou van Lierop (°1957). De laatste keer dat ik hem ontmoette, vertelde hij mij dat hij net zeventig was geworden. Verbaasd stellen we vast dat dit al twaalf jaar geleden is. In de hal van het appartement staan twee pijlvormige schilderijen van ongeveer drie meter hoog.

Huet: Die schilderijen zijn gebaseerd op de vorm van platgetrapte blaaspijltjes: tot een fijne kegel gerolde tijdschriftpagina’s. Door het rollen ontstaat een collage die schuin doorsneden wordt. Voor mij gaan die werken over communicatie. Ik heb er drieëndertig gemaakt. Er bestaan ook drieëndertig nummers van GAGARIN. Het idee van de communicatie doortrekt alles wat ik heb gedaan, ook het organiseren van de tentoonstellingen in GA.

- Je bouwde tentoonstellingen met werken uit museumcollecties. Een goed systeem, als de werken niet te broos zijn. En met de kunstenaars zelf. Koen Theys vertelde mij dat je hem en zijn broer Frank al heel vroeg de kans gaf hun Wagner-tapes te tonen, samen met props die ze hadden gebruikt bij de opnames.

Wilfried Huet: Ja, een prachtige tentoonstelling! Ik zie nog voor mij hoe ze arriveerden. Een van hen was mager, de andere was een beetje molliger. De mollige was aan het vitten op de magere, omdat die zogezegd niet goed kon autorijden. Ze hebben onder andere een heel grote wereldbol met huisjes getoond. Heel mooi.

- Je hebt ook een tentoonstelling met James Lee Byars gemaakt. Wat heeft hij getoond?

Huet: Een tandenstoker.

- In het midden van de ruimte?

Huet: Ja, op een sokkel. Hij had er met potlood enkele miniatuurletters op geschreven die verwezen naar zijn First Totally Interrogative Philosophy. In de aanpalende ruimte waren partituren van Baudouin Oosterlynck te zien. Ook de film Une histoire de vent van Joris Ivens stond op die affiche.

- Hoe ben je in de kunstwereld terechtgekomen?

Huet: Dat is gebeurd op mijn zesde. Mijn vader was een succesvol glazenier. Op een dag werd hij door baron Isidoor Opsomer, die directeur was van de Antwerpse academie, uitgenodigd om docent te worden. Opsomer stuurde zijn zwarte limousine met chauffeur om mijn vader op te pikken in Hoogstraten, waar we woonden, om het voorstel te bespreken. De enige voorwaarde was dat mijn vader zijn werk zou maken in de academie, omringd door de leerlingen. Omdat het heen en weer reizen nogal moeizaam verliep, bleef mijn vader in die dagen vaak slapen in dat atelier, in het geheim, in samenspraak met de nachtwaker. Hij sliep in een ingemaakte kast, op de stofjassen van de studenten. Hij heeft mij, als zesjarige jongen, ook verschillende keren meegenomen, met de boerentram. Ik vond dat fantastisch. Die sfeer! Ik wilde daar deel van uitmaken, zoals sommige mensen ervan dromen beroemd te worden in Hollywood. Mijn vaders atelier bevond zich in het oude deel van de academie, dat later is afgebrand. Het hele vertrek was omzoomd met een gietijzeren fries op ongeveer één meter hoogte. Ik had ontdekt dat je een van die ronde, bloemvormige versieringen kon wegkantelen. Daarachter bevond zich een opening in de muur. Als ik daar doorheen keek, zag ik de Lange Zaal, die toen gevuld was met gipsen kopieën van klassieke beeldhouwwerken: delen van de fries van het Parthenon, de Venus van Milo, de Nikè van Samothrake, de discuswerper, de Appollo Belvedere, de slaven van Michelangelo… Een wonderlijk visioen!

- Het waren prachtige afgietsels. De kopieën van de Acropolis waren tweede generatie: afgietsels van de eerste generatie-kopieën van het British Museum.

Huet: In de jaren zestig hebben ze die allemaal in de container gegooid of weggegeven.

- Er staan er nog een paar: de Nikè, de discuswerper en twee delen van de Elgin Marbles. Af en toe rijdt er iemand tegen met een kar. In 2012 heb ik er samen met Kasper Bosmans een tentoonstelling rond gebouwd: ‘The Elgin Marbles and Other Elegies’.

 

Geheim kijkgat

Huet: Toen ik die beeldhouwwerken zag, door dat geheime kijkgat, ging er een wereld voor mij open. Sindsdien ben ik altijd met kunst bezig geweest. Later ben ik ook aan de academie gaan studeren. ‘s Morgens hadden we modeltekenen en schilderen, ‘s middags volgde ik de enige richting die je vrij kon kiezen: Publiciteit.

- Je bent even oud als Panamarenko, die tussen zijn veertiende en achttiende ook Publiciteit heeft gestudeerd, omdat dit de enige richting was die geacht werd je voor te bereiden op een echt beroep. Zaten jullie in dezelfde klas?

Huet: Ja. Ook in het Hoger Instituut.

- Panamarenko heeft niet gestudeerd aan het Hoger Instituut, zijn kandidatuur was afgewezen. Maar hij hing daar wel rond als clandestien student, in het zog van zijn vriend Hugo Heyrman, die wel was toegelaten. Hij vertelde mij dat Fred Bervoets, die ook Publiciteit deed, de beste posters kon maken. Maar Idris Sevenans vertelde mij dat Bervoets hetzelfde zegt over Panamarenko.

Huet: Dat herinner ik mij niet, al heb ik Bervoets nadien wel goed gekend. Mijn tweede kennismaking met de kunst was de animatiefilm Steamboat Willie van Walt Disney, uit 1928. Dat was een enorme belevenis, in wit-zwart. Vandaag zit de film in de collectie van het MoMA. De tweede film die ik zag was Hamlet met Laurence Olivier, ook in wit-zwart. Toen ik die dingen zag, dacht ik: als zoiets kan, dan bestaan er mogelijkheden voor mij. En met die mentaliteit heb ik de rest van mijn leven gevuld.

 

GA en GAGARIN

- Hoe is GAGARIN tot stand gekomen?

Huet: Toen ik directeur werd van de gemeentelijke academie van Waasmunster heb ik een ruimte gevraagd om tentoonstellingen te organiseren. Ik beloofde de gemeente dat het hun niets zou kosten. En dat is ook gelukt. Ik heb nooit om overheidssteun gevraagd. In die tijd, van 1981 tot 1991, bestonden het S.M.A.K., M HKA en MuZee nog niet. Daardoor kreeg ik bezoekers vanuit heel Vlaanderen over de vloer. Chris Dercon heeft toen in NKI Neue Kunst in Europa geschreven dat er drie boeiende kunstinitiatieven waren in Vlaanderen. GA was er een van. Na de honderdste tentoonstelling hebben we de zaak afgerond met een enorme fuif en een taartenproject met kunstenaars als Guy Rombouts, Monica Droste, Guillaume Bijl, Leo Copers, Patrick Van Caeckenbergh en Narcisse Tordoir. Daar hoorde een krant bij, zoals altijd. Daarin zat een poster met de slagzin: ‘They don’t love the arts, they love the image of the arts’. Het was een persiflage op het Whiskymerk Johnnie Walker, dat onze honderdste tentoonstelling sponsorde met de slogan ‘Johhnie Walker Loves the Arts’.

       De burgemeester begreep niet waarom ik stopte met GA. ‘Doe voort, we zullen je financieren en je krijgt medewerkers’, zei hij elke keer als ik hem ontmoette. Maar de tijdsgeest was veranderd. Intussen waren er wél musea voor hedendaagse kunst. Op een dag realiseerde ik mij dat ik graag een tijdschrift wilde uitgeven en ik liet dat weten aan de burgemeester. ‘Ik zal erover nadenken’, zei hij. Enkele weken later liet hij mij weten dat de gemeenteraad had beslist mij 250.000 frank te geven, het jaar nadien 200.000, dan 150.000, 100.000 en 50.000. Zo kon ik van start gaan. Het idee was een tijdschrift te maken met teksten die speciaal voor het blad geschreven werden door kunstenaars die vandaag, waar ook ter wereld, werkten.

       Er werden bewust geen themanummers gepubliceerd ‘uit eerbied voor de vrije meningsuiting van de kunstenaars’. Elke kunstenaar werd daar in de uitnodiging helder en duidelijk over geïnformeerd. Ook wilde ik bijdragen van zeer verschillende kunstenaars naast elkaar plaatsen. Zo had ik ook met GA gewerkt. Op elke GA-affiche werden drie verschillende evenementen aangekondigd: een filmvoorstelling, een tentoonstelling, een lezing, een performance enzovoort. Ik werkte liever met contrasten dan met harmonie, net zoals in de platgetrapte blaaspijpjes. Ik wilde woorden en beelden samenbrengen die ons op een verschillende manier raakten. Heel uitzonderlijk waren er kunstenaars die daartegen in verzet kwamen. Als ze zagen naast welke andere teksten hun bijdrage terecht zou komen, trokken ze hun bijdrage in.

- Voor buitenstaanders geeft de kunst gestalte aan een wonderlijke verscheidenheid, zoals in de natuur, maar op kunstenaars komt die verscheidenheid vaak bedreigend over. Het heeft te maken met de illusie van de vrijheid, denk ik. Buitenstaanders zien vrijheid, kunstenaars ervaren een noodzakelijkheid, een onafwendbaarheid.

Huet: Onlangs heb ik op verzoek van Stella Lohaus 33 werken uit de jaren negentig opnieuw gemaakt. Het waren met spiralen beschilderde pijlen. Boven elke pijl was een goudkleurige afbeelding van een lichaamsdeel aangebracht. Mijn inspiratiebron was een boekje dat ik ooit gevonden heb in Delhi: How to Learn Hindi. Het mooiste boekje dat ik ooit heb gezien, heel slordig gemaakt met blokdruk. Maar met een geweldig elan! Met quotes van Rabindranath Tagore en grote Engelse schrijvers. Als je dit boekje doorbladerde, ging er een ongelooflijk mooie wereld open. Eén hoofdstuk ging over de lichaamsdelen. Voor mij waren dat erotische pagina’s, ook al waren er alleen maar woorden te zien. Het was de bedoeling het werk nadien te versnijden, maar Philippe Van Cauteren wilde het voor de collectie van het S.M.A.K. Hij heeft mij altijd een warm hart toegedragen. Hij is ooit leerling geweest van de academie in Waasmunster.

- Elk nummer van GAGARIN bevatte speciaal voor het tijdschrift geschreven, nooit eerder gepubliceerde teksten.

Huet: De bijdrage van Annette Messager bestond uit één woord: ‘Rumeurs’. Heel mooi. Ik heb ook eens geprobeerd een kunstenaar te interviewen, maar dat was aartsmoeilijk. Dat lukte niet… Ik zag dat je ook Harry Ruhé geïnterviewd hebt? Guy Schraenen heeft eens een betekenisloos woord van mij op Harry’s vitrine gekleefd. Overal waar hij kwam, deed hij dat. Ik was erbij. Harry zat binnen te lezen. Hij hield ons niet tegen.

- Zou je iets willen vertellen over een tentoonstelling die je bijzonder vond?

Huet: De overzichtstentoonstelling van Bruce Nauman in het MoMA die nadien naar het Stedelijk Museum in Amsterdam en het Schaulager in Bazel is gereisd. In Bazel heb ik haar nog eens gezien. Naar het Stedelijk ga ik niet. Ik wil geen kunst zien die naast Tupperware staat.

- Wat vond je bijzonder aan de tentoonstelling?

Huet: Het was magnifiek geassembleerd, gespatieerd en in wave gebracht. Elk werk voedde de andere werken en kon toch zijn eigen smoel laten zien. Formidabel.

 

Gediplomeerden

- Waarin berust volgens jou het verschil tussen de kunstwereld van de jaren zestig en die van vandaag?

Huet: In de jaren zestig woonde ik in de Plaatsnijdersstraat, in het appartement waar de Wide White Space gestart is en waar Le Corbeau et le Renard van Marcel Broodthaers te zien was, de jonge Carl Andre tegels kwam leggen en Beuys Eurasienstab heeft gerealiseerd. Vanuit dat appartement had ik een zicht op de zijgevel van het Museum voor Schone Kunsten en achterin op de prachtige Japanse kerselaars die een geschenk waren van de keizer van Japan en later gerooid werden voor de renovatie van het plein door Robbrecht en Daem. Ik had ook een goed zicht op de stoep voor de nieuwe ruimte van de Wide White Space, die zich vlakbij bevond. Je kon er de vijfentwintigjarige Panamarenko, Daniel Buren, Carl Andre, James Lee Byars en veel andere kunstenaars ontmoeten. Vaak speelde de kunst zich af op straat.

- De verzamelaar Isi Fiszman die pas gekochte jampotten van Broodthaers, met diens toestemming, tijdens de vernissage liet stukvallen op de stoep.

Huet: De kunstwereld leek verweven met de stad, met het leven van elke dag. De mensen deden mee. Ze waren betrokken. Dat is veranderd met de komst van het M HKA. Ineens werd alles georganiseerd door de gediplomeerden, mensen die aan de universiteit alles hadden geleerd over kunst. Panamarenko zei eens dat je met kunst moet beginnen op je vierde, ik ben het daarmee eens. Het is zoals vioolspelen: je begint er niet mee op je twintigste. Ineens kreeg je allemaal mensen die wisten wat kunst was, die normen gingen hanteren en kunstenaars begonnen te beoordelen en rangschikken in lijstjes… Voor het M HKA er was, had ik in de Plaatsnijdersstraat een installatie gemaakt door om de zes meter een blaaspijlschilderij te plaatsen, 33 werken in totaal. Dat was toen een heel mooie straat, met allemaal bakstenen achtergevels. Ik deed dat, omdat ik het Zuid tot leven wilde brengen. De hele buurt leek onherroepelijk verloren. In de cafés zag je alleen mensen die ‘s zomers en ‘s winters hun overjas aanhielden. Arme mensen. Ik was altijd op zoek naar mooie plekken. Op een dag ontdekte ik La Nationale, een voormalig depot. Ik ging het bezoeken met Guy Rombouts, Luc Deleu en Paul De Vylder. Ik wilde er een kunstenaarsplek van maken. Onderaan een tentoonstellingsruimte en bovenaan ateliers voor residenties. We hebben daar zelfs een dossier voor gemaakt. Luc wilde alles op wieltjes zetten: de toiletten, de podia, de sokkels… Het was een heel mooie, hoge ruimte. Later is daar het M HKA gekomen. Ik denk dat Luc Deleu de toenmalige minister van cultuur is tegengekomen en hem over de ruimte heeft verteld.

- Ik zal eens aan Luc vragen wat er gebeurd is. (Belt.)

Luc Deleu: Ah, La Nationale! Een depot voor mosterdzaadjes. Ik herinner mij niets van die wieltjes. Ik denk dat dit zo’n verhaal is dat altijd wordt doorverteld en ten slotte een eigen leven gaat leiden.

- Je plan ligt hier voor mij, afgestempeld door T.O.P. office en ondertekend door jou op 17 november 1979. Ik parafraseer: ‘La Nationale moet niet noodzakelijk materieel verworven worden, maar conceptueel. Infrastructuur (mobiel): W.C. (werfwagen), toog (genre markt), elektronische wagen voor licht en klank (genre kermis), toezichtsalon (residentiecaravan), mobiele dansvloer, blusapparatuur, spiegels’.

Luc Deleu: Wow. Dat klinkt niet slecht (lacht). Ik heb die minister wel eens ontmoet, maar ik heb hem niks verteld over La Nationale. Ik denk dat de architect van het M HKA de aandacht van de minister op die ruimte heeft gevestigd. Eerst had hij daar een dancing gemaakt voor een klant, maar dat was mislukt. Dan hebben ze de ruimte verkocht aan de Vlaamse Gemeenschap en mocht hij zelf het museum ontwerpen. De ruimte was niet zo interessant, maar de gevel was heel mooi. Hij bevatte boogversieringen die heel zeldzaam waren voor een betonnen gebouw. Het beton was ook heel slecht gegoten, waardoor je overal grindresten zag. Daardoor kreeg dat beton iets natuurlijks, zoals natuursteen. Die architect heeft alles verkloot door de gevel wit te laten schilderen. En toen hij dat inzag, heeft hij hem laten bezetten met roze crepi waardoor het nog lelijker geworden is. In de bogen heeft hij neonbuizen laten aanbrengen, want het was de tijd van het postmodernisme en in New Orleans had de architect Charles Moore ook neonbogen aangebracht op een gebouw: het Piazza d’Italia. Dat heeft hij klakkeloos gepikt.

Huet: Ik heb mijn hele leven openingen gezocht en gevonden. Zo zou ik het willen samenvatten.

 

 

Montagne de Miel, 4 februari 2022