Hans Theys is a twentieth-century philosopher and art historian. He has written and designed dozens of books on the works of contemporary artists and published hundreds of essays, interviews and reviews in books, catalogues and magazines. All his publications are based on actual collaborations and conversations with artists.

This platform was developed by Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) in collaboration with the Royal Academy of Fine Arts in Antwerp (Research group Archivolt), M HKA, Antwerp and Koen Van der Auwera. We also thank Idris Sevenans (HOR) and Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Christine Duchiron Brachot - 2022 - Een soort openheid [NL, interview]
Interview , 8 p.

 

 

 

________________

Hans Theys

 

Een soort openheid

Gesprek met Christine Duchiron Brachot

 

Christine Duchiron Brachot (°1944) studeerde kunstgeschiedenis. Ze is de oprichtster van de galerie Section 2ème étage (1975) en medeoprichter van de galerieën Christine et Isy Brachot in Brussel (1986) en in Parijs (1989). Sinds 2003 is ze betrokken bij het kunstencentrum La Comète in Luik, dat wordt geleid door Laurent Jacob. Ze was tien jaar lang voorzitster van Rigpa Belgique, het boeddhistische centrum van Sogyal Rinpoche. Ze was medeoprichter en ondervoorzitter van Tonglen Belgique en Ecoé.

       Als jongeman heb ik haar leren kennen als een elegante, montere, genereuze, leergierige dame die altijd heel open was en niet neerkeek op onzichtbare mensen als ik. Een bijzondere gebeurtenis was het voor mij, iemand als haar te mogen ontmoeten. Ik ben blij dat ze mij vandaag te woord wil staan.

Christine Duchiron Brachot: Eigenlijk ben ik Frans. Om redenen die er hier niet toe doen, hebben mijn grootouders zich in België gevestigd. Maar ik heb altijd veel familie en vrienden gehad in Frankrijk. Ik was de oudste van vier meisjes. Ik verveelde mij verschrikkelijk, want het eerstvolgende zusje was vijf jaar jonger dan ik. Mijn vader kon erg grappig zijn, bijvoorbeeld als hij Fernandel imiteerde, maar hij was streng. Op de schoorsteenmantel bevond zich altijd een kat met negen staarten. Louter als afschrikking, denk ik, want ik herinner mij niet dat die ooit gebruikt werd. Als kind was ik vaak ziek en op een dag raadde de dokter mijn ouders aan mij naar een Zwitserse kostschool te sturen, als remedie voor mijn astma. Vandaag weten we dat astmatische aanvallen psychologische oorzaken kunnen hebben en dat zo’n verhuizing meestal niet veel zin heeft.

       Ik herinner mij het huis van mijn grootouders als een plek waar ik vrij kon ademhalen. Mijn oma was heel vrouwelijk en heel mooi. Mijn grootvader leek op mijn latere echtgenoot. Ze hielden veel van kunst. Ze musiceerden en ontvingen kunstenaars. Zo heb ik nog op de schoot gezeten van Georges Duhamel, een politiek geëngageerd auteur, voorzitter van de Alliance Française en samen met mijn grootvader oprichter van de Belgische afdeling. Bij mijn grootouders ervoer ik een gevoel van vrijheid dat ik thuis niet kende.

 

Schooltijd

Ik ben twee jaar lang naar school gegaan in Zwitserland. Eerst werd ik naar een grote kostschool in Gstaad gestuurd. Ik werd gepest en voelde mij compleet verloren. Op een dag arriveerden mijn grootouders met hun mooie Delahaye cabriolet om mij op te halen. Ik ben er nooit teruggekeerd. Mijn vader stuurde mij wel naar een andere Zwitserse school, maar deze keer verbleef ik in een familiepension. Ik ging te voet naar school, door de sneeuw, door weiden met loslopende koeien. Ik mocht ook pianoles volgen en daar alleen naartoe gaan. Dit alles heeft mij gevormd. Ik heb heel vroeg leren observeren en bepalen wat echt belangrijk was voor mij. Ik heb geleerd hoe ik mezelf moest redden, hoe ik mezelf kon verdedigen.

Na twee jaar mocht ik weer in Brussel naar school, maar het was moeilijk om de gemiste leerstof in te halen. Ik had ook de eerste jaren Nederlands gemist. Het was een elitaire, katholieke school die werd geleid door zusters. De andere leerlingen kwamen uit vooraanstaande families. Ze hadden familienamen die begonnen met ‘de’ en moesten lachen met mijn naam omdat die scheen te beginnen met ‘du’. ‘Du quoi? Du Chiron? Du Nichon?’ Ik was ook niet Belgisch, maar Frans. Kortom, ik werd nooit uitgenodigd op hun feestjes of verjaardagspartijtjes. Ik werd geconfronteerd met de dwaasheid van het sociale onderscheid. Ik begon te rebelleren. Niet alleen tegen de zusters, ook tegen mijn vader, die autoritair was. Ik begon mij te ergeren aan het contrast tussen de realiteit en de gepropageerde naastenliefde.

       Na de middelbare school wilde mijn vader dat ik secretariaat studeerde. Ik moest leren typen. Maar ik wilde naar de universiteit. Gelukkig had ik een Russische vriendin die mij aanmoedigde. Je had mijn vader moeten zien toen ik hem liet weten dat ik mij had ingeschreven aan de ULB! Ik was het schurftige schaap dat de kudde had verlaten, niet alleen voor hem, maar ook voor mijn oude school, La Maison du Sacré-Cœur! Bij de inschrijving moest ik een verklaring ondertekenen waarin ik afstand nam van het katholieke geloof. Dat heb ik geweigerd. Ik had niets tegen het evangelie, maar wel tegen de kerk, die ik ongeschikt achtte om wereldse zaken te beheren. Ik wilde de ene kerk niet ruilen voor de andere. Toen mijn medestudenten dat hoorden, kondigden ze aan dat ik flink aangepakt zou worden tijdens de doop. Geen probleem, zei ik.

       Tijdens het laatste jaar van de middelbare school, in 1963, had ik geacteerd in een film. Uit verveling had ik gereageerd op een advertentie in Le Soir. Ik kreeg de vrouwelijke hoofdrol. De film heette Ricochet en werd gemaakt door Claude Ache. Hij werd vertoond op het festival van Knokke toen ik mij pas had ingeschreven aan de universiteit, rond 1965. In Knokke zag ik Nam June Paik en Charlotte Moorman in TV Bra for Living Sculpture. Mijn passie voor hedendaagse kunst is daar begonnen.

       Mijn vorming was ongelijk. Op school had ik alleen auteurs gelezen als Paul Claudel en Charles Péguy. Dankzij mijn vrienden in Frankrijk, in Bourgogne, met wie ik elke zomer doorbracht, had ik kennisgemaakt met romans als La Princesse de Clèves, een ode aan de absolute liefde, en met schrijvers als André Gide, Albert Camus en dichters als Apollinaire, Rainer Maria Rilke en Aragon. Voor mijn studie aarzelde ik tussen kunstgeschiedenis, journalistiek en politieke en sociale wetenschappen. Uiteindelijk koos ik voor het laatste.

       Tijdens de doop, in het grote auditorium waar ik niemand kende en vooral niemand mij kende, werd ik op het podium geroepen. Met trillende benen liep ik naar voren. Een van de roergangers was echter een vriend van mijn Russische vriendin. Hij nam mij apart en zei dat ik zijn mascotte zou zijn, dat ik gespaard zou worden. Dat was een verrassing voor mij. Voor het eerst in mijn leven had ik een meevaller. Het gaf mij meer zelfvertrouwen, het gaf mij het gevoel dat het leven leefbaar kon zijn en vol beloften zat. Mijn vader heeft mij dit zelfvertrouwen niet kunnen geven. Ik kon op hem rekenen, maar hij leek mij geen zelfstandigheid te gunnen.

       Het academiejaar werd geopend met een bal. Ik had geen avondkledij, maar naaide zelf een mooi ensemble. Op een gegeven moment werd ik ten dans gevraagd door een man met een arm in het gips. Het was Isy, mijn latere echtgenoot. Een beetje later vond ik met een vriendin een baantje in een dancing, waar we als taak hadden de boel een beetje op te vrolijken en minder leeg te doen lijken. Ik nodigde Isy uit om mij te vergezellen. Een flamencodanseres die daar ook werkte, slaagde er die eerste avond in Isy’s telefoonnummer te bemachtigen. Dat had een alarmbel moeten doen rinkelen, maar ik was naïef. Ik leerde zijn ouders kennen en we raakten verloofd.

 

Magritte, Scutenaire, Hamoir

Na het beëindigen van mijn kandidatuur stelde mijn schoonvader voor dat ik kunstgeschiedenis zou gaan studeren aan het Museum voor Schone Kunsten. Hij vroeg om advies aan Philippe Roberts-Jones, die toen hoofdconservator was. Ik was gefascineerd door de Vlaamse Primitieven, vooral Rogier Van der Weyden. De kunstenaar die mij het meest heeft geraakt was Malevitsj, vooral met zijn Zwart vierkant. Ik studeerde af met een thesis over James Ensor. Dat was een prachtige ervaring. Ik heb alle grote verzamelaars van James Ensor ontmoet. In 1966 werd Isy door zijn vader uitgenodigd partner te worden. Isy, een jonge doctor in de rechten, aarzelde, maar we zijn toch voor de galerie beginnen te werken.

       Op een dag vroeg mijn schoonvader met wie Isy en ik wilden samenwerken. ‘Met Magritte,’ zeiden we. Hij gaf ons geld om een schilderij van Magritte te kopen en we gingen hem bezoeken. Daar kreeg ik een belangrijke les, want Magritte zei: ‘Kinderen, hou jullie geld.’ Hij liep naar een kast en haalde een affiche tevoorschijn, die hij ons overhandigde. ‘Dit zal volstaan,’ zei hij, ‘want in mijn werk gaat het om de ideeën, niet om de schilderijen.’

       Uiteindelijk is Magritte overleden voor de tentoonstelling af was, in juli 1967. Mijn schoonvader overleed in september. Zo zijn we terechtgekomen bij E.L.T. Mesens en via hem bij Louis Scutenaire en diens echtgenote Irène Hamoir, die journaliste bij Le Soir was geweest, als een van de eerste vrouwelijke journalisten in ons land. Jarenlang hebben we hen regelmatig bezocht en brachten we samen weekends door. We werden vrienden. Ze spraken ons aan als ‘mon fils’ en ‘ma fille’. Ik voelde mij heel banaal tegenover deze mensen. Bij hen was niets vanzelfsprekend, zelfs een begroeting was bijzonder. Irène was een sterke, onafhankelijke, intelligente vrouw. Ze waren heel vrij.

- In welke zin waren ze vrij?

Duchiron Brachot: Irène was heel zelfzeker en tegelijk warmhartig. Ze hield de banaliteit op een afstand en liet dit ook merken. Ze was niet geprogrammeerd door conventies. Het was een dynamisch koppel, met wederzijds respect en een goede verstandhouding. Scutenaire was nergens van onder de indruk. Titels en posities lieten hem koud. Het enige wat voor hem telde, was de kwaliteit van je manier van zijn. Hij hield niet van grote restaurants en beroemde wijnen, maar kende overal plekken waar ze uitstekende, onbekende wijnen serveerden. Ook hadden ze bewust geen kinderen, net als de Magrittes. Ze vonden dat er al genoeg kinderen op de wereld waren. (‘Il y en a plein les trottoirs.’)

       Hij was heel tolerant voor wat hij goed vond en heel intolerant voor wat hij waardeloos vond. Hij had de gave om mensen en culturele instellingen volledig af te breken. Dat kon heel verrassend zijn. Hij was heel categorisch en minzaam tegelijk. Soms was het contrast groot… Ik herinner me de dag waarop hij vernam dat Georgette Magritte klacht had neergelegd tegen Marcel Mariën omdat die had openbaar gemaakt dat Magritte tijdens de oorlog valse schilderijen had vervaardigd. Van de ene dag op de andere sprak Scutenaire niet meer met haar. Hij heeft haar nooit meer willen ontmoeten. Ik was verbijsterd. Veertig jaar lang hadden ze samen weekends en vakanties doorgebracht. Maar hij was onvermurwbaar.

       Ik vond het interessant dat de grond voor zijn beslissing van artistieke aard was. Dat sterkte mij in mijn overtuiging dat ik altijd naar de hoogste kwaliteit moest streven. De surrealisten hielden van Fantômas. Scutenaire was erg gesteld op de intelligentie en de speelsheid van Mariën, die eigenlijk een kwajongen was. En schilderijen vervalsen, dat kon een surrealistische daad zijn. Ik herinner me een schilderij dat ondertekend was als Max Ernst, maar dat Magritte had gemaakt. We hebben het verkocht aan een verzamelaar die twee vliegen in één klap sloeg.

       Dankzij Scutenaire en Irène leerden we ook Tom Gutt en zijn echtgenote Claudine Jamagne kennen, bij wie we samen een vakantie doorbrachten. Het was prachtig om Scutenaire en Tom Gutt te horen discussiëren over literatuur. Het gesprek sprong van Breton naar Les Pieds Nickelés, als een vuurwerk waarbij alle surrealisten de revue passeerden in de vorm van anekdotes en historische feiten. Gefascineerd dronk ik hun verhalen in.

 

Nieuwe galerie

- Ondertussen werkten jullie verder in de galerie.

Duchiron Brachot: Net voor zijn dood hadden Magritte en zijn galeriehouder Alexandre Iolas ons het recht gegeven als eerste zijn sculpturen te tonen. Die werden gegoten in Verona. We reisden erheen om de werkzaamheden op te volgen. Het was fantastisch.

       Ons leven werd heel druk. Ik had twee dochters, we hadden een tweede galerie in Knokke en er was het ouderlijk huis in de Ardennen dat gerenoveerd werd onder leiding van Félix Labisse. Mijn vader vond dat ik thuis moest blijven om voor de kinderen te zorgen. Ik ben nooit een feministe geweest, maar ik weet wel wat het betekent om voor je onafhankelijkheid te vechten. In de galerie zelf had ik geen precieze taak. ‘Kom maar langs wanneer je zin hebt,’ zei Isy. Ik voelde mij aangetrokken tot het werk van de avant-garde en van Marcel Broodthaers. Ik kon mij niet verzoenen met het werk van de kunstenaars die we vertegenwoordigden. Dat schiep dilemma’s. Ik stond dicht bij de schilder René Julien, maar ik hield niet van zijn werk. Daardoor raakte ik in een depressie die ik, dankzij een gesprek met diezelfde René Julien, heb overwonnen door op de tweede verdieping een eigen galerie te beginnen, die ‘Section 2ème étage’ heette.

       In 1975 heb ik in galerie Stadler in Parijs kennisgemaakt met de body art, die in Frankrijk ‘art corporel’ werd genoemd. Die kunstvorm heeft mij meteen geraakt, vooral het werk van Gina Pane. Met toestemming van Stadler heb ik de tentoonstelling hernomen in Section 2ème étage. Gina Pane was aanwezig op de opening. Voor mij was dat een belangrijke ontmoeting. We zijn blijven samenwerken tot haar dood in 1990. Ik kreeg meteen veel steun. De criticus Jean-Pierre Van Tieghem kwam elke keer. De Rona’s ook. De verzamelaar Herman Daled begon ook langs te komen, hij liep meteen door naar de tweede verdieping. Deuren gingen open voor mij, de dingen begonnen vanzelf te lopen. Ik stelde een eigen team samen. De burgerlijke bijklank van de naam Brachot bemoeilijkte het contact met hedendaagse kunstenaars, maar ik zette door. (Later werden de kunstenaars van de eerste verdieping ook op de begane grond getoond.)

       Rudolf Zwirner had ons uitgenodigd voor de beurs in Keulen omwille van Magritte, maar de andere kunstenaars van de galerie waren niet echt welkom. ‘Als jullie willen terugkomen,’ zei hij, ‘moeten jullie andere kunstenaars vertegenwoordigen.’ Tijdens diezelfde beurs ontdekte ik een klein werkje, inkt op papier, dat uitsluitend uit cijfers bestond. We kochten het en namen contact op met de kunstenaar, Roman Opalka, wiens werk alles omsluit: het politieke, het conceptuele, de werkwijze, het lichaam, het leven, de dood. Dat was als een schok voor mij. We hebben met hem gewerkt tot aan zijn dood. Mijn zoon heeft dat werkje nog altijd.

- Marianne Berenhaut vertelde mij onlangs dat ze ontroerd was toen je, in kort rokje, haar werken verplaatste in je galerie. Hoe heb je haar leren kennen?

Duchiron Brachot: Een bevriend feministe had me over haar werk verteld. Toen zag ik een tentoonstelling met haar Poupées poubelles in de buurt van de Brusselse Grote Markt. Er ging een grote kracht uit van haar werk. Zelf was ze ook een bijzonder persoon. Ik heb een Poupée van haar gekocht, die ik nog altijd heb. Ik wil wel vermelden dat Isy mij hier altijd in gesteund heeft. Uiteindelijk deden we alles samen. Hij was heel genereus.

- Dat weet ik. Zonder jullie hulp had ik de oeuvrecatalogus over het werk van Panamarenko nooit kunnen maken. Jullie ‘leenden’ mij jullie huisfotograaf, Francis Jacoby, die samen met mij honderd verzamelaars heeft bezocht om alle werken van Panamarenko voor het eerst in kleur te fotograferen.

Duchiron Brachot: Dat was ik vergeten.

- Later is je galerie verhuisd naar de Villa Hermosastraat in Brussel. Daar heb ik veel mooie dingen gezien. Werk van Zhang Xiaoxia, maar ook van Panamarenko, met wie je jarenlang heel nauw hebt samengewerkt en die ook een vriend geworden is.

Duchiron Brachot: Xiaoxia is een prins. En Panamarenko is een vriend geworden.

- Eind jaren negentig heeft hij je ten huwelijk gevraagd.

Duchiron Brachot: Dat klonk heel plechtig, want hij sprak mij altijd aan met ‘vous’.

 

Tentoonstellingen

 - Welke tentoonstellingen hebben veel voor je betekend?

Duchiron Brachot: Alle tentoonstellingen van Harald Szeemann. Hij was als een baken. Hij gaf de richting aan. Ook het werk van Flor Bex in het ICC in Antwerpen en dat van Laurent Jacob, vooral zijn tentoonstellingen in Old England: Le jardin de la Vièrge en Fragments de Désirs.

- Prachtige tentoonstellingen.

Duchiron Brachot: Het was vuurwerk! En natuurlijk de Biënnales van Venetië en de documenta’s, vooral die van Jan Hoet in 1992, twintig jaar na die van Harald Szeemann in 1972 waar de avant-garde voor onze ogen openbloeide, een magisch feest. Ook het CAPC in Bordeaux en onze samenwerkingen met Jean-Louis Froment. Verder ben ik geraakt door tentoonstellingen van Agnes Martin, Jannis Kounellis, Mario Merz, Cy Twombly, James Turrell, Anish Kapoor, Bruce Nauman, Anselm Kiefer, Julian Schnabel, performances van Gilbert & George, Marina Abramović en Ulay, Herman Nitsch, Vitto Acconci, Matthew Barney en anderen. In België heb ik mooie tentoonstellingen gezien van Thierry De Cordier en Didier Vermeiren.

- Welke kunstenaars zijn belangrijk geweest voor jou?

Duchiron Brachot: Behalve de al genoemde kunstenaars, alle mensen met wie ik heb samengewerkt, wier wereld ik heb mogen leren kennen en overbrengen op anderen. Voor mij schept kunst een openheid van geest en een gevoel van vrijheid. Elke kunstenaar draagt daar iets toe bij. Ik zou graag ook samengewerkt hebben met Walter Swennen en Ann Veronica Janssens, maar dat was niet mogelijk omdat ze al andere verbintenissen hadden.

       Aan het eind van zijn leven heb ik ook Beuys ontmoet, omdat we een tentoonstelling met hem aan het voorbereiden waren. Hij maakte indruk op mij door zijn sensibiliteit en zijn sociaal bewustzijn, die hij liet samensmelten in een pleidooi voor vrijheid. Zijn laatste tentoonstelling, Palazzo Regale, georganiseerd door Lucio Amelio in Napels, heb ik gezien voor de officiële opening, ‘s morgens vroeg. Ik was daar alleen met Beuys, met zijn hoed en zijn uitgemergeld gezicht, omringd door grote, vergulde panelen en de beroemde toonkasten. Ik had het voorgevoel dat ik hem voor de laatste keer zag. Het was overrompelend. Een maand later is hij overleden.

- Je organiseerde ook yogalessen in je galerie. Hoe ben je daartoe gekomen?

Duchiron Brachot: Het leven met mijn man was niet gemakkelijk. Ik had ook een dochter die haar weg niet vond. Ik voelde mij heel machteloos. Na de geboorte van mijn zoon, heb ik besloten me elk jaar voor een tijd terug te trekken in een boeddhistisch klooster in Frankrijk om te vasten en te mediteren. Ik hielp ook een beetje met de organisatie, bijvoorbeeld als de Dalai Lama op bezoek kwam. Daar ontmoette ik een heel goede yogaleraar, Raimond Deweert, die zelf leerling was geweest van de zus van Jacques Brel. Yoga bestaat in een soort openheid tegenover lichaam en geest die voor mij heel weldadig was. Yoga stelt je in staat je ‘naar binnen te keren’ door het aannemen van bepaalde houdingen, het observeren van je lichaam, de bewustwording van je bewegingen en je ademhaling. Er gaat iets stromen in je. Toen raadde mijn leraar meditatie me aan zelf les te geven. Ik heb zijn raad opgevolgd. De lessen werden onder meer bijgewoond door Maria Gilissen en Constantin Broodthaers. Dat waren fijne momenten.

 

Laure

- Uiteindelijk heb je je oudste dochter verloren.

Duchiron Brachot: Sogyal Rinpoche verwoordde het zo: ‘Een moeder op de oever van een rivier ziet haar kind verdrinken, maar heeft geen armen en benen.’ Toen Laure puberde had ik opgemerkt dat ze erg veel at, maar niet zwaarder werd. Ik vermoedde dat ze boulimie had, maar verschillende artsen raadden mij af daar met haar over te spreken. Dat was een vergissing. Later stuitte ik telkens weer op professionele hulpverleners die verkeerde of onmogelijke adviezen gaven. Het was een hel. Na Laures dood heeft het beeld van Sogyal Rinpoche dat ik net aanhaalde me geleerd dat ik mijn verantwoordelijkheid kan toegeven zonder mezelf op te zadelen met een schuldgevoel. Dat heeft geholpen.

- Wat mij treft in je levensverhaal, is dat je graag bij je grootouders verbleef omdat er een vrije, ontspannen sfeer in hun huis heerste, onder meer omdat ze naar muziek luisterden.

Duchiron Brachot: Wat vind je daar treffend aan?

- Dat je sinds 1995 je leven deelt met een musicus, Donato Cocca. Toen ik je eens opzocht in je Brusselse loft, heb ik hem horen drummen. Ik bewonder het vermogen van mensen om onbewust een plek te herscheppen waar ze vroeger gelukkig waren.

Duchiron Brachot (glimlacht): Donato is een cadeau van het leven. Nu ik je dit allemaal vertel, heb ik het gevoel te dromen. Het is moeilijk te geloven dat al die dingen gerealiseerd zijn en tegelijk besef ik dat duizenden dingen onvermeld gebleven zijn.

- Zoals?

Duchiron Brachot: Bijvoorbeeld dat het moeilijk is een beeld te geven van wat het werken in een galerie eigenlijk inhoudt. We organiseerden niet alleen tentoonstellingen. We organiseerden ook etentjes om mensen samen te brengen. De Chirico en Paul Delvaux, bijvoorbeeld. Of Opalka en Prigogine. Ook hebben we geprobeerd Belgische kunstenaars zichtbaar te maken in het buitenland. Voornamelijk in Parijs, maar ook op beurzen en door instellingen aan te spreken.

       Een tweede ding dat ik zou willen noemen, is dat dit alles zwaar geweest moet zijn voor mijn kinderen, die hun moeder moesten delen met zoveel mensen. Ik heb geprobeerd hun er zoveel mogelijk bij te betrekken en ze zijn daar dankbaar voor, maar we maken altijd fouten.

- Het probleem is niet dat we fouten maken met onze kinderen, wat onvermijdelijk is, maar dat we ze nadien niet toegeven.

Duchiron Brachot: Ik heb mijn werk altijd gezien als een voorbeeld voor mijn dochters. In mijn tijd werd de werkvloer altijd gedomineerd door mannen. Dat heb ik willen veranderen.

- Had je het gevoel dat je moeder onderdrukt was? Dat ze mogelijkheden had die ze niet heeft waargemaakt?

Duchiron Brachot: Ja. Ze voelde zich vrij van dwang, als vrouw aan de haard, maar haar leven leek mij verschrikkelijk saai.

- Zou je nog iets aan dit gesprek willen toevoegen?

Duchiron Brachot: Dat ik hopelijk het woord ‘ik’ niet te vaak gebruikt hebt, ook al is dat moeilijk als je over je eigen leven spreekt. Mijn filosofische overtuiging voorziet weinig ruimte voor het ego. En dat ik nergens spijt van heb, behalve van de dood van mijn dochter (stilte). Ik kan in vrede afscheid nemen.

 

 

Montagne de Miel, 22 februari 2022