Hans Theys is a twentieth-century philosopher and art historian. He has written and designed dozens of books on the works of contemporary artists and published hundreds of essays, interviews and reviews in books, catalogues and magazines. All his publications are based on actual collaborations and conversations with artists.

This platform was developed by Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) in collaboration with the Royal Academy of Fine Arts in Antwerp (Research group Archivolt), M HKA, Antwerp and Koen Van der Auwera. We also thank Idris Sevenans (HOR) and Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Fernand Vanhemelrijck - 2022 - Het gevecht met de engel [NL, interview]
Interview , 11 p.

 

 

 

______________

Hans Theys

 

 

Het gevecht met de engel

Gesprek met Fernand Vanhemelrijck

 

Fernand Vanhemelrijck (°1940) is historicus. Hij was decennialang gewoon en buitengewoon hoogleraar aan verschillende universiteiten, tien jaar decaan van de rechtsfaculteit en tien jaar rector van de Katholieke Universiteit Brussel en vijf jaar voorzitter van het Davidsfonds, de grootste Vlaamse culturele vereniging. Hij is auteur en medeauteur van een veertigtal boeken die voornamelijk handelen over de geschiedenis van de rechtspraak in Vlaanderen en Brussel, waaronder één boek dat is gewijd aan de heksenvervolging en één boek aan de vervolging van marginalen als Joden, prostituees, landlopers, homoseksuelen, zigeuners, beulen ‘en andere zondebokken’. Hij ontvangt mij in een woning die is ingericht met mooie schilderijen die hij de voorbije jaren zelf heeft gemaakt. De vingers van zijn linkerhand zijn blauw. Hij heeft deze ochtend dus al geschilderd. Op twee tafels liggen zijn publicaties naast elkaar uitgestald. Ik ben meteen ontroerd.

- Ik wilde in mijn boek graag met iemand spreken die bepaalde evoluties van de laatste decennia zou kunnen belichten vanuit christelijk oogpunt.

Fernand Vanhemelrijck (kijkt verbaasd)

- Ik ben ook gefascineerd door je nauwgezette documentatie, beschrijving en analyse van de heksenvervolging in Vlaanderen. In tegenstelling met de algemeen verbreide opvatting dat het hier gaat om een mythe, lever je bewijzen voor veroordeling en verbranding van 250 vrouwen. Hun namen staan zelfs in je boek! Een van hen kwam uit deze buurt (Kampenhout) en werd geëxecuteerd op de Grote Markt in Brussel.

Vanhemelrijck: Josyne van Vlasselaer. Ze kwam uit een tamelijk welstellende familie, maar toch is ze veroordeeld. Haar man was Aert van Beethoven, een voorouder van de componist, wiens familie niet afkomstig is van Mechelen, zoals wel eens wordt geschreven, maar van Kampenhout. Eerst is ze veroordeeld door de meier en het schepencollege van Kampenhout. De plaatselijke rechtbanken mochten geen doodsvonnis uitspreken. Daarom werd ze uitgeleverd aan de amman van Brussel, dat was de hoogste rechtsofficier voor het gebied dat we nu omschrijven als Brussel-Halle-Vilvoorde. Ze is de enige vrouw die ooit verbrand is in Brussel, in andere steden waren het er veel meer. Het proces is teloorgegaan in 1695 tijdens de beschieting van Brussel door de troepen van Lodewijk de XIVde.

- Toen het stadhuis werd verwoest en ook de ‘Gerechtigheidstaferelen’ van Rogier Van der Weyden verloren gegaan zijn.

Vanhemelrijck: Dat wist ik niet. Alleen de toren van het stadhuis stond nog overeind. Zo is het archief van Brussel in vlammen opgegaan. Jammer. In Gent en Brugge zijn de archieven bewaard gebleven. Maar ik heb wel de rekeningen van de gerechtsofficieren ontdekt, van de meier van Kampenhout en de amman van Brussel. Daarin worden onder andere de kosten voor de terechtstelling vermeld, de kosten voor de beuk.

- In je boek onderzoek je allerlei mogelijke correlaties tussen de heksenverbrandingen en economische oorzaken, wettelijke verordeningen, publicaties van boeken, wissels in het bestuur. Maar nergens is een sluitend verband te vinden. Het lijkt te gaan om een soort van modes. Telkens als er ergens een zogenaamde heks wordt verbrand, leidt dit tot een grotere aandacht voor verdachte magische praktijken, waardoor er meer heksen worden aangewezen en veroordeeld.

Vanhemelrijck: Ja, zo ging het.

- En dit is niet gebeurd tijdens de zogenaamd duistere middeleeuwen, maar nadien: van 1550 tot 1620, met name na Luther, tijdens het volop opkomende humanisme en tijdens de contrareformatie onder Albrecht en Isabella aan het begin van de zeventiende eeuw. Een van de auteurs die met een publicatie ‘olie op het vuur heeft gegoten’ was Martin del Rio, een man die zijn hele leven heeft gestudeerd en als een humanist beschouwd kan worden. De aanklacht tegen de veroordeelden luidde nooit ‘hekserij’ maar ‘magische toverij’. Het vreemde daarbij is dat ze niet in de eerste plaats en zeker niet rechtsreeks het slachtoffer waren van de kerk, maar van een goed georganiseerde wereldlijke en rechterlijke macht, hierin onverwacht gesteund door proto-wetenschappers die zich verheven voelden boven toverij, astrologie, waarzeggerij en andere vormen van ‘bijgeloof’ en magische praktijken.

Fernand Vanhemelrijck: Ik heb het nooit zo geformuleerd, maar dat klopt wel. Daarnaast mag je echter niet vergeten dat ze gesteund werden door een achterlijke publieke opinie die een heel lage dunk had van de vrouw. De cultuur was antifeministisch. De vrouw werd beschouwd als de pijl van Satan, de handlangster van de duivel en het kwaad. Dat antifeminisme was wijdverbreid, zelfs Luther had zich eraan bezondigd.

 

Antifeminisme

- Je citeert ook een schabouwelijke passage van Petrarca. ‘Ondanks zijn platonische liefde voor de irreële Laura,’ schrijf je, ‘schrijft hij een striemende aanklacht tegen de vrouw neer’. En je citeert: ‘De vrouw (…) is een echte duivel, een vijand van de vrede, een bron van ongeduld, een oorzaak van twisten waarvan de man verwijderd moet blijven indien hij van rust houdt’. En je besluit met de woorden: ‘Blijkbaar had de ‘hoofse liefde’ hier weinig invloed.’

Vanhemelrijck: Juist. Daardoor kwamen vrouwen terecht op de tortuurbank, waar ze alles bekenden wat hen werd voorgekauwd, want die folteringen waren niet uit te houden. De vrees voor de duivel was toen heel groot. Het kwaad waarde overal rond. Ze zagen de duivel overal. Dat merk je als je die processen leest. En ik heb ze allemaal gelezen: Diksmuide, Brugge, Gent…

- Je hebt ook een prachtige passage geschreven over de middeleeuwse angsten in verband met menstruatiebloed: ‘Dit bloed, dat volgens hen een geheimzinnige toverkracht bezat, kon planten beletten te kiemen, de plantengroei doen verdwijnen, ijzer doen roesten en honden razend maken.’ Ik ben benieuwd met welke intentie je aan deze studie bent begonnen; en ook hoe je, afkomstig van een dorpje uit de Brusselse rand, ertoe gekomen bent universitaire studies te doen.

Vanhemelrijck: Mijn grootvader was een schrijnwerker, een stielman, die het niet erg breed had. Hij kon zich geen studerende zoon veroorloven. Mijn vader is dan een ambtenaar geworden die zich een heel leven lang, deelnemend aan tal van examens, ‘opwerkt’. Ik herinner mij hem als een man die vaak zat te studeren voor deze examens. Op mijn twaalfde besloot hij dat ik middelbare school zou lopen aan het atheneum in het centrum van Brussel. Mijn vader was een heel sympathieke man, een goed mens. Mijn moeder was een lieve vrouw die tegelijk heel zelfstandig was en op haar rechten stond. Ik heb een fantastische jeugd gehad. Ik werd heel vrij gelaten en aangemoedigd. Elke dag mocht ik met mijn broer buiten gaan spelen in een prachtige, groene omgeving.

       Ik weet niet waarom mijn vader mij naar het atheneum heeft gestuurd. Hij was lid van het Davidsfonds en ging elke week naar de mis. Maar aan het atheneum had ik fantastische leraars. Zo heb ik bijvoorbeeld drie jaar lang geschiedenisles gekregen van Leopold Flam.

- Die later mijn filosofiedocent was aan de universiteit. Hij was een zoon van Joodse immigranten uit Rusland. Als ik mij goed herinner, had hij als jongeman scheikunde gestudeerd. Nadien is hij in Buchenwald terechtgekomen. Hij was, naast veel andere zaken, geïnteresseerd in het libertaire denken tijdens de middeleeuwen. Hij heeft Hubert Dethier aangemoedigd dit onbekende vrijdenken te bestuderen en te repertoriëren in zijn ‘Summa Averroïstica’.

Vanhemelrijck: Flam was gemarteld in Buchenwald. Hij had een litteken op het hoofd, waar hij met een gloeiende pook verbrand was. Hubert Dethier heb ik ook goed gekend. Later kreeg ik een kantoortje in de Koninklijke Bibliotheek. En wie kwam ik daar tegen?

- Leopold Flam?

Vanhemelrijck: Ja. Onze kantoortjes lagen vlak bij elkaar. ’s Middags gingen Hubert en ik samen onze boterhammen opeten in een café. Maar eerst moest hij américain met pickles gaan kopen voor Flam, die doorwerkte. Hij schepte die américain op met een steekkaart. Ik heb toen veel mensen leren kennen. Jef Geeraerts en Paul Goossens kwamen daar ook vaak langs.

 

Historicus

- Hoe ben je ertoe gekomen geschiedenis te gaan studeren?

Vanhemelrijck: Als kind was ik al geweldig geïnteresseerd in geschiedenis. Mijn vader was afkomstig uit een nabijgelegen dorp waar een schandpaal stond. Die schandpaal intrigeerde mij. Later kreeg ik de gelegenheid om in Gent de geschiedenis van het strafrecht en de criminaliteit te bestuderen. Maar eerst had ik in het atheneum kennisgemaakt met zeer bevlogen leraren. Flam gaf les met lichtbeelden. Hij bezocht alle musea met ons. We kregen Latijn van Herman De Meulenaere, de Egyptoloog die later hoofd werd van de afdeling Egyptologie en nog later hoofdconservator van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis. Hij bracht ons naar het museum in het Jubelpark om daar naar de grote maquette van Rome te kijken. Hij is ook hoogleraar aan de Gentse universiteit geworden. Dat waren zeer goede leraars.

- Je vertelde dat je in Gent hebt gestudeerd.

Vanhemelrijck: Ja. Ik studeerde af met een licentiaatsverhandeling over de geschiedenis van de criminaliteit. Dat was toen iets nieuws. Toen vroeg professor Raoul Van Caenegem, een Europese autoriteit op het vlak van de rechtsgeschiedenis, of ik zin had om te doctoreren. Ik had daar nooit aan gedacht. Ik vroeg mijn vader wat hij ervan dacht en die moedigde mij aan. Eerst moest ik een beurs aanvragen bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, zo bleek, en zo snel mogelijk mijn legerdienst doen.

       Ik opteerde voor een legerdienst in Duitsland, omdat het dan twaalf maanden duurde in plaats van achttien. Ik was een antimilitarist en had gehoopt op een kantoorbaantje. Dan leer ik tenminste typen, dacht ik. Maar toen ik arriveerde, werden wij zeer onvriendelijk ontvangen door sergeanten met zwarte mutsen. We waren terechtgekomen bij de recce’s, zeiden ze. Niemand wist wat dat was. Fred Bervoets is tegelijk met mij toegekomen. We hebben onze legerdienst samen gedaan, hij sliep recht tegenover mij. Het was verschrikkelijk koud. We verbleven in een voormalige nazikazerne met tochtige, houten barakken die we moesten verwarmen met een kacheltje. Plezant was dat niet. De opleiding was verschrikkelijk zwaar. We werden gevormd tot een elite-eenheid van verkenners. We moesten leren rijden met jeeps, met een dubbele koppeling, waar een mitrailleur op stond. We moesten daar rijdend mee leren schieten. Die jeeps waren altijd open, ook in de winter. We leerden omgaan met alle mogelijke wapens. Stenguns, FAL-geweren, granaten… Ik heb zelfs eens een raket afgevuurd. Ze vertelden dat die drieduizend frank per stuk kostten. We waren met achtentwintig. Dat was hallucinant. Ik was ongerust toen ik aan de beurt was. Ik heb een tank vernietigd die zich een kilometer verder bevond, aan de overkant van een meer. Op en dag kregen we een zwaar ongeluk met een vrachtwagen. Daardoor werd ik ingedeeld bij de opvoedingsdienst. Mijn belangrijkste opdracht was het uitbrengen van een tijdschrift dat, vreemd genoeg, De Zwarte Duivel heette. Ik schreef bijna alle artikels, waaronder een verhaal over Fred Bervoets. Een man uit Appelterre, wiens naam ik vergeten ben, verzorgde de cartoons. Tegen het eind van mijn legerdienst kreeg ik het bericht dat ik was aanvaard als aspirant navorser door het NFWO. Ik kreeg een dag congé om het contract te gaan tekenen.

       Professor Raoul Van Caenegem was een specialist strafrecht. Zijn idee was dat ik een doctoraat zou schrijven over de geschiedenis van het strafrecht aan de hand van bronnen die afkomstig waren van gerechtsofficieren. Jarenlang zat ik elke dag van negen uur ’s ochtends tot vijf uur ’s middags in het archief.

 

Archief

- Toen ik Herman Van Goethem vroeg of hij mijn doctoraat wilde begeleiden, wou hij eerst weten of ik geloofde in een methodologie. ‘Nee,’ antwoordde ik. ‘Ik ook niet,’ zei hij. ‘Je gaat naar het archief, je dompelt jezelf onder en het archief zegt wat er moet gebeuren.’

Vanhemelrijck: Daar ben ik het mee eens. Het zit allemaal in de bronnen. Maar je moet natuurlijk wel kritisch blijven tegenover de bronnen. Historische kritiek is noodzakelijk.

- Ik ben benieuwd hoe je ertoe bent gekomen bijvoorbeeld de heksenvervolging of de vervolging van marginalen te gaan bestuderen. Wat was je motivatie?

Vanhemelrijck: Het is gegaan zoals Van Goethem het beschrijft. Na het lezen van heel veel stukken, kwam ik op het idee statistieken te maken om de zaken een beetje te ordenen en een overzicht te krijgen van het relatieve aantal berechte moordenaars, dieven, prostituees, landlopers enzovoort.

- En zo ontstonden de onderwerpen die je later stap voor stap hebt uitgediept?

Vanhemelrijck: Ja. Zo kwam het tevoorschijn: veroordelingen wegens toverij, tovenarij of magische toverij, want het woord ‘hekserij’ werd niet gebruikt. Alles catalogiseren op basis van het wetboek van strafrecht, dat had nog nooit iemand gedaan. Ik denk dat ik daarom altijd mocht voortdoen. Ik heb veel geluk gehad blijkbaar. Ik heb nooit steun gekregen van een politieke partij. Ik moet alleen de professoren dank zeggen. Dat geeft een grote voldoening.

 

Een loopbaan die je overkomt

- Hoe ben je vervolgens in het Katholiek Hoger onderwijs terechtgekomen?

Vanhemelrijck: Dat gebeurde toevallig. Ik heb nooit iets gepland of geambieerd. Het liefst zat ik in de archieven en schreef ik boeken. Maar die dingen overkwamen mij. Ah, waar ik allemaal ingerold ben!

- Wat bedoel je?

Vanhemelrijck: Na mijn doctoraat kon ik mijn kandidatuur stellen voor aangesteld navorser. Zo had ik opnieuw vier jaar kunnen studeren en een nieuw boek schrijven. Maar dan zag ik in de krant dat ze een eerstaanwezend assistent zochten voor professor Guido van Dievoet, dé specialist in de rechtsgeschiedenis die doceerde aan de bekendste rechtenfaculteit. Dat was een heel sympathiek man, hij ontving mij bij hem thuis in Heverlee. Hij zei dat ik de man was die hij zocht. Ik werd aangeworven om de afdeling rechtsgeschiedenis van de bibliotheek van de rechtsfaculteit uit te bouwen. Mijn oude vrienden hebben mij daar nooit voor bekritiseerd. Flam ook niet. Die was daar niet mee bezig. Omgekeerd hebben ze mij in Leuven ook nooit gevraagd of ik katholiek was. Dat speelde geen rol. Ik spreek wel over de periode van ‘68. Misschien lagen de zaken toen anders.

       In 1969 werd de UFSAL opgericht (Universitaire Faculteiten Sint-Aloysius) als Nederlandstalige tegenhanger van de Facultés Universitaires Saint-Louis. Daar hadden ze iemand nodig om de geschiedenis van het recht en de instellingen te doceren. Ik was daar helemaal in thuis, ik deed niks anders. Ik heb dan gesolliciteerd en dat is in mijn schoot gevallen. Ik vind dat nog altijd onvoorstelbaar, maar het is gewoon gebeurd. In 1969 was ik docent. Mijn cursus was heel zwaar. Ze behandelde de ontwikkeling van de democratie, het parlementarisme, het constitutionalisme. Ik besprak die hele evolutie. Van Clovis en Karel De Grote tot het Egmontpact en de staatshervormingen.

       Op mijn 32ste was ik hoogleraar. Op een bepaald moment waren er verkiezingen voor het decanaat. De verkiezing verliep bij geheime stemming en in principe kon elke professor verkozen worden. Ik had helemaal geen zin om dat te doen. Er was al een decaan die ik sympathiek vond en ik heb voor hem gestemd. Maar de uitslag kwam en ze hadden mij verkozen. Ik zei dat ik het niet wilde doen, maar ze vonden dat ik mij er moest bij neerleggen. Ik kwam thuis bij mijn vrouw Annie en ik vertelde dat ze mij verkozen hadden tot decaan. ‘Allez,’ zei ze. Ik was 32. En zo gaan de zaken aan het rollen. Als decaan moet je in de academische raad zetelen, met de rector. Toen ik daar binnenkwam vroeg die hoe oud ik was. ‘Tweeëndertig,’ zei ik. ‘Dan ben jij voortaan de secretaris,’ zei hij. Dat heb ik gedaan tot ik 42 was. Toen bleken er problemen te zijn met de rector en werd ik bij minister Robert Van de Putte geroepen, de gouverneur van de Nationale Bank die ook voorzitter was van de raad van beheer. Hij deelde mee dat de rector voorlopig vervangen moest worden en dat die taak automatisch toeviel aan de decaan met de hoogste anciënniteit. En dat was ik. We konden goed met elkaar opschieten. Hij vergaderde niet graag. We begonnen om vijf uur en voor zes uur moest het afgelopen zijn. Ik denk dat hij graag naar het nieuws van zes uur luisterde in zijn auto. Later bleek dat de rector niet terugkwam. Ik liet weten geen kandidaat te zijn, maar ze hadden mij zien functioneren en voor velen bleek dat een soort verademing te zijn. Ze drongen erop aan dat ik kandidaat zou zijn en ik dacht dat ik het er wel op kon wagen omdat er twee sterke tegenkandidaten waren, zodat ik zeker niet verkozen zou worden. Er werd gestemd door drie groepen: de professoren, de assistenten en het technisch personeel. In elke groep ben ik verkozen met een overdonderende meerderheid. Dat was een bom aan de universiteit.

- Ik ken een Poolse dame die jarenlang werkster is geweest bij jou en verdrietig was toen je verhuisde.

Vanhemelrijck: Teresa? Ja, ik schijn met alle mensen te kunnen spreken. Mijn vrouw Annie had dat ook. Zij was mijn grote liefde… De mensen voelden dat ze echt met hen sprak, dat ze niet deed alsof. In mijn geval leek iedereen graag voor mij te werken.

       Als rector kom je opnieuw terecht in een andere wereld. Je geraakt overal zonder dat je dat wil (diepe zucht). Je moet dan bijvoorbeeld samenkomen in de VLIR, waar alle rectoren van de Vlaamse universiteiten elkaar elke maand ontmoeten. Zo leerde ik Sylvain Loccufier kennen, een grootmeester van de vrijmetselarij. Ik heb eens met hem in de loge gezeten… van de grote concertzaal in het Paleis voor Schone Kunsten (lacht). Roger Dillemans is een goede vriend geworden, de historica Els Witte kende ik al van voordien, die had ook in Gent gestudeerd, een jaar na mij. Je wordt ook geacht de universiteit te vertegenwoordigen in het buitenland, waardoor je gaat reizen.

       Toen er na vijf jaar opnieuw een rector verkozen moest worden, was er geen tegenkandidaat, zodat ik opnieuw verkozen werd. Ik heb dat nooit nagestreefd, maar toch is het gebeurd. En al die jaren zat ik mij de hele tijd af te vragen: wat zit ik hier eigenlijk te doen? Want het liefst had ik bronnen onderzocht en boeken geschreven. Vandaag kan ik niet meer schrijven omdat ik niet goed genoeg meer zie om bronnen te lezen. Dat vind ik heel jammer. Op mijn tweeënvijftigste was ik al tien jaar rector. Gelukkig hoefde het daarna niet meer. Toen heb ik besloten met een computer te leren werken en zelf fotokopies te maken en de kopieermachine zelf te herstellen als ze klem raakte. Want ik kon zelfs geen fotokopie maken!

- Toen werd je voorzitter van het Davidsfonds.

Vanhemelrijck: Ja, dat heb ik vijf jaar gedaan. Ook daar hadden ze problemen met de toenmalige voorzitter, een enorm verstandige man, een fysicus, die zich echter heel autoritair gedroeg. Hij dacht dat hij alles wist en duldde geen discussie. Nochtans zaten er heel verstandige mensen in dat bestuur, allemaal verkozen mensen die dat onbezoldigd deden. Ook de voorzitter werd niet bezoldigd. De hele vereniging was gebaseerd op vrijwillige inzet. Ik denk dat we toen meer dan duizend afdelingen hadden. In Ukkel waren er bijvoorbeeld drie. Ik was erg vereerd door hun uitnodiging. Ik vond het ook heel boeiend. We gaven veel boeken uit en cd’s. Mooie boeken, bijvoorbeeld over de Vlaamse primitieven. Het was een fantastische ervaring, heel leerrijk. Ik heb intens en vruchtbaar samengewerkt met zeer onderlegd personeel en met talloze vrijwilligers zoals de toenmalige nationale secretaris Norbert D’Hulst. Maar na vijf jaar was ik het beu. Het ging heel goed, ze waren tevreden en ze wilden dat ik een nieuwe termijn aanvatte, maar voor de eerste keer in mijn leven heb ik op een categorische manier neen kunnen zeggen.

 

Sint-Genesius Rode

- Hoe heb je Annie leren kennen?

Vanhemelrijck: Op de trein naar Brussel. Het was een heel verstandige vrouw. Als kind was ze altijd de beste leerling van de klas geweest, maar toen ze naar de middelbare school zou overgaan, hebben haar ouders besloten dat ze in Eigenbrakel school moest lopen om Frans te leren. Ze kende ook perfect Frans, zonder accent. Drie andere meisjes uit haar klas hebben universitaire studies gedaan, maar mijn vrouw mocht niet van haar ouders. Ze was een slachtoffer van de sociale ongelijkheid. Haar vader was een fantastische stukadoor, een vakman, in de winter was hij boswerker. Haar moeder was poetsvrouw. Ze konden zich geen hogere studies veroorloven. Toen ik Annie leerde kennen, werkte ze in Brussel bij de Société Générale. Maar toen we trouwden, moest ze daar ontslag nemen. Getrouwde vrouwen mochten niet werken bij de Société Générale. Ze heeft dan gesolliciteerd bij een andere bank, waar ze wel aan de slag kon. We waren nog heel jong. Negentien. Dat zijn nog kinderen, zeker in die tijd. Ik was verliefd op haar en zij op mij. Het heeft altijd geweldig geklikt tussen ons, ze had een heel goed karakter, ze had een grote belangstelling, we gingen vaak samen op reis.

- Aan het station van Sint-Genesius Rode stond een café waar de auteur W.G. Sebald in de jaren zeventig een man met parkinson heeft gezien die aan de biljarttafel verschrikkelijk schudde en beefde tot het zijn beurt was. Dan werd hij heel rustig. Weet jij wie die man was?

Vanhemelrijck: Neen. Mijn vader ging daar ook biljarten. Er stond een tafel voor drieband. Ik ging soms mee. Het café heette Le beau bruxellois.

- Je musiceert ook.

Vanhemelrijck: Als jongeman ging ik naar de voorstellingen van Jeugd en Muziek in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten. Ik ging samen met een goede vriend die Daniel Thielemans heette, de broer van Johan Thielemans die onder meer voor de radio en de televisie heeft gewerkt. Eerst gingen we in de Nopro frieten met américain eten (lacht). Later heb ik een orgel gekocht. Ik heb ook altijd veel boeken en elpees gekocht. Mijn vader stelde daar een budget voor ter beschikking. Vandaag heb ik nog 1300 cd’s. Ik kan geen noten lezen, maar ik kan heel veel stukken uitvoeren. Tijdens haar ziekte en na de dood van mijn echtgenote kon ik niet meer naar muziek luisteren of musiceren. Dat is pas onlangs teruggekomen. Ik heb nu een nieuwe vriendin, Rosa. Ik ervaar weer levensvreugde.

- Je hebt ook de streekvereniging Zenne en Zoniën opgericht om bepaalde delen van het landschap te bewaren. Je werkte daarvoor onder meer samen met de journalist Urbaan De Becker. Jullie hebben veel megalomane bouwprojecten tegengehouden.

Vanhemelrijck: Urbaan was mijn beste vriend. We waren even oud. We gingen samen prismaboeken kopen bij Modest.

- Waar ik mijn eerste kinderboeken zonder prentjes heb gekocht… Mis je je geboortestreek?

Vanhemelrijck: Ja. Ik mis mijn huis en het verre, groene uitzicht. De bomen… We zijn verhuisd omdat Annie aan ALS leed en er teveel trappen in huis waren. Ik heb ook veel boeken moeten achterlaten. Maar hier woon ik dicht bij mijn familie, dat is een grote troost.

 

Boeken

- Kan je een paar boeken noemen die je hebben geraakt of beïnvloed?

Vanhemelrijck: La Peste van Albert Camus, zeer aangrijpend. Verlaine, Rimbaud, Baudelaire. Terre des hommes van Antoine de Saint-Exupéry. Vorig jaar was ik met Rosa in Marseille, waar ze zijn neergestorte vliegtuig hebben ontdekt in zee. Ze hebben lange tijd gedacht dat hij zelfmoord gepleegd had, maar nu is er zelfs een Duitser die beweerd precies op die plek een vliegtuig neergeschoten te hebben. Elsschot lees ik ook heel graag, net als mijn vader.

- Je broer Kris heeft mij eens verteld dat je vader altijd een rolmeter op zak had waarmee hij alles mat: tafels, stoelen, schoorsteenmantels.

Vanhemelrijck (lacht): Ik weet niet of hij echt altijd een rolmeter op zak had. Maar als jongeman was het zijn droom geweest architect te worden. Hij maakte graag maquettes. Hij heeft een zeer mooie, precieze maquette gemaakt van zijn eigen huis, maar ook van het mijne, dat hij trouwens heeft getekend op basis van wensen van Annie en mij. We hebben zijn tekening bezorgd aan een architect.

- Mijn vaders vader, die autodidact was, vond dat zijn vier zonen het zonder studies moesten kunnen maken. Zijn negen dochters mochten elk wel twee jaar studeren. Onze vaders en moeders waren ambtenaren met gefnuikte artistieke en intellectuele dromen. Zelf hadden ze niet mogen studeren, maar ze deden alles om hun kinderen wel te kunnen laten studeren. Bij mij is het wel één generatie later gebeurd. Maar ik ben vandaag nog aan het studeren, eigenlijk. Voor dit boek lijkt het zelfs alsof ik mij onderdompel in een levend archief. Het boek gaat zijn eigen weg.

Vanhemelrijck: Dat gevoel ken ik. Het is machtig als de bronnen je beginnen te leiden. Maar nu we het toch weer over boeken hebben: ik hou ook erg veel van Het gevecht met de engel van Herman Teirlinck. Geweldig hoe hij het Zoniënwoud beschrijft.

- ‘Heilig, heilig is het woud van Zoniën.’ Het boek gaat op de cadans van een stappende reus.

Vanhemelrijck: Ik heb mij vaak afgevraagd wie de engel eigenlijk is.

- Misschien gaat het over de duivel in engelengedaante?

Vanhemelrijck: Daar heb ik nooit aan gedacht. Ik heb wel mijn boek over de heksenvervolging Het gevecht met de duivel genoemd als knipoog naar Teirlinck.

Het boek gaat over het Nietzscheaanse conflict tussen mensen die trouw zijn aan de aarde en mensen die denken vanuit de schone schijn. Het is een antiklerikaal boek over de hypocrisie van zogezegde gelovigen, die ergens omschreven worden als ‘het rinse, biddende vee’. De duivel is de ogenschijnlijk fatsoenlijke baron Caloen, die het woud verkavelt en er een kasteel neerplant. Hij stuit op verzet van Klaus Jeroen, de stamhouder, die zijn drie zonen verliest, drie reuzen die zijn voortgekomen uit een engelachtig, klein vrouwtje. Maar naast deze engel is er de duivel die uit de stad komt en alles verstoort, verscholen achter schone manieren.

Vanhemelrijck: Misschien heb je gelijk. Ik heb het nooit zo bekeken.

- Maar op het eind overwint Klaus Jeroen.

Vanhemelrijck: Hoe dan?

- Op de laatste bladzijde weent hij in het bos. Een van zijn twee kleindochters, die geadopteerd is door de baron en in het kasteel woont, hoort hem en gaat de liefde met hem bedrijven. Dan keert ze terug naar het kasteel, met zijn afstammeling in haar buik. Terwijl Teirlinck dit boek schreef, gaf hij les aan de jonge koning Boudewijn, in het paleis. Ik heb het altijd vreemd gevonden dat niemand dat heeft opgemerkt. Je vertelde dat je morgen naar Umbrië vertrekt?

Vanhemelrijck: We gaan onder andere naar het Lago Trasimeno, waar Hannibal een slag tegen de Romeinen heeft gewonnen. Ze hebben er 25.000 manschappen verloren.

- Hij was dan al drieëntwintig jaar onderweg. Een ongelooflijke geschiedenis.

Vanhemelrijck: De Romeinen waren verrast door zijn tactisch vernuft. Er is de bekende uitspraak ‘Ceterum censeo Carthaginem esse delendam’, ‘overigens ben ik van mening dat Carthago vernietigd moet worden’. Die Romeinen dachten zoals Poetin vandaag. Ik heb een enorme bewondering voor het verzet van de Oekraïners. Poetin gedraagt zich zoals Stalin, Hitler en Napoleon. Er zijn vandaag nog altijd mensen die Napoleon verheerlijken. Die ging wel uit van de idealen van de Franse Revolutie, maar het eerste wat hij deed was zijn familieleden tot koning of koningin kronen en zichzelf en zijn vrouw tot keizer en keizerin. We hebben de Code napoléon aan hem te danken, maar die zal hij wel niet zelf geschreven hebben. Eigenlijk moest iedereen voor hem gaan sneuvelen. Voor zijn eigen gloriol. In Sint-Genesius Rode woonde iemand die deel had uitgemaakt van Napoleons lijfwacht en alle veldslagen heeft meegemaakt. Hij hield daar een levenslang pensioen aan over. Hij heette Jean Wets. Dat heb ik gelezen in de Geschiedenis van Rode van je grootvader Constant Theys. Ongelooflijk hoeveel archiefstukken die man heeft gekopieerd. Hij had de paleografie helemaal onder de knie. Ik heb mij altijd afgevraagd waar hij dat geleerd heeft en wat hem gemotiveerd heeft om al die stukken te lezen.

- Ik denk dat hem iets overkomen is zoals jou. In een levensbeschrijving voor zijn familie verzwijgt hij dat zijn moeder de dochter was van twee vondelingen die, zoals gebruikelijk, met elkaar gehuwd waren. Blijkbaar schaamde hij zich daarvoor. Ik denk dat hij om die reden de archieven is ingedoken. Waarschijnlijk wilde hij alsnog een mooie stamboom ontdekken aan de kant van zijn vaders vader. Hij is daar ook in geslaagd. Maar waarschijnlijk stuitte hij daarbij steeds vaker op documenten die hem om andere redenen zinvol leken, zodat zijn dorpsgeschiedenissen zichzelf hebben geschreven. Hij werd daarin aangemoedigd door zijn mentor Jan Lindemans.

Vanhemelrijck: Zijn boeken zitten vol belangrijke, authentiek documenten, ik heb er verschillende keren uit geciteerd.

 

Bomen

- Wat denk je van de oneerbiedige manier waarop mensen omspringen met bomen?

Vanhemelrijck: Het is ergerlijk. Behalve als je een goeie reden hebt, natuurlijk (lacht). In 1944 hebben de mensen van Sint-Genesius Rode hun woede gekoeld op een notaris uit Brussel, een rexistische collaborateur die in zijn kasteel veel feestjes met Duitse officieren organiseerde. Om hem te straffen, hebben ze het kasteel geplunderd. Ik heb dat gezien, want het was mijn speelterrein. Ik zag hoe de mensen tafels, stoelen, tapijten, kussens en klokken over de parkmuur tilden en mee naar huis namen. Daarna hebben ze alle bomen gerooid van het bos dat zijn kasteel omringde. Ze gooiden die bomen in een holle weg. Het was een heel koude winter en iedereen ging daarna een boom halen. Er was wel politie, maar dat was Lange Drees, die floot alleen om te waarschuwen als er andere politie aankwam. Mijn vader en mijn nonkel Jom vonden dat we ook recht hadden op een boom. Ze hebben een eik naar ons huis gebracht en verzaagd. Mijn grootvader heeft er een boekenkast mee gemaakt die altijd in ons huis heeft gestaan. En die ik van mijn vader heb mogen vullen met nieuwe boeken.

 

 

Montagne de Miel, 29 april 2022