KUNSTENAARS / ARTISTS
Berlinde De Bruyckere - 2008 - About Socles for the Night and about Soothing Circumstances [EN, essay]
__________
Hans Theys
Over sokkels voor de nacht en over verzachtende omstandigheden
Een gesprek met Berlinde De Bruyckere
Tijdens onderstaand gesprek wordt af en toe verwezen naar uitspraken van de kunstenaar Paul McCarthy. Het is niet de bedoeling dat hierdoor de indruk ontstaat dat McCarthy en zijn werk van buitengewone betekenis zijn voor Berlinde De Bruyckere (°1964). Het is gewoon een gevolg van de omstandigheid dat hij enkele dagen eerder haar atelier had bezocht, waardoor enkele van zijn uitspraken nog fris in het geheugen zaten. Normaal gesproken zou ik deze uitweidingen uit het gesprek hebben verwijderd. Het door McCarthy gebruikte en door De Bruyckere aangehaalde beeld van het leeggelopen lichaam is echter zo belangrijk, dat ik ervoor heb geopteerd het gesprek in zijn authentieke scheefgetrokkenheid te bewaren.
Ik bevind mij in het atelier van Berlinde De Bruyckere. Ze slaat gade hoe enkele mannen grote, zware kisten met sculpturen in een vrachtwagen laden. Ik kijk naar enkele kleine afbeeldingen die aan de muur hangen: Lucretia van Cranach de Oude, een foto van daklozen of lijken die onder dekens liggen, The Garden van Paul McCarthy, de Kruisafneming van Rogier Van der Weyden, een gevangene met een Christus-achtige houding en een kap over het hoofd, die wordt gefolterd in de gevangenis van Abu Ghraib, het retabel van Grünewald, een foto van het zoontje van de kunstenares, dat in iemands schoot ligt, en vele andere beelden. Ik wandel rond de beelden die in opbouw zijn: een piëta, een takkenmens, een figuur met twee ruggen. En dan drinken we samen koffie.
- Als ik naar je nieuwste sculpturen – waaronder ‘Schmerzensmann’ – kijk, valt het mij op dat je te werk gaat als een schilder. Niet alleen op de kleine schaal, omwille van de factuur van de buitenste laag – die op een vlekkerige manier gekleurd wordt vanuit de diepte – maar ook op de grote schaal, omwille van hun structuur. De sculpturen worden ondersteund door metalen skeletten die met behulp van draadstangen in de sokkel verankerd worden. Ze bestaan uit een soort van zelfdragende schillen die rond deze structuur geschikt worden. De ruimte tussen de schillen en het geraamte wordt pas achteraf opgevuld met in epoxy gedrenkte kobaltvezel. In die zin zouden we je sculpturen kunnen beschouwen als een soort van dikke verfstreken, alsof je de was met een reusachtig penseel hebt aangebracht rond een afwezige drager.
De Bruyckere: Ik ben opgeleid als schilder. Ik zie mijzelf ook niet als een traditionele beeldhouwster, in die zin dat ik mijn sculpturen niet opbouw vanuit een kern en ook niet laat ontstaan door het verwijderen van materiaal… Ik werk van buiten naar binnen. Ik heb nooit dingen weggehaald. Ik ben iemand die dingen samenbrengt. Ik beschouw beelden als een soort van recuperaties: mijn eerste sculpturen waren basreliëfs die bestonden uit gevonden stukken ijzer en hout waar ik, door ze samen te brengen, een nieuw beeld mee maakte (zie ill. op p. 4). Door een krukje en een stapel dekens samen te brengen, creëer ik een nieuwe werkelijkheid, een nieuwe betekenis. Ik ben gefascineerd door gebruikte voorwerpen en materialen. Voor mij zijn ze geladen met betekenis. Zo heb ik bijvoorbeeld eens rozen gemaakt met gebruikt lood, dat door zijn verweerdheid bruikbaar was voor mijn beeld.
- Je recente sculpturen ontstaan door het samenvoegen van verschillende afgietsels van menselijke of dierlijke lichaamsdelen.
De Bruyckere: Ik vraag modellen om in specifieke houdingen te poseren en dan maken we afgietsels van lichaamsdelen die mij wezenlijk lijken voor die houding. Op basis van de afgietsels maak ik een gietvorm van siliconen, waarin ik met gekleurde was de buitenkant van de vormen inschilder.
- Ze komen dus werkelijk al schilderend tot stand?
De Bruyckere: Ja. Voor elke sculptuur creëren we een kleurenpalet dat bestaat uit tientallen getinte brokken was. Naargelang van de kleur die ik nodig heb, smelt ik zo’n staal en schilder ik de plek in. Het effect ontstaat door het over elkaar schilderen van een aantal transparante lagen.
- Een van buiten naar binnen geschilderde glacis-sandwich waarvan het resultaat pas zichtbaar wordt als je de sculptuur uit de gietvorm neemt.
De Bruyckere: Ja, het uiteindelijke uitzicht kan ik niet controleren. Wel bij benadering, natuurlijk. Als ik op een bepaalde plek een bepaalde kleur wil laten doorschemeren, dan maak ik die kleur heel heet, zodat ze doorsmelt tot op de bodem.
- En nadien kan je ze niet meer retoucheren, omdat de buitenste laag de microscopische vorm van de huid heeft aangenomen.
De Bruyckere: Ja, de gietvormen zijn heel gedetaileerd.
- Je recente sculpturen ontstaan door het met elkaar verbinden van verschillende, holle afgietsels. Eerst maak je ze aan elkaar vast met dikke naalden en touwtjes en als de vorm definitief is, verbindt je ze met elkaar. Door hun koloriet, maar ook door de beweging van de verschillende onderdelen, lijken deze sculpturen wel driedimensionale weergaven van sommige figuren in schilderijen van Francis Bacon.
De Bruyckere: Dat wordt vaker gezegd.
- Toen Sylvester in 1975 aan Bacon vroeg wat hem zo aansprak in het schilderen van gezichten van schreeuwende mensen, antwoordde hij dat het hem vooral ging om de technische moeilijkheid van het schilderen van een donkere holte.
De Bruyckere: Je ziet dat ook in Berninis beeld van de heilige Ludovica. Haar extase krijgt vorm door de opening van haar mond. Ook door haar hand, maar vooral door de mond.
- De mond is de plek waar onze buitenkant overgaat in een donkere, voorwereldlijke binnenkant, waar het licht nog niet is doorgedrongen. In je laatste sculpturen treffen we ook zulke gaten aan. Als we geen rekening houden met de opvulling, zijn je sculpturen hol. Op sommige plekken bewaar je een opening. Dat gat lijkt dan de eigenlijke kern te worden, die alleen maar zichtbaar gemaakt kan worden door er een sculptuur rond te bouwen. Voor mij is dat om minstens twee redenen belangrijk. Gevoelsmatig lijken de sculpturen – door hun functie als sokkel van een opening – op te treden als voorhang van de nacht of van het onuitsprekelijke. Op structureel vlak bieden ze echter – en dat vind ik belangrijker – een reflectie over wat het betekent een sculptuur te maken.
De Bruyckere: De holte is heel belangrijk voor mij. Niet alleen de holte van de sculptuur, maar ook die van het lichaam. Enkele dagen geleden was Paul McCarthy hier op bezoek en hadden we een mooi gesprek. Ook al staan onze oeuvres heel ver van elkaar, we vertrekken wel vanuit dezelfde behoeften, dezelfde angsten en pijn. ‘Hoe meer je het lichaam kan leegmaken door te braken, te bloeden, te plassen, te zweten, te huilen of klaar te komen, hoe vrijer het kan zijn,’ vertelde hij.
- Je zou dus naar zijn films kunnen kijken als registraties van het tot sculptuur maken van het levende lichaam, net zoals het in zijn werk naast elkaar bestaan van verschillende, min of meer gepolijste versies van dezelfde sculpturen gestalte geeft aan een soort van vergeestelijking van de sculptuur… Hij houdt evenveel van een schets als van een gepolijst resultaat en hij houdt ervan die verschillende niveaus naast elkaar te plaatsen als verschillende graden van de verwerkelijking van een fantasie of van de poëtisering van de werkelijkheid…
De Bruyckere: Hij vond ook dat ik mijn sculpturen in hun onafgewerkte staat moest tonen, met de nog zichtbare littekens.
- Momenteel werk je aan een sculptuur die doet denken aan een naar voren buigend menselijk lichaam met naar beneden druipende armen, die lijken over te gaan in takken, steunstokken, insektenpoten. In de rechterenkel herkennen we ook een blootgelegd bot, dat een van binnenuit groeiende boom zou kunnen zijn.
De Bruyckere: Het lijkt alsof het lijf naar beneden getrokken wordt door een parasiet. Toevallig vond ik onlangs een tekening terug uit 1997, waarin een gelijksoortige parasitaire vorm een personage lijkt te controleren.
- Op de tekening zien we een menselijke figuur die omgeven wordt door heel licht aangebrachte, rode verfstrepen die zelf dwarsstreepjes dragen, als een litteken. In je onaffe sculpturen, waarvan de verschillende delen samengehouden worden door middel van nietjes, dikke spelden of touwtjes, vind je die littekens terug.
De Bruyckere: Zoals ik al zei vindt Paul McCarthy dat ik die littekens in de uiteindelijke versie moet bewaren, maar voor mij zouden ze de aandacht afleiden van de essentie. Ik wil al het overbodige verwijderen. Het bewaren van de naalden of de koordjes, waardoor het beeld van een wonde of litteken wordt opgeroepen, garandeert een voor de hand liggend succes, maar voor mij zijn ze overtollig… Er is nog een ander verschil tussen McCarthy en mij. Ik vind de thematiek van mijn beelden heel zwaar. Zo’n lijf dat zich ontvouwt in een boom of een tak is voor mij alleen verdraaglijk dankzij een bepaalde vorm van esthetiek… Hierin schuilt trouwens een tweede, meer wezenlijke overeenkomst met het werk van Bacon. Hij toonde zijn schilderijen achter glas, in een mooie, houten, soms vergulde lijst. Hij bouwde een soort van ‘verzachtende omstandigheid’ in om zijn thema’s toegankelijk te maken. Ik probeer hetzelfde te doen door dekens te gebruiken, of sokkels met een mooie patine.
- In de piëta die zich hier bevindt, krijgt een van beide figuren ineens twee ruggen en in een ander beeld herkennen we een dubbele ruggengraat (zie ill. op p. 52-53). Dat is een meer sculpturale manier om het samengestelde karakter van de sculptuur te laten voelen dan het louter bewaren van de naden. Ten slotte gaat het niet om de illustratie van een idee, maar om een sculpturale benadering van een ervaring… Je zegt dat jullie werk vertrekt vanuit dezelfde angsten en pijn. Dat vind ik minder boeiend dan de vaststelling dat McCarthy ook met gaten, holtes en wormgaten werkt. Een van zijn eerste werken was een raam dat hij heeft uitgehakt in zijn raamloze studentenkot, later ging hij werken met een H-vorm die hij afleidde van de vierkante pijpen van een airconditioningssysteem en nu maakt hij opblaasbare, holle uitvergrotingen van bestaande vormen (bijvoorbeeld een sculptuur van Henry Moore) waar hij gaten door boort. De sculpturen lijken bouwsels rond deze gaten. Zijn tentoonstellingen lijken zich trouwens binnenin ons lichaam of ons hoofd af te spelen, alsof ze niets meer zijn dan de schimmige bevolking van een wormgat. Ik vertelde hem dat zijn werk mij deed denken aan Prousts omschrijving van de droom als ‘het verlichte ingewand’. ‘Mooi beeld,’ antwoordde hij, ‘ik heb ooit een werk gemaakt dat zich afspeelde in de maag van een eekhoorn…’
De Bruyckere: De zaal met The Garden, in het S.M.A.K., vond ik onver-draaglijk.
- Waarom?
De Bruyckere: Om te beginnen heb je dat gerecupereerde decor van een soort van Bonanza-achtige televisieserie. Ik hou wel van dat soort omkeringen. De mannen die in de televisieserie helden zijn, laat hij hier een boom en de grond neuken. Maar ik vind dat verschrikkelijk zielig en pijnlijk. Je voelt je zo onwennig… als een voyeur… te zien hoe de vader de boom neukt en de zoon de grond. Een boom is voor mij een symbool van het leven, een fantastisch icoon. Ik vond het onverdraaglijk daartussen te moeten wandelen, met het geluid van dat mechanische neuken. En dan kwam je in die ruimte waar twee geslachtsloze, wassen poppen op een tafel lagen… Die poppen hadden vroeger gediend in The Garden, ze waren kapot geneukt… Echt een pijnlijk beeld…
- Jullie besteden allebei veel aandacht aan de sokkels. Hij maakt bijvoorbeeld een prachtige sokkel door ordinaire tafels aan elkaar te binden met tape. Jouw sokkels zijn ook prachtig. Ik hou bijvoorbeeld heel veel van die dubbele beeldhouwerssokkel: twee grote, draaibare boetseertafels die je over elkaar hebt geschoven.
De Bruyckere: Ja, ik verzamel al mijn hele leven mooie voorwerpen die ik gaandeweg als sokkel ben gaan gebruiken.
- In ‘Schmerzensmann V’ lijkt de ijzeren zuil nogal massief ten opzichte van de wassen figuur.
De Bruyckere: Er bestaan vijf van deze sculpturen. Ze werden gemaakt voor twee tentoonstellingsruimtes met een mezzanine. Ik wilde sculpturen maken die er zowel vanop de begane grond als vanop de mezzanine goed uitzagen. De palen zijn zo breed omdat ze verwijzen naar het traditionele standbeeld dat een held op een zuil voorstelt. Ze zijn afkomstig van een oud, vervallen station. Zo’n armoedige, verroeste palen, die drager zijn van een volledig vervormd en getormenteerd lijf, hebben niets meer te maken met de heldhaftigheid van de traditionele sculpturen.
- De held is rond de zuil gezakt?
De Bruyckere: Ja. Een van beide tentoonstellingen vond plaats in Londen en ik dacht voortdurend aan Nelson’s Column.
- Zou je nog een voorbeeld kunnen geven van een sculptuur die vanuit een sokkel is ontstaan?
De Bruyckere: De piëta die je hier ziet is oorspronkelijk ontstaan als toevoeging aan een nis. Maar uiteindelijk heb ik de nis achterwege moeten laten. Het werkte niet.
- De nis bleef te aanwezig? De sculptuur kreeg er een te officieel statuut door?
De Bruyckere: Ja… Eerst hebben we een vrouwenfiguur gemaakt. Daarna hebben we geprobeerd een personage op haar schoot te zetten. Dat lukte niet. Tenslotte is dit tweede personage naast haar komen te zitten. Maar het lukte niet met de nis. Zodra ik de figuren uit de nis verwijderd had en op een andere sokkel geplaatst had, ben ik mij echter gaan bezighouden met de achterkant en is de gespleten rug ontstaan, alsof het tweede personage zich verdubbelt om het eerste personage te kunnen omvatten. Je zag ook dat drie benen voldoende waren. Tenslotte heb ik van het eerste personage een man gemaakt.Vooral de vrouwenborst stoorde. Ik ben heel tevreden over de achterkant. De ruggen zien eruit als twee verfrommelde papieren zakken. Eigenlijk is het beeld steeds minder figuratief geworden, zodat er steeds minder bijkomstigheden zijn die de aandacht afleiden van wat ik wil overbrengen. Voor mij gaat de sculptuur over twee mensen die troost zoeken bij elkaar, niet over mannen of vrouwen.
- Daarom hebben de personages ook geen gezicht, zoals je paarden. Een van de dingen die ik sterk vind aan je paard-sculpturen is dat ze niet afstotelijk worden ondanks die harde afwezigheid van een gezicht.
De Bruyckere: De paardenlichamen zijn afkomstig van afgietsels van dode paarden. De hoofden van die dode dieren zijn verschrikkelijk om aan te zien. Die wil ik niet tonen. Bij de menselijke figuren ontbreken de gezichten, omdat ik wil voorkomen dat de toeschouwers alleen maar naar het gezicht kijken en de rest van de sculpuur als bijkomstig ervaren. Ik wil dat mijn sculpturen een dialoog met de toeschouwer aangaan vanuit hun volledige zijn, niet vanuit een gezicht. Ik vind dat gezichten sculpturen te toegankelijk maken.
- Laten we het nog even hebben over de ‘Schmerzensmannen’.
De Bruyckere: Het maken van die sculpturen was een indrukwekkende ervaring. Omdat die Schmerzensmannen zich zo hoog op een paal bevinden, bijvoorbeeld, zijn ze groter dan levensgroot. Hun lichamen zijn samengesteld uit afgietsels van paardenlijven. Het samenstellen was heel zwaar, zowel fysiek als emotioneel. De hele dag op en af met een hoogtewerker. En dan die grote paardenlijven! Op een bepaald ogenblik heb je dat met je kleine lichaam niet meer in de hand, terwijl je er toch de baas over moet blijven, zowel mentaal als fysiek… Ik heb je al verteld dat de Schmerzensmannen zijn ontstaan als sculpturen voor hoge tentoonstellingsruimten met een mezzanine. Ik hou van de dubbelzinnigheid van die beelden. Voor mij verwijzen ze naar de drie figuren op de Golgotha-berg. Schmerzensmann V is de meest fallische. Aan één kant is hij rond de paal gegroeid, aan de andere kant is hij open, vrouwelijker. Maar misschien moet ik daar niet op wijzen. Ik moet de toeschouwers niet hinderen in hun pogingen betekenis aan mijn beelden te hechten. Voor mij is er geen verhaal, geen eenduidige betekenis. Het is goed als mijn sculptuen zich gaan vermengen met andere gebeurtenissen en als mensen er onverwachte dingen in zien. Als ze hun dan ook nog ontroering of troost brengen, ben ik gelukkig.
- Je sculpturen lijken steeds naakter te worden. Ze krijgen iets heel menselijks, door de vleeskleurige was, maar ook iets heel onmenselijks en nachtelijks. Ze zijn heel hard. Ervaar je dat zelf ook zo?
De Bruyckere: Ja. Ik vind ze heel hard.
- Je maakt dingen die je van streek maken. Waarom zou je dat doen?
De Bruyckere: Ik beslis dat niet bewust, die beelden overkomen mij. Net zoals ik hou van de ongelooflijke vrijheid van het aquarelleren of het inschilderen met was, ervaar ik het als een bevrijdende ervaring niet volledig te kunnen controleren wat er gebeurt. Het is een beperking te zien wat je doet… Maar mijn beelden zijn niet alleen hard. Ik zou ook willen dat ze een vorm van troost of geborgenheid bieden. Iemand vertelde mij ooit dat ze troost gevonden had in een van mijn beelden. Voor mij is dat het mooiste compliment. Ik probeer sculpturen te maken die zowel verschrikking als troost oproepen. De dekens hebben dat ook. Ze roepen een gevoel van warmte en geborgenheid op, maar ze doen ook denken aan benauwdheid en verstikking.
- Zoals in de sculptuur met het figuurje dat op een omgekeerde wasteil staat? We zien de benen van de figuur, maar hoofd en bovenlichaam zijn omwikkeld met een deken… (Zie ill. op p. 43.)
De Bruyckere: Bepaalde feministische auteurs zien in de omgekeerde wasteil een oproep aan alle huisvrouwen een eind te maken aan hun zogenaamde onderdrukking, maar dat was natuurlijk niet mijn bedoeling. Ik hou niet van zo’n bekrompen benadering van het feminisme. En mijn werk heeft geen narratieve, illustratieve, anekdotische inhoud.
- De teil is voortgekomen uit de behoefte aan een sokkel.
De Bruyckere: Ja, natuurlijk.
- Je werkt samen met een vrouwelijk fotograaf en een vrouwelijk vormgever. Heb je daar een reden voor?
De Bruyckere: In het atelier werk ik ook samen met drie vrouwen: Nele, Annelies en Leen. Leen en Annelies zijn 23. Nele is 33. Ik ben 43. Ik vind het fijn samen te werken met mensen die jonger zijn dan ik. Ze weten andere dingen, ze merken andere dingen op in het straatbeeld. Toen we onlangs terugreisden vanuit Luzern had ik een stop voorzien in Colmar, om het retabel van Grünewald te bekijken, dat voor mij een grote inspiratiebron is. Voor een van mijn medewerksters was dat beeld te hard. Voor mij betekenen de verschillen in onze reacties een verrijking… Maar om terug te keren naar je vraag over een reden om samen te werken met vrouwen… We hebben eens een jongeman bij onze bezigheden betrokken, maar dat werkte niet. We gaan nogal vrijmoedig om met wat we doen. We spreken tegen die beelden. We hebben het over onszelf. Ik vind dat we die beelden veel moeten vertellen, zodat ze later verder kunnen zonder ons. Maar die man ervaarde dat als bedreigend. Hij was niet op zijn gemak, zodat we ons voortdurend moesten inhouden. Je schildert zo’n groot mannenlichaam in en je maakt daar grapjes over. Maar met een man erbij gaat dat niet. Hij denkt meteen dat je met hem lacht.
- Wat vind je van mijn voorstel je beelden niet te benaderen vanuit de onderliggende thema’s of gevoelens, maar vanuit hun vorm?
De Bruyckere: Het is de eerste keer dat een schrijver naar mijn werk kijkt vanuit de werken zelf… Ik vind het een verfrissende benadering die heel goed aansluit bij de manier waarop de werken tot stand komen, omdat ze eigenlijk allemaal uit elkaar voortkomen. Uit het ene beeld ontstaat het andere… Zo zou je bijvoorbeeld kunnen kijken naar de verschillende manieren waarop het deken in mijn werk wordt gebruikt en hoe zo nieuwe sculpturen ontstaan.
In 1999 maakte ik dat beeld van een vrouwenfiguur die op een omgekeerde wasteil staat. Het deken is daar een tweede huid geworden, die als een dwangbuis rond het lichaam is genaaid. De figuur is geen meisje, maar een volwassen vrouw met een te korte romp. Uit dit beeld is een ander beeld voortgekomen dat Aanéén-genaaid heet en dat samengesteld is uit losse elementen: kapotgevallen, gipsen afgietsels van ledematen die ik heb beschilderd met was, zoals een druipende kaars. De oude, vervilte dekens die ik ervoor heb gebruikt, hebben geen patroon, omdat ik wilde dat ze het uitzicht en de textuur van de huid zo dicht mogelijk benaderden.
Vandaag gebruik ik de dekens echter op een nieuwe manier, bijvoorbeeld om de arm van een figuur te ondersteunen. Het deken zorgt ervoor dat de arm niet op de ruwe, houten sokkel ligt… Onlangs heb ik werken gemaakt met heel grote vitrinekasten. Achter het antieke, wemelende glas, ontwaar je sculpturen die de vorm hebben van bomen of takken. De kleur van de bomen benadert die van de menselijke huid, waardoor ze iets fragiels krijgen. Omdat het glas de blik vervormt, staan er een paar deuren open, die je uitnodigen naar binnen te kijken. Ik wil niet dat je ze ziet als bomen, maar wel als vreemde, kwetsbare wezens. De kasten hebben een soort van onderste verdieping, waarin ik drie stapels met dekens heb gelegd. Het lijkt alsof ze de wortels van de bomen beschutten en koesteren… Ik noem die dekens ook een ‘verzachtende omstandigheid’, omdat ze ons soms naar een minder harde realiteit kunnen voeren.
Na de beelden met de dekens ben ik beginnen werken met figuren met lang haar. Het haar nam de functie van de dekens over. Naar aanleiding van een niet door mij gekozen titel van een groepstentoonstelling zijn critici zo’n sculptuur gaan vergelijken met Maria Magdalena, maar dat was absoluut niet de bedoeling. Het haar heeft de sculpturale functie het gezicht en de naaktheid te bedekken, dat is alles (zie ill. op p. 44-45)…
Daarna is die hangende figuur ontstaan (zie ill. op p. 46-47). Terwijl ik haar maakte, in 2002, ben ik mij bewust geworden van de noodzaak al het overbodige weg te laten… Ik wou echt dat holle lijf tonen, dat lichaam dat alleen nog, om het heel lelijk te zeggen, een vel is dat aan een haak omhooghangt. De dikte van de haak heeft de functie dat te onderstrepen. De Schmerzensmannen zijn daar natuurlijk uit voortgekomen.
Een ander voorbeeld is de evolutie van de gebruikte lichaamsdelen. San S., mijn beeld op basis van het Sint-Sebastiaan-motief, heb ik nog met afgietsels van vrouwenbenen gemaakt. Tot dan heb ik alleen met afgietsels van vrouwenlichamen gewerkt omdat ik, bijvoorbeeld, nooit een deken rond een mannenlichaam zou kunnen wikkelen. Ik zou ook nooit een man op een omgekeerde wasteil gezet hebben. Ik hou van mannen. Maar na San S. dacht ik dat het mij zou kunnen lukken om met afgietsels van mannenlichamen te werken… Zo blijft mijn werk zich ontwikkelen…
- Je vertelt dat de dekens en het lange haar onder meer de functie hadden de gezichten te verbergen, omdat je vindt dat gezichten de aandacht afleiden van de totaliteit van het beeld…
De Bruyckere: In zekere zin is dat ook de oorsprong van het gat in de piëta: het geeft aan waar normaal gezien het hoofd gezeten zou hebben. Het gat is functioneel, omdat ik geen sculptuur wil maken die het beeld van een afgesneden hoofd oproept. Ik heb nog geen plastische oplossing gevonden voor een mensenhoofd zonder gezicht. Toch zal het er ooit van moeten komen, ik kan het niet blijven uitstellen.
- Vandaar de beelden aan de muur van Judith en Salomé met hun respectieve trofeeën?
De Bruyckere: Ja, ik vraag mij af of ik misschien op zichzelf staande hoofden zou kunnen maken.
- Ik zou graag nog even terugkeren naar mijn stokpaardje. Natuurlijk komen de gaten in je sculpturen voort uit je specifieke manier van werken (met een omhulsel van samengenaaide afgietsels en zoekend naar sculpturen zonder gezichten), maar zou het niet kunnen dat je manier van werken onbewust ten dienste staat van bijvoorbeeld een buitenmatig besef van zwarte gaten die deel uitmaken van de werkelijkheid? Ik denk bijvoorbeeld aan de held van Kafka’s roman ‘Het proces’, die tussen het loofwerk van een gesculpteerde kansel een zwarte opening ontdekt en er heel even de hand insteekt, maar die hand snel terugtrekt uit angst.
De Bruyckere: Ik ben er zeker van dat het gaat om een manier van kijken en voelen die veel ouder is dan mijn bewuste bezigzijn met tekeningen en beelden. Het gaat om een ervaring van angst die dateert van veel langer geleden, maar die je niet kan terugvoeren tot één beeld… Een ervaring die mij zeker heeft beïnvloed is mijn eerste zwangerschap, die ik op bepaalde ogenblikken heb ervaren als een beangstigend avontuur met een onvoorspelbare afloop. Aanéén-genaaid doet denken aan een zwangere vrouw, maar het kan ook gaan om een personage dat bewoond wordt door een parasiet… Het gat in de de piëta gaat voor mij meer om het wijzen op het volledig holle, dan om het gat op zich…
- De schilder Robert Devriendt vertelde mij ooit dat hij als kind zag hoe een koe vlies na vlies werd opengesneden voor een keizersnede. Het had hem als kind geschokt te zien dat die koe vanbinnen hol en donker was. Ik denk niet dat hij door die ervaring schilder is geworden, maar wel dat hij als kind al keek als de kunstenaar die hij later is geworden.
De Bruyckere: Dat is sterk! Het bijwonen van zo’n keizersnede is ook in mijn jeugd een dramatische belevenis geweest! Ik wilde als kind kost wat kost de geboorte van een kalfje meemaken en uiteindelijk mocht ik. Maar ik was niet geschokt door die gapende opening, maar door al dat bloed… Ik wilde altijd dierenarts worden, maar na die keizersnede niet meer. Ik ben nochtans de dochter van een beenhouwer, ik zou goed met bloed moeten kunnen omgaan… In de beenhouwerij van mijn vader heb ik fascinerende beelden gezien, die mij zeker hebben beïnvloed. De mannen die het vlees leverden droegen witte kielen, die rood zagen van het bloed. De dieren waren ontdaan van alle ballast, de kop zat er niet meer aan en het vel ook niet. Het waren grote, holle, halve beesten…
- Ik weet niet wat ik hier nog aan toe zou kunnen voegen…
De Bruyckere: Je hebt niet alleen mijn werk, maar ook de maker uitge-beend! (Lacht)
Montagne de Miel, 3 maart 2008