KUNSTENAARS / ARTISTS
Luc Deleu & T.O.P. office - 2001 - De vrijwillige gevangenen van het cynisme [NL, essay]
__________
Hans Theys
De vrijwillige gevangenen van het cynisme
Een gesprek met Luc Deleu
Luc Deleu : Gisteren was ik met de ingenieur Dirk Jaspaert op werfbezoek bij Christine Clinckx, voor wie ik een nooit uitgevoerd plan van Le Corbusier in een verbouwing heb geïntegreerd. Plots zagen we hoe het plan van Le Corbusier werkt. We dachten dat er veel meer ijzer in het beton moest, maar ineens zagen we dat de trap ophangt aan het dak via een muurtje dat er wel goed stond, maar waarvan we de reden niet hadden gezien. Ik vroeg mij ook af waarom er twee esthetiserende balkonnetjes voorzien waren in de betonnen balustrade, maar uiteindelijk bleken die nodig te zijn om rond de bedden te kunnen lopen.
Generiek
Ik zou er nu al een uur les over kunnen geven. Het is een heel overdacht plan, er is niks meer aan te verbeteren. Maar waarover gingen we het hebben? Tegenwoordig gebruikt iedereen het woord ‘generiek’, naar de tekst Generic City van Rem Koolhaas. Het is een goed geschreven tekst over de fragmentatie van het stadsbeeld tot onpersoonlijke stadskorrels. De teneur is: de stad is dood, het doek is gevallen, we hebben geen theater meer nodig. Het stadscentrum met zijn kerk en zijn museum, dat is allemaal gedaan. Steden zijn zoals luchthavens geworden. Alles is als Disneyland geworden. Maar dat is niet erg, steden hebben toch geen historisch centrum meer nodig. De mensen wonen zelfs niet meer in de stad. Het echte leven speelt zich af in de periferie. Opgeruimd staat netjes, vind Koolhaas. Leve de steden die lijken op luchthavens. In het verleden profileerden steden zich met hun monumenten. Nu is een stad gewoon een conglomeraat zonder pretentie Iets beters kunnen we er niet van bakken. De stad is onmaakbaar. Ziedaar hoe Koolhaas erover denkt. Volgens hem heeft het geen enkele zin een stad te plannen. Maar als je er toch zeker van bent dat het niet zal lukken, waarom zou je het dan niet proberen?
De ideeën van Koolhaas vloeien onder andere voort uit de ‘collage city’ van Colin Rowe en Fred Koetter, uit het begin van de jaren zeventig. Volgens hen zou een stad niks anders zijn dan een aantal collages van verschillende initiatieven uit verschillende tijdperken. De stad in zijn geheel ontwerpen zoals Le Corbusier dat heeft gedaan voor de Antwerpse linkeroever, dat kan niet. We moeten berusten in de fragmentatie. Aldus Rowe en Koetter.
Decentralisatie
In 1973 heb ik een voorstel gedaan voor de totale decentralisatie van de stad Antwerpen. Als het waar is dat we moeten leren fragmentarisch denken en dat een stad onmaakbaar is, hoeft dat voor mij nog niet te betekenen dat we deze problematiek voortaan naast ons neer kunnen leggen en dat we ons nooit meer moeten bezighouden met stedenbouwkunde. We moeten gewoon de juiste vragen vinden om het probleem te benaderen.
Totalitair
Het is waar dat het werk van Le Corbusier ontstaan is in een tijdperk van totalitair denken. Als ik Chandigarh nooit had gezien, zou ik vermoedelijk ook geloven dat Le Corbusier totalitair dacht. In feite is het juist omgekeerd. Het zijn de voorstanders van de globalisering en de generieke vliegvelden die liberaal-totalitair denken. Neem nu Euralille, het TGV-stationcomplex van Rijsel. Dat complex is er niet voor de reiziger, de reizigers zijn er voor het complex. Hetzelfde geldt voor heel veel andere gebouwen. De scholen zijn er niet voor de leerlingen, de musea zijn er niet voor de kunst en de shoppingcenters zijn er niet voor de klanten. In shoppingcenters kan je alleen maar gaan shoppen en zo veel verhevener, verborgen belangen dienen. Dikwijls kan je er maar in één richting lopen… Op een dag stond ik in Waterloo Station te wachten op Jan Hoet toen ik een trein zag arriveren waar vrijwel uitsluitend jonge gezinnen afstapten. Alle kinderen droegen gadgets van Disneyland. Ze hadden met de meest verlieslatende treinverbinding met het vasteland een reisje gemaakt naar het meest verlieslatende pretpark van Europa.
Het uitzicht van onze steden en de kwaliteit van ons leven worden bepaald door multinationals. (We moeten opletten met de woorden die we gebruiken. ‘Multinational’ is een begrip uit de sixties, nu spreken we over ‘wereldwijde bedrijven’.) De modernen vonden dat de overheid voor de kwaliteit van de woningen van de burger moest zorgen. Ik vind dat we de woning van de burger met rust moeten laten, maar er wel voor moeten zorgen dat de publieke comfortdiensten uitstekend zijn en voor iedereen toegankelijk blijven.
Daarom stel ik voor de nutsbedrijven en de comfort-uitrusting van onze steden tot ons wezenlijke patrimonium te maken en steden te ontwerpen die zich organiseren rond een basisstructuur die bestaat uit de infrastructuur, een goed georganiseerd openbaar vervoer bijvoorbeeld, en de comfortleveranciers…
In tegenstelling met de mensen die vinden dat de stad geen centrum meer nodig heeft, probeer ik na te denken over een stad waarin centrum, periferie en landschap elkaar aanvullen, waarin het centrum de vorm aanneemt van een ruggengraat waar landschap en periferie zich rond wikkelen.
Geëngageerd
Ze noemen mij een geëngageerd architect. Met ‘geëngageerd’ bedoelen ze altijd links, progressief, solidair en revolutionair. Een rechts, conservatief, egocentrisch of bevestigend engagement wordt nooit een engagement genoemd. Koolhaas of Eisenman – op zijn manier – en anderen lijken geen engagement te hebben. Maar geen engagement hebben, zoals Koolhaas en Eisenman, is ook een engagement natuurlijk.
Cynisch
Koolhaas is wel een geval apart. Hij drukt zich zo cynisch uit dat hij altijd gelijk heeft. Hij is afgestudeerd met een werk over de ‘vrijwillige gevangenen van de architectuur’. Die titel doet denken aan Berlijn. De communisten bouwden de muur om de Oost-Duitsers te verhinderen naar het westen te vluchten, maar in werkelijkheid waren het natuurlijk de bewoners van West-Berlijn die in een ommuurde enclave woonden. Eigenlijk hadden de Oost-Duitsers de West-Berlijners opgesloten in een paradijs voor kapitalisten. Koolhaas had dat al vroeg ervaren en als student toegepast in zijn afstudeerproject. Hij had die dubbelheid onmiddellijk begrepen, maar hij zag ook in dat alleen kapitaalkrachtigen zich nieuwe architectuur kunnen veroorloven. En dat zijn de mensen voor wie Kolhaas werkt, op een overeenstemmende, geïnverteerde manier. Dat voel je overal in zijn werk.
Orde op grote schaal, chaos op kleine schaal
Als voorbeeld van de opeenstapeling van programma’s in de architectuur toont hij in zijn boek Delirious New York een tekening van twee naakte mannen die oesters eten met bokshandschoenen. Dat vind ik een veelzeggend beeld. Waarom toont hij geen dokwerkers die frieten eten met werkhandschoenen? Bon, als je zegt dat er niks meer mogelijk is, dan ben je weer vrij, schijnt hij te denken. Ik vind dat een vreemde vorm van vrijheid… Het is juist de taak van de architect of de stedenbouwkundige meer ruimte of vrijheid te creëren. De mensen moeten hun huizen kunnen inrichten zoals ze willen, maar structuur vinden zodra ze buitenkomen. Stedenbouwkundig wil dit zeggen: orde op grote schaal, chaos op kleine schaal.
Je kan zien wat ik bedoel in de manier waarop de Indiërs omgaan met de gebouwen van Corbu in Chandigarh. Die hebben daar echt talent voor. In het gerechtshof hebben ze airconditioning geplaatst. Eerst hadden ze daarvoor relatief kleine, rechthoekige gaten gemaakt, maar nu hebben ze van die grote pijpen dwars door zijn tapijten getrokken. Fantastisch! Op het dak woont iemand in een tent. Ergens anders verkoopt iemand limonade. En overal vind je van die hokken, vol met dozen en dikke lagen stof, en temidden van dat stof zitten stralende, gemanicuurde dames met gouden armbanden te typen of te telefoneren…
Slecht weer
Het is slecht weer vandaag. Weet je wat ik daar zo bedrukkend aan vind? Dat je weet dat het weer niet slecht genoeg is om de economie vandaag plat te doen vallen… Ik herinner mij de eerste keer dat ik in Rusland was. Ik keek vanuit mijn hotelkamer uit over de stad. De hele stad was wit en in alle richtingen reden kleine vrachtwagentjes gevuld met zwarte sneeuw. Het was alsof ze niet wisten waar ze hun ellende moesten gaan deponeren. Maar waarom vertel ik je dat nu?
Maakbaarheid
Het idee van de maakbare stad komt van de futuristen. We gooien alles plat en we beginnen opnieuw, zeiden ze. Dan krijg je Le Corbusier, die ondanks alles toch in een totalitair tijdperk leefde. Ville radieuse kon alleen maar tot stand komen met een heel sterk, centraal bestuur. Vandaag is de overheid niet meer bij machte om aan stedenbouw te doen. Multinationals wel, maar die doen dat zonder de verantwoordelijkheid van een openbaar bestuur op zich te nemen. Soms denk ik dat we die multinationals een vorm van ethiek op het vlak van ruimtelijke ordening diets moeten maken. Misschien moet er een democratische controle komen, denk ik dan. (Lacht.) Maar ik ga zelf nog niet eens stemmen. Daarom probeer ik na te denken over een stedenbouw die ten dienste staat van de hele mensheid.
De cynici redeneren vanuit het ondenkbare en het onvoorstelbare, ze zeggen dat er geen andere mogelijkheden zijn. Ik probeer uit te gaan van het denkbare, het voorstelbare. Ik zie mijn werk niet als utopisch of onpraktisch, maar als theoretisch, als een zoektocht naar andere mogelijkheden. Ik heb niet meer, maar ook niet minder gelijk dan de anderen. Mijn werk biedt gewoon een andere visie.
Eerst moeten we naar de grond van de zaken zoeken door middel van de theorie, zoals Le Corbusier schrijft in La ville radieuse, en daarna moeten we onze theorie toetsen aan ‘de materialiteit van de gebeurtenissen’. Ik denk na over een stad die maakbaar is op grote schaal, maar waarvan de details onbepaald blijven. Op grote schaal moet de stad architecturaal zijn en op kleine schaal moet ze de vrijheid mogelijk maken…
Autonoom
Ik zeg dat de stad op grote schaal autonoom moet zijn, omdat ik vind dat vorm en de structuur van de gebouwen moet losgekoppeld worden van het programma, van hun bestemming. Sinds Vetruvius wordt de architectuur geregeerd door de drie-eenheid vorm, structuur en programma. Maar vorm en structuur zijn eigenschappen van een andere orde. Van elk bestaand gebouw is het programma al honderd keer veranderd, zonder dat dit afbreuk doet aan de architecturale waarde van het geheel. Peter Eisenman gaat nog verder. Architectuur moet autonoom zijn en losstaan van mens en maatschappij, vindt hij. Volgens mij is dat de reden waarom Mies zoveel succes heeft en Corbu met zijn sociaal programma niet. Wat Mies ook moest bouwen, hij bouwde een glazen doos. Le Corbusier was zogezegd een geëngageerd architect, maar eigenlijk is zijn werk even autonoom als dat van Mies. Het doet er niet toe hoeveel de architect zich met de bestemming van zijn gebouw bezighoudt, als je het enkele decennia later nog eens goed bekijkt zie je alleen een hoop stenen of een hoop staal.
Eisenmann
Eigenlijk gaat Eisenman het verst. Hij stelt vast dat de architectuur altijd bepaald wordt door de menselijke verhoudingen en de programma’s en hij stelt voor dat achter ons te laten. Daarom loopt er in huis 6 een spleet door het midden van het bed. Dat moest zo volgens het formeel-architectonisch systeem. Als je de menselijke schaal verlaat kan je veel meer doen. De ingang van Sint-Pieter en van het Brusselse Justitiepaleis zijn ook niet op menselijke schaal gebouwd. Als je de diepste emoties van de mens wil bereiken (emoties die je niet kent), zegt Eisenman, dan moet je iets maken dat die emoties opwekt – verstand op nul. Je bepaalt de mathematica en je krijgt architectuur. Zo min mogelijk interveniëren, dan is het onderbewustzijn zeer sterk aanwezig en laat je je minder beïnvloeden door andere beelden die je gezien hebt. Zo zet Eisenman in een ruimte kolommen of balken die niet dragen, waardoor ook het symbool van de kolom ontkracht wordt…
In Venetië nam ik ’s nachts eens een boot en we kwamen een andere boot tegen. Er was maar één passagier. Hij stond rechtop en droeg een roze kostuum en een grote, roze strik. Het was Eisenman. Er wordt over hem gezegd dat hij de best geklede architect van New York is. Ik denk dat het waar is…
Zijn werk is heel moeilijk te vatten. Het lijkt elke keer banaal, maar op een of andere manier is het toch vaak verrassend. Bijvoorbeeld in Düsseldorf, waar hij gebouwen getekend heeft op de lijnen die afgetekend worden door de interferentie van de radar van het vliegveld en een nabijgelegen zendmast. Vaak baseert hij zich op bestaande, tweedimensionale gegevens, bijvoorbeeld plannen van historische sites, die hij opblaast tot drie dimensies. Zo’n louter formeel uitgangspunt vind ik heel sterk. Maar als hij een congrescentrum bouwt, dan is het wel een gewoon congrescentrum. Zijn kracht en zijn zwakte komen voort uit zijn weigering na te denken over de programma’s. Als je met een historische blik kijkt kan je je onttrekken aan programma’s, maar op het moment van de conceptie kan je dat niet.
Programma
Het is niet omdat je autonome architectuur wil maken, dat je niet kan nadenken over het programma. Elke goede architectuur overstijgt het programma. Als je het programma niet kan overstijgen, dan is het geen architectuur, maar een gebouw. Elk goed gebouw is ook in orde maar… Corbu zegt ergens dat vliegtuigen mooi zijn omdat het probleem juist gesteld is. Het doel was toestellen bouwen die konden vliegen. Hun vorm komt voort uit die doelstelling. ‘De les van het vliegtuig,’ schrijft hij, ‘schuilt in de logica die aan de probleemstelling en de verwezenlijking is voorafgegaan.’ Een slecht gesteld probleem kan geen goede oplossing krijgen. Je ziet dat ook aan boorplatforms. Er wordt nooit geprobeerd ‘mooie’ boorplatforms te maken. Een boorplatform dat werkt zal er altijd fantastisch uitzien…
Montagne de Miel, 6 januari 2001