KUNSTENAARS / ARTISTS
__________
Hans Theys
Zes stuifmeeldraden
Enkele woorden over het werk van Bernd Lohaus
Mijn eerste bezoek aan Bernd Lohaus’ atelier dateert uit 1995, toen ik hem een bezoekje bracht met Ann Veronica Janssens. Het was een memorabele dag, gelardeerd met tientallen, wonderlijke voorvallen. Een van de dingen die hij ons die dag toonde, was de sculptuur waarmee hij in de vroege jaren zestig is afgestudeerd aan de academie van Düsseldorf. Het waren twee naast elkaar liggende balkjes, niet langer dan 60 cm. Beuys had ze op een tafel gelegd om ze tentoon te stellen. Het eerste balkje was eigenlijk de helft van een balkje met een vierkante doorsnede: met een brede basis en een zadeldak met een hoek van 90°. Het tweede balkje had een scherper dak en was aan één uiteinde breder dan aan het andere. Het eerste balkje was een ready-made. Het tweede balkje was door Lohaus geschaafd tot het bij het eerste balkje ging horen. ‘Mijn ouders waren teleurgesteld toen ze dit werkje zagen als vrucht van mijn jarenlange studies,’ vertelde Lohaus… Ik herinner me hoe we alledrie zwijgend naar de twee balkjes bleven staren, hun artistieke kracht afmetend aan de teleurstelling van Lohaus’ ouders.
De tweede keer dat ik Lohaus’ atelier bezocht was exact een jaar geleden, in de lente van het jaar 2006. Getroffen door een prachtige sculptuur van hem die ik had gezien in een Leuvense kerk, had ik hem voorgesteld een film over hem te maken en een tentoonstelling te organiseren. Zo kwamen we terecht in zijn atelier, waar we een sculptuur probeerden te maken met twee paletten, een paar dozen en enkele balken.
Intussen zijn we weer een jaar verder. Eén van de drie paletten bestaat al in brons. Het is een prachtig werk geworden, met de zilvergrijze patine van verweerd cederhout. Een tweede palet is in de maak. De derde bevindt zich nog in een proefstadium.
Dinsdag, 27 maart 2007. Het is negen uur ’s ochtends. Zowel Lohaus als ik schuifelen rond in een soort bureau dat grenst aan zijn atelier. Overal staan en liggen kartonnen dozen, hier en daar hangt een tekening of een affiche aan de muur. Op de schoorsteenmantel staan een paar sculptuurtjes. Lohaus zet koffie. Ik probeer een foto te maken van een amaryllis en van een klein werkje dat ik voor het eerst opmerk. Het bestaat uit twee metalen veren van ongeveer vijftien centimeter hoog, met een diameter van zo’n vijf centimeter. Een van de veren, de krachtigste, staat rechtop. De tweede veer staat ook recht, maar is schuin verzonken in zijn compagnon, het hoofd half verdwenen in zijn borst. Het licht in het vertrek is schaars. De amaryllis, die zonder steel op de bovenrand van een laag glas rust, gloeit donker op. Lohaus komt naast mij staan, twee kopjes dampende koffie in de handen.
‘Zes stuifmeeldraden,’ zegt hij. ‘Altijd zes. Kijk hoe ze priemen. En hoog daarboven, reikhalzend, klaar om bestoven te worden: de stamper. Zo mooi… En ze blijven mooi.’ Hij neemt een verdroogde amaryllis tussen duim en wijsvinger. ‘Ze blijven altijd mooi. Ken je de steel van de amaryllis?’
‘Ja, een dikke steel.’
‘Kijk eens hoe weinig daarvan overblijft! En het blijft mooi!’
Ik kijk naar het donzen, fluwelige oppervlak van de verdroogde bloemen die zich overal in het atelier bevinden. Bernd maakt aquarellen die bloemen voorstellen. Altijd ligt er wel een aquarel op zijn tekentafel, al dan niet afgewerkt. Tot vandaag dacht ik dat de verdroogde resten van zijn modellen bleven staan omdat Lohaus te lui was om ze op te ruimen. Nu zie ik hoe mooi je ze kan vinden als je ze werkelijk bekijkt. Het doet mij denken aan een plant van Kris Vanhemelrijck, die ik in zijn keuken al tien jaar twee meter naar beneden weet hangen, altijd grotendeels verdroogd, met slechts enkele groene blaren.
‘Ik heb liever dat je niet teveel foto’s maakt,’ zegt Lohaus. ‘Gisteren kwam ik een dame tegen en die zei: “Oh, u bent de man van de bronzen paletten”, terwijl die nog nooit tentoongesteld zijn. Ze had er een foto van gezien op jouw website.’
‘Dat is geen foto van de bronzen palet,’ zeg ik, ‘maar van het houten origineel. Die foto staat er al een jaar op.’
‘Ja, die foto ken ik,’ zegt Lohaus. ‘Hij heeft mij geholpen het werk te maken. Maar ik heb liever niet dat je zo’n foto’s publiceert voor het werk af is. Zolang ik nog met de blokjes speel, heb ik liever dat die foto’s binnen blijven… Heb ik je al eens verteld dat mijn vader mij probeerde te leren tellen met blokjes? Hij zette één blokje voor mijn neus en ik zei: “één”. Hetzelfde met twee en drie. Maar bij het vierde blokje zei ik altijd: “vijf”. Hij werd daar erg boos om. Op een dag heb ik hem zo’n blokje in het gezicht gegooid. De hele familie had het gezien. Het was een verhaal dat ze altijd opnieuw vertelden. Ze hadden dat heel moedig gevonden van een driejarige. Dit was nog voor de anti-autoritaire opvoeding natuurlijk, in 1943.’
‘Misschien wilde je liever spelen met die blokjes, samen met je vader, in plaats van te leren tellen?’
‘Dat zou best kunnen. Luc Deleu heeft ooit hetzelfde gezegd.’
‘Dit sculptuurtje heb ik nog nooit gezien,’ zeg ik, wijzend naar de twee ijzeren veren.
‘Dat klopt,’ zegt Lohaus, ‘het is een jeugdwerkje. Ik heb het vorige week teruggevonden in een doos. Het is nog tentoongesteld tijdens een “Rundgang”.’
‘Wat is een Rundgang?’ vraag ik.
‘Dat is wat ze in België een “jury” noemen. Het atelier werd opgeruimd, de professor maakte een keuze uit de werken van de studenten en stelde een soort van presentatie samen. Zo heeft Beuys dit werkje nog tentoongesteld.’
‘De docent selecteerde de werken?’
‘Ja. Op een keer heeft Beuys ook gedichten van mij op een tafel gelegd. Hij bedoelde daarmee: Kijk, hij is ook dichter.’
‘Het is duidelijk een werk van jou,’ zeg ik, ‘het zijn twee vormen die zich naar elkaar voegen. Het is mooi te zien hoe een oeuvre altijd lijkt terug te keren naar de oorsprong.’
‘Ja,’ glimlacht hij. ‘Zoals een spiraal.’
‘Zoals een veer?’
‘Ja.’
‘En hoe had Beuys die veer-sculpuur dan tentoongesteld? Waren er nog meer werken te zien?’
‘Ja, de hele wand hing vol. Soms hing hij er ook werk van zichzelf bij. Zo heeft hij voor de eerste keer de vetstoel getoond, opgehangen aan de deur van het klaslokaal. Eigenlijk was het de bedoeling van de “Rundgang” dat de leraar tegenover zijn collega’s verdedigde waarom hij een student in zijn klas had toegelaten. Hij moest zijn keuze verdedigen. Ik vond dat een goed systeem, omdat sommige studenten niet zo goed over hun werk konden spreken.’
‘Jij, bijvoorbeeld.’
‘Ja, ik heb altijd onsamenhangend gesproken.’
‘Dat dacht je, althans.’
‘Ja, ik had die indruk. Nu nog, trouwens.’
‘En je vader was advocaat. Die kon het waarschijnlijk wel goed uitleggen.’
‘Ja… Het was een heel helder man…’
‘Vandaar misschien ook de bewondering van je zussen, toen je boos werd op je vader?’
‘Welja, alles was wel héél duidelijk voor hem. Terwijl hij zich soms ook wel eens vergiste, natuurlijk, in al zijn klaarheid.’
‘Werd je daarom tot Beuys aangetrokken, omdat die een niet nader te bepalen gezag uitstraalde? Een gezag dat berustte om moeilijk te doorgronden, onopgeloste zaken en donkere hoekjes, waar iemand kon proberen te worden wie hij was?’
‘Misschien wel. Maar hij kon ook wel heel duidelijk zijn. Als een tekening hem niet beviel, dan scheurde hij die gewoon kapot. En toen we daartegen geprotesteerd hadden, dan maakte hij er aantekeningen op of hij verbeterde ze. Zijn grootste kwaliteit was dat hij aankomende kunstenaars met verschillende talenten naast elkaar kon dulden. In één hoek van het atelier had je Immendorf, in een andere hoek Palermo, in het midden had Ruthenbeck zijn eerste ashoop gemaakt. Dan was er nog een gevaarlijke Nederlander die met messen speelde. Ik maakte dingen zoals de coudrages, de twee veren die je pas hebt ontdekt, en die twee driehoekige balkjes die daar achter je liggen.’
Achter mij herkende ik de twee driehoekige balkjes waarmee Lohaus is afgestudeerd. Ze lagen gewoon op de grond, half verborgen onder een stapel kartonnen dozen. Alleen een echte kenner zou ze hebben opgemerkt.
‘Je bureau rust ook op driehoekige balkjes,’ zeg ik.
‘Ja, omdat het hier wel eens overstroomt. De balkjes zijn afkomstig van sinaasappelkistjes die ik gedemonteerd heb.’
Na deze woorden verlaten we het bureautje en betreden we een ruim atelier, dat verlicht wordt door pas vernieuwde dakvensters. We gaan zitten in twee vouwstoelen met linnen zittingen en kijken naar een werk in wording: op een houten palet rust een toegevouwen, grote, kartonnen doos. Het oppervlak van de toegevouwen doos stemt ongeveer overeen met dat van het palet. De vormen lijken voor elkaar gemaakt. Aan onze kant vertoont het toegevouwen karton een diepe, duistere plooi.
‘Een soort van Amarylis,’ zei ik, ‘wachtend om bestoven te worden.’
‘Ja, het heeft iets vrouwelijks in vergelijking met het robuuste van het palet.’
Ik loop rond de sculptuur. Aan de andere kant vertoont de gevouwen, maar zich lichtjes oprichtende, kartonnen doos een mooie glooiing, waarbij de voorste rechterhoek zich op het laagste punt bevindt en de achterste linkerhoek op het hoogste, als een zachtjes steigerende vlieger. Deze glooiing doet denken aan de sculptuur in het Middelheimpark en aan de hellende vlakken van sculpturen zoals ‘Eupen’.
‘Anny houdt niet van deze stompe hoek,’ wijst Bernd.
‘Ik vind deze sculptuur mooier dan onze eerste poging, waarvoor we een groot blok hout op het palet hadden gelegd,’ zeg ik. ‘Dat werk vond ik te theatraal.’
‘Ja, dat is intussen deze sculptuur geworden,’ vertelt Bernd. Hij kantelt een rechtopstaand palet in vlakke positie en legt er scheef een kort balkje op, dat voor een vierde over de rand van het palet hangt. Het balkje is iets te dik om een balkje van een palet te kunnen zijn. (In een palet zitten trouwens geen balkjes.) Maar het is rank genoeg om de indruk te geven dat het er een onderdeel van had kunnen zijn. Het werk is als de geboorte van een balkje uit een palet. Het ligt erbij alsof het toevallig werd neergelegd. Ik vind het een prachtige sculptuur. Iets van de schijnbare eenvoud en kracht van Lohaus’ werk hangt samen met het feit dat het volledig onzichtbaar kan zijn en vervolgens met twee handbewegingen kan worden samengesteld.
In september zullen de drie paletten tentoongesteld worden in de galerie van Stella Lohaus.
‘Wordt het niet moeilijk om deze werken te plaatsen?’ vraag ik.
‘Waarschijnlijk niet,’ antwoordt Bernd. ‘Ze kunnen allemaal op een rij staan. Dat zal wel werken.’
Nadien brengen we een bezoek aan een depot op een andere plek in de stad. Ik zie er tientallen, oude werken, zoals rechtopstaande paletten die een onbewerkt en eenvoudig beschilderd of betekend schildersdoek dragen. En werken met touwen. En platte stenen. En dan de bekendste werken, met de azobé-houten balken.
‘Kijk,’, zegt hij. ‘Dit werk heb ik gisteren voor het eerst samengesteld.’
De sculptuur die hij aanwijst, bestaat uit drie balken. De langste balk ligt recht voor ons, verticaal. Aan het hoofduiteinde, aan de rechterkant, rust een tweede balk, horizontaal, als de dragende balk van een galg. In de oksel van beide balken, verticaal, rust een derde balk, die een paar centimeter minder hoog is en enkele millimeters te kort is om gelijk te komen met de tenen van de eerste balk.
‘Deze sculptuur heet “Beersel”’, zegt Lohaus. ‘Ik heb haar speciaal gemaakt voor de donkere ruimte in het Herman Teirlinckhuis. Dat is ongeveer een jaar geleden gebeurd, bij de firma die dit hout verkoopt. Ik wandel dan rond tussen de balken en probeer de juiste stukken te vinden om een sculptuur samen te stellen. Ik stel de sculptuur ter plaatse samen, in mijn hoofd. En gisteren heb ik haar voor het eerst daadwerkelijk samengesteld. Daarom liggen de balken nog op blokjes, zodat ik er nog bij kan met de transpalet om kleine wijzigingen aan te brengen. Ik ben er blij mee, maar ik zou eens willen kijken of de kortste balk niet gekanteld kan worden, zodat die kerf onzichtbaar wordt. Wat denk je, kan je overweg met een transpalet?’
Montagne de Miel, 1 april 2007.