ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS
__________
Hans Theys
Verantwoord ondernemerschap
De strontmachines van Wim Delvoye in Luxemburg
‘Verantwoord ondernemer’ Wim Delvoye stelt binnenkort al zijn strontmachines tentoon in Luxemburg. Ik werd er door een tijdschrift op uitgestuurd een gesprek te hebben met de kunstenaar. Het gesprek ‘mocht breder gaan’, aldus de hoofdredacteur, en de term is goed gekozen, want diepte is er niet. Zoveel te beter, ben ik geneigd te denken, want zodra je iemand over ‘diepte’ of ‘respect’ hoort spreken gaat het gegarandeerd om een oplichter of een machtsmens. Voor Wim Delvoye was Andy Warhol de eerste eerlijke kunstenaar. Zijn werk wordt het meest leesbaar als u het in dat licht beschouwt. Het bestaan van Wim Delvoye heeft mij altijd verheugd. Eindelijk een kunstenaar die zichzelf niet ernstig neemt, tenzij in de zin dat je elk spel ernstig moet nemen.
Een ontmoeting met Wim Delvoye is allicht onmogelijk. De bezoeker bevindt zich in een parallelle wereld die de kunstenaar een soort van schaduwwereld moet toeschijnen waarin zich half gelukte of compleet mislukte mensen ophouden die het niet hebben gemaakt omdat ze zich niet hebben aangepast aan de wereld. Het mooie hieraan is dat Delvoye gelijk heeft. Allicht heeft hij zich het meest aangepast. Hij is een pronkstuk van de evolutie. Tegelijk hangt aan zijn rug de schaduw van zijn half gelukte ouders die hem in het Westvlaamse Wervik in de wereld hebben gestort. Daardoor spreekt hij zichzelf voortdurend tegen als hij het heeft over zijn drijfveren om kunstenaar te worden. Soms zegt hij dat hij tekenaar wilde worden, omdat hij niet wist dat er zoiets bestond als een kunstenaar. Twee minuten later betreurt hij dat hij naar een kunstschool is geweest en geen econoom, scheikundige of financieel expert is geworden. Alles wat hij zegt is waar, niets heeft enige waarde, er bestaan geen zinvolle waarden. Alles wordt opgeslorpt in een maalstroom van klanken en ironische beelden. Wie over dit werk schrijft wordt collaborateur. Alles wat ermee in aanraking komt wordt stront, alsof er werkelijk niets anders bestaat.
De tekst die de geest van Delvoyes werk allicht het dichtst benadert is het fragment L’anus solaire van Georges Bataille, dat geciteerd wordt in het boek Wim Delvoye. New & Improved uit 2001. (Delvoye maakt prachtige boeken.) In deze tekst openbaart Bataille ons dat elk woord, elk voorwerp en elk begrip niet meer is dan een vervangbare parodie voor een ander woord, voorwerp of begrip. De taal en de wereld vormen een caleidoscopische schittering rond een wereld die eigenlijk uit niets anders bestaat dan enkele op en neergaande bewegingen. In deze wereld is de anus de werkelijke zon, zij het van nacht gemaakt, waarrond alle zonnestelsels keren en draaien of zichzelf traagzaam of geïrriteerd aftrekken.
Het vreemde aan dit soort denken, dat eigenlijk voortvloeit uit een teleurstelling in de oude waarden, is dat het deze waarden uiteindelijk weer in ere herstelt, omdat ze onaanraakbaar worden. Als niets waar is, dan zijn de oude waarden even geldig of bruikbaar als de mooiste ode aan een anale kosmologie. Zelfs Nietzsche geloofde in een trouw aan de aarde of een beamen van het leven. Zelfs een Romeins keizer als Marcus Aurelius vond een manier om de angst voor de dood te overstijgen in een berusting die verder ging dan een amechtig bezingen van het vlees.
Tijdens de eerste vijfentwintig minuten van onze ontmoeting leidt Delvoye mij rond door het hoofdkwartier van zijn bedrijf, zijn beeldenboerderij of zijn beeldenkliniek. Ik maak kennis met een twintigtal opgezette, getatoeëerde varkens, die ik van een afgrijselijke droefheid vind getuigen, en met tientallen schilderijen die bestaan uit met vergulde lijsten omklede, opgespannen varkenshuiden. ‘Kijk, deze is heel mooi, zijn aarsje zit er nog in verwerkt. Het lijkt wel een Fontana…’ Ik denk terug aan een gesprek met Gerard Reve, waarin die mij trachtte te schokken en tegelijk aan het lachen te brengen met stoere verhalen over irrigators die hij uit vuilnisbakken opviste en thuis uitprobeerde. Ook veel bronzen, gedraaide Christusfiguren, gezeefdrukte of gebrande glasramen met afbeeldingen van röntgenfoto’s, maquettes van indrukwekkende stalen bulldozers, betonmolens, gotische kapellen en poorten.
In zijn woonvertrek kijk ik naar de honderden ruggen in de boekenrekken. Ik herken de volledige, twintig jaar oude uitgave van de Nederlandse vertaling van Prousts Recherche, een verzameld werk van Oscar Wilde en een stukgelezen exemplaar van De wereld een hel van Schopenhauer.
Ik heb eigenlijk maar één vraag voor Wim Delvoye, maar het is een dwaze vraag. Ik vraag mij af of hij het opgetild worden door de windhoos van de markt heeft ervaren als een resultaat van eigen vernuft of, meer consequent, als een blind, cynisch gebeuren. Het is een dwaze vraag, omdat beide verklaringen elkaar niet uitsluiten in het universum van een cynicus. Ik stel de vraag, maar ik formuleer haar niet goed. Het antwoord duurt zes uur. Ik hoef het gesprek niet gaande te houden door het stellen van een tweede vraag. De oneliners, grappen, inzichten, bekentenissen off the record, knipogen, roddels en manipulatieve, aftastende tussenwerpsels blijven stromen. Ik noteer ze allemaal in mijn computer, wetend dat ik nooit genoeg plaats zal vinden om ze allemaal te publiceren en vermoedend dat ze allemaal al talloze malen gepubliceerd zijn in allerhande dagbladen en kunsttijdschriften.
Wim Delvoye: Ik ben verslaafd aan zeventiende-eeuwse boeken. Een boek van 1701 interesseert mij niet meer. Het papier wordt dan niet meer met de hand vervaardigd, maar industrieel. Niet met katoen, maar met pulp. Die boeken worden bruin. Een boek van 1895 stinkt. Elke week ga ik op boekensites checken of er een oorspronkelijke uitgave van The Origin of Species verkocht wordt voor minder dan 50.000 Euro (78.000 dollar). Er bestaan maar 1300 exemplaren van. Het heeft een mooie, groene kaft. Als er ooit buitenaardse wezens op de aarde landen en hier roze mannetjes aantreffen zal hun eerste vraag zijn of we de evolutie al kennen. Het besef van de evolutie is het enige wat ons onderscheidt van de dieren.
In het Mudam in Luxemburg tonen we voor het eerst alle cloaca’s die we de voorbije zeven jaar hebben gebouwd. De mensen zullen ze eindelijk kunnen vergelijken. Er komen twee of drie nieuwe machines. Er komt een Personal Cloaca, die tot nog toe alleen in Linz is getoond, een Mini Cloaca, die tentoongesteld wordt op een tafeltje van Ikea, en als we klaar raken de Super Cloaca, die op twee weken tijd duizend kilo stront kan publiceren. Jij kan bijvoorbeeld maar 200 gram stront per dag produceren. Je zal nog veel vernissages moeten bijwonen en mondaine feestjes aflopen om zoveel stront te kunnen produceren. Ach ja, het is waar, jij bezoekt geen mondaine feestjes. Je blijft onder je eigen kerktoren zitten. Dat doet mij denken aan je vriend Panamarenko. Zolang hij vliegtuigen bouwde vond ik zijn werk nog in orde, maar toen hij begon te duiken… Ik vind dat hij zich tot het overwinnen van de zwaartekracht had moeten beperken. Wij hebben de zwaartekracht nodig. Het enige wat een stront na zijn evacuatie nog wil is zo diep mogelijk kunnen vallen…
Hij beantwoordt de telefoon. Een journaliste vraagt hem naar zijn mening over het werk van Paul McCarthy.
Delvoye: Ja, ik ken hem sinds 1993. We hebben samen tentoongesteld in een show die Post Human heette. Hij was daar met zijn zoon. Hij ziet eruit als een soort dwerg. Zijn zoon ook, trouwens. Mmm… Natuurlijk vind ik hem een goed kunstenaar… Het S.M.A.K. en het Middelheim? Noemt u dat een samenwerking? Maar de openingen hebben zelfs niet tegelijk plaatsgevonden! Gelukkig hebben we hier te maken met een groot kunstenaar die over een groot oeuvre beschikt, zodat hij het kan opsplitsen in opblaasbare werken en interieurwerken, maar denkt u dat de Vlaamse musea groot genoeg zijn om zich zichzelf op te splitsen? Samen hebben ze nog niet evenveel budget als een middelgroot museum in Engeland… Neen, daarin ben ik het niet met u eens. Paul McCarthy is veel controversiëler dan ik. Ik ben niet controversieel. Mijn varkens zijn getatoeëerd, maar ikzelf draag geen enkele tatoeage. De Cloaca’s? Dat zijn toch keurige, nette, economisch verantwoorde machines? Kent u dat beeld waarop McCarthy zijn duidelijk tien- of elfjarige zoon leert hoe hij een geit moet neuken? Neen? Dat noem ik pas een controversieel beeld. Misschien moet u het eens opzoeken…
(Hij beëindigt het telefoongesprek.)
Delvoye: Behalve de belangstelling voor de onschuld, de jeugd, het immorele en het scatologische is er nog een overeenkomst tussen McCarthy en mij, namelijk dat we er allebei nog zijn. Alle anderen die er in 1993 bij waren zijn weg, zonder dat we een klap gehoord hebben. De verhoudingen zijn nu helemaal anders. McCarthy toonde toen een vent die een boom neukte. Ik vond dat niet zo goed. Ik was van oordeel dat hij hetzelfde had kunnen uitdrukken met een schetsje. Niemand kon het succes van Paul McCarthy voorspellen. Ik voel mij wel verwant met hem. België en Los Angeles zijn verwante plekken. In de jaren zeventig hield niemand rekening met Los Angeles. Daardoor waren kunstenaars daar veel radicaler en vrijer dan in New York.
Ach wat een mooi machtsvacuüm beleven we vandaag! Er is niemand meer die de kunstenaars kan komen vertellen wat ze moeten doen. In de oude tijden moesten ze de toestemming krijgen van critici als Clement Greenberg. Daarna die van museumdirecteurs als Karel Geirlandt. Daarna die van curatoren als Harald Szeemann. Daarna die van hun galerie. Vandaag kan je werken zonder galerie. Maurizio Cattelan organiseert zelf tentoonstellingen, hij geeft een blad uit, hij verkoopt het werk van collega’s. Zo hoort het. We keren terug naar de autonomie en het vrije ondernemerschap van de renaissancekunstenaar.
In de jaren tachtig moest je werk lijken op dat van Reinhard Mucha. In Vlaanderen hadden ze Jan Vercruysse heilig verklaard. De enige strijdmakker die ik in de vroege jaren kende was Patrick van Caekenberghe. Die was ook bezig met humor, folklore, het ornament en het narratieve. Hij was alleen veel narratiever dan ik. Ik was op zoek naar krachtige beelden. In het Muhka werkte toen een schrijvertje dat ons ‘de kolderbrigade’ noemde. Toen Micheline Szwajcer in 1992 werk van mij wilde tonen werd Bernd Lohaus kwaad. Toen Sonnabend werk van Jeff Koons wilde tonen, is Kounellis opgestapt. Na de crisis van 1990 heb ik de transfer meegemaakt van kunstenaars à la Kounellis naar het type Tuymans. Voor de komst van Luc Tuymans kenden we in Vlaanderen het bewind van kunstenaars als Jan Vercruysse, die op gesofistikeerde wijze correspondeerden met de belangrijkste schrijvers en denkers van hun époque. Vandaag willen de mensen alleen maar weten met welke galerieën je hebt gewerkt. Michael Borremans? Die werkt met David Zwirner. Je kan geen tekst over hem lezen of die begint of eindigt met deze wetenswaardigheid. En terecht. Het enige wat telt zijn de veilingresultaten. Volgens Trends sta ik op dit moment op de zesde plaats in Vlaanderen. Mmm. Ik denk dat alleen Tuymans over een vergelijkbaar werkbudget beschikt. Alleen heeft hij veel minder kosten dan ik, natuurlijk. Misschien houdt hij zich daarom zoveel bezig met filantropisch werk zoals het voorzitten van allerlei verenigingen en het financieel steunen van kunstbladen. Wel vreemd, hoe hij een onderscheid weet te maken tussen zijn werk en de zogenaamde rest van zijn leven. Zo kan je alles blijven scheiden, tot op de vezels, en wat hou je dan over? Warme lucht! Maar ik wil mij niet over die mens beklagen. Ik heb veel van Tuymans geleerd. Ik kan ook gewoon zeggen dat hij veel genereuzer is dan ik. Ik zet mij nooit in voor een goed doel, of toch niet langer dan 10 minuten, terwijl Luk het echt meent als hij zich voor iets inzet.
Montagne de Miel, 2 oktober 2007