ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS
__________
Hans Theys
Over zachte duivels
Een gesprek met Elly Strik
Ik ben voor de tweede keer op bezoek in het ruime atelier. De kunstenaar is groot, groter dan ik. Ze spreekt met een zachte, maar besliste stem, ze draagt het heel lange haar opgeknoopt, in een geheime wrong, samengehouden door een oranje-goud-okerkleurig bandje. Ze draagt donkere kleren, een lange broek. Overal hangen reeksen tekeningen, die elk op een eigen manier gestalte geven aan een helder leesbare, maar steeds andere vormen aannemende thematiek. Voor het eerst tref ik echter ook werken aan die deze thematiek lijken achter zich te hebben gelaten. Tekeningen waarin de potloodstrepen een eigen leven beginnen te leiden, dat alleen in onze herinnering nog verbonden is met de oorspronkelijke tekeningen van pauwenveren, haarwrongen of afgeknipte haren. Twee tekeningen vullen zich met boogjes die lijken op afgeknipte, zich krommende haren… Prachtige tekeningen… Of de stromende lijnen bundelen zich en lijken een beeld op te roepen, dat er dan toch niet blijkt te zijn…
Alle tekeningen hebben een eigen factuur. Soms hebben ze een onderlaag van met een beetje olie gemengde lakverf. Soms bestaat de onderlaag uit een volledige schildering, die door het reliëf zichtbaar blijft doorheen de potloodlaag die eroverheen is gekomen. Een tekening die het aangezicht van een aap voorstelt, is op het eind besprenkeld met piepkleine witte vlekjes. Het centrum van het gezicht van de aap lijkt daardoor weg te wijken. De tekening hangt voor een hoek in de kamer, waardoor hij nog meer doet denken aan een verschijning. Een andere tekening, die vaag doet denken aan een hoofd dat bedekt is met een kanten sluier, is vanuit de achterkant doorprikt met een speld. Rond de gaatjes wellen piepkleine witte randjes op. Een andere tekening, die deel uit maakt van de reeks ‘The Bride Fertilised by herself’, toont een hand die beschilderd is met Marokkaanse henna-versieringen. De vingers verdwijnen in een nacht van potloodstrepen.
Spermatozoïden, pluimen, golvende haren, schaamheuvels, vlekjes, gaatjes, schemeringen, nissen, verknipte haartjes, vagina’s, ogen, vagina’s met ogen, apen, apen die bang zijn voor slangen, bruiden, vrouwen, haarknotten, vlechten, handen, schelpen, verschijningen, dingen die opgeslokt worden en opdoemende spoken.
Als ik de kunstenaar vraag of ze als kind spoken zag, knikt ze. ‘Nu nog,’ vervolgt ze. ‘Tijdens de nacht?’ vraag ik. ‘Altijd, overal,’ antwoordt ze, ‘maar ik heb er geen last meer van, ik kan het ook uitzetten.’ Ik vertel over kunstenaars die mij verteld hebben dat ze als kind ’s nachts spoken zagen. Ove Tuymans die bang was opgeslokt te worden door het eivormige, zwarte oog van een geschilderde gans. Over Ernest Claes die onder meer romanschrijver werd omdat hij als kind verhaaltjes vertelde om spoken te bedaren en een klein spookje gerust te stellen. Over kunstenaars die al te aanwezige meubels of decors proberen weg te schilderen of te temmen, over kunstenaars die geen meubels in hun huis verdragen, over mijn algemene indruk dat kunstenaars een minder stabiel of minder vanzelfsprekend beeld van de werkelijkheid hebben dan de mensen die hen omringen. Kijkend naar een paard, bijvoorbeeld, kunnen ze het oog voor de geruststellende, herkenbare gestalte ervan verliezen en verstrikt raken in de meanders van de vacht of de afwezigheid van een duidelijke omtreklijn, waardoor het paard overgaat in een achterliggende struik of schemering. Andersom kunnen ze ook gestalten oproepen waar die niet behoren te zijn. Soms komen zo tekeningen tot stand. Of soms kan je zo beelden oproepen door niet-realistische elementen samen te voegen tot een bevlogen textuur. ‘Ik heb mij altijd vragen gesteld rond het zogenaamde realisme in de kunst,’ vertelt Strik. ‘Hoe verder je gaat in het besef dat je verbeelding beelden kan oproepen die even werkelijk lijken als de beelden van de zogezegde werkelijkheid, hoe verder je komt in je werk en in je persoonlijke leven. Het heeft te maken met heel goed kijken en heel goed luisteren. Al heb je wel een innerlijk ruspunt nodig om dat te kunnen doen.’ En dan spreken we opnieuw over de tekeningen.
Ely Strik: Zodra ik een lijn op een blad papier zet begint het gevecht om te zien wie de baas is. De tekening krijgt bestaansrecht en staat tegenover mij. Soms begin ik met het schilderen van een beeld of een silhouet op de achterkant van het blad, en blijf ik doorgaan tot dit beeld ook aan de voorkant opdoemt, tot ik het doorheen de voorgrond zie opdoemen.
- Mooi, hoe je het beeld van een schelp oproept met enkele grappige krulletjes op een gekleurde ondergrond.
Elly Strik: Als ik die schelp maak, dan weet ik hoe die eruitziet: ik zie de onderliggende vorm. Als ik een zelfportret maak, dan zie ik mijzelf aan de overkant staan, als in een spiegel. En als ik het schilderij later terugzie, hoef ik mij maar even te concentreren om mezelf opnieuw te zien staan… Maar je hebt gelijk dat bij het werken op kleiner formaat de handelingen de neiging hebben abstracter te worden, meer los te komen van het beeld. Bij de grote schilderijen werk ik met de roller, waarmee ik heel dunne lagen aanbreng die ik steeds dunner rol, zoals een lap deeg.
- In deze tekening herken ik de krulletjes van een wollen muts die je vroeger hebt geschilderd, maar het motief van de muts is verdwenen.
Elly Strik: Ja, het is een soort van berg geworden, met landbouwpercelen die gescheiden worden door hagen… Alle maten zijn rekbaar. De schaal is onduidelijk. Het kan een scheve muts zijn, maar ook een berg, net zoals de beschilderde hand ook een landschap kan voorstellen. Elke tekening is een poging iets te laten verschijnen en dan weer weg te drukken.
- Soms gebruik je een gom, zoals in het portret van Darwin.
Elly Strik: Ja, ineens was ik het zat en moest er iets drastisch gebeuren. Op dat moment was de tekening af.
- Ik hou van de drie tekeningen die je samen ‘Wake’ hebt genoemd. Ik hou van de manier waarop de lijnen die oorspronkelijk veren of haren voorstelden autonome potloodtekeningen zijn geworden.
Elly Strik: In het midden zie je een landschap, dat ook het profiel van de drijvende Ophelia voorstelt. Links en rechts van haar bevinden zich een soort van wachters, die haar niet willen laten gaan. Ze kan niet weg, mar ze is ook niet echt aanwezig.
- Soms doemt een silhouet op uit een vlek in een aangezicht, zoals hier, waar we na een tijdje een vrouwensilhouet in ontdekken.
Elly Strik: In deze tekeningen wilde ik een verzoening tot stand brengen tussen Munch en Duchamp. Ik vind het boeiend te proberen die twee visies, die twee houdingen samen te brengen… Heb je dit werk al eens in het echt gezien?
(Ze toont mij ‘De man van smarten’ van James Ensor.)
Elly Strik: Het is een klein schilderij, zodat je het van dichtbij moet bekijken. Als je die kop één keer hebt bekeken vergeet je hem nooit meer. Hij is als gesneden. Hij is duivels, en dan ineens wordt hij lief. Vreemd hoe zoiets duivels ineens lief kan worden…
Montagne de Miel, 20 september 2008