ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS
__________
Hans Theys
Alles over kabinetten
Denkend aan Panamarenko
Bart De Baere nodigt mij uit iets te vertellen over de verscheidenheid van de voorwerpen die zich in Panamarenko’s huis bevonden en over wat die verscheidenheid zegt over het belang van de ervaring in zijn werk, waarover ik vroeger heb geschreven.
Terecht omschrijft De Baere Panamarenko’s woning als een kabinet. De simultane aanwezigheid van een bobijn met kevlar, zwaluwnestjes uit Borneo, fossielen, gedroogde insecten, koralen, een duikershelm, een opgezette hoatzin of shanshoe, zonnecellen, servomotoren, batterijen, een aquarium met zeevissen, ara’s, honden, ratten en een bekroonde nachtegaal uit Hong Kong doet inderdaad denken aan gravures waarop wij kennismaken met bevreemdende, heterogene verzamelingen van 17de-eeuwse wetenschappers. Zoals Thomas Kuhn mooi beschrijft berust het wezenlijke van dit soort verzamelingen echter hierin dat ze tot stand komen omdat de proto-wetenschapper in kwestie weliswaar op zoek is naar kennis en inzicht, maar niet weet hoe die verworven kunnen worden. ‘Bij afwezigheid van een paradigma of een kandidaat voor een paradigma,’ schrijft Kuhn, ‘lijken alle feiten die zouden kunnen optreden tijdens de ontwikkeling van een wetenschap waarschijnlijk even relevant. Daarom is het vroege verzamelen van feiten veel meer een bijna op goed geluk af verrichte bezigheid dan de activiteit waarmee we door de daaropvolgende ontwikkeling vertrouwd zijn geraakt.’ Wie terugblikkend op deze kabinetten alleen deze schijnbaar naïeve stuurloosheid opmerkt, vergeet dat hij of zij oordeelt vanuit categorieën of paradigmata die binnen enkele jaren zelf weer verouderd zullen zijn en de waarneembare wereld zonder absolute grond opdelen in verschillende onderzoeksgebieden die even contingent zijn als de typologieën die door 19de-eeuwse onderzoekers werden gehanteerd om de misdadige aanleg van personen af te leiden uit de vorm van hun kop. Wie op dezelfde manier naar Panamarenko’s werk kijkt, zal de indruk krijgen dat de man verschillende disciplines zoals wetenschap, technologie, mechanica en kunst met elkaar tracht te verzoenen, terwijl hij deze gebieden eigenlijk niet als verschillend ervaart.
Hoe ontroerend als W.G. Sebald, de auteur van prachtige essays en een adembenemende roman over de Duitse geschiedenis en de jodenvervolging, het afsterven van bomen in Engeland beschrijft! Hoe ontroerend als Primo Levi in Het periodieke systeem literaire verzinsels afwisselt met verhalen over concrete scheikundige avonturen! Hoe ontroerend als we mogen meereizen met Oliver Sacks en zijn vrienden varenliefhebbers en als we zijn biografie kunnen lezen als een verhaal over het geleidelijke ontsluieren van de geheimen van de scheikunde! (Voor Oliver Sacks is het mooiste op deze aarde de tabel van Mendeljev.) Hoe mooi als we in een boek van Richard Dawkins lezen hoe ontroerd hij was toen hij het fossiel Tiktaalik Roseae te zien kreeg (‘de eeuwige zoöloog in mij was zo onder de indruk dat ik sprakeloos stond’) of de Large Hadron Collider mocht bezoeken (‘de gigantische schaal van deze internationale onderneming bracht tranen in mijn ogen’). Verschilt deze ontroering van Gombrich’ opgetogen vermelding, in zijn tweeëntwintigste of drieënveertigste voorwoord bij The Story of Art, van de ontdekking, in de jaren zeventig, van Griekse muurschilderingen in een koningsgraf in Vergina?
Panamarenko is geen stuurloos autodidact, maar iemand die heel zijn leven heeft gestudeerd en, in overeenstemming met Beuys’ opvattingen over een breder te maken kunst, geweigerd heeft zijn naspeuringen te laten beperken door schijnbare grenzen. Heel vaak verblufte hij mij met beweringen die ik pas jaren later kon verifiëren. In een brief vertelt hij dat hij in een Hollandse wei bromvliegen heeft zien rondsnorren met versleten, veel te kleine stompjes van vleugels, niet groter dan luciferkopjes. Jaren later lees ik hoe Amerikaanse onderzoekers de vleugels van een bepaalde soort moerasvlieg steeds korter knippen, zonder dat dit de diertjes belet te vliegen. In 1995 vertelt hij dat zijn nachtegaal Koko ooit zo hard heeft gezongen dat het bloed uit zijn oogjes liep. Vorig jaar lees ik in een geschiedenis van de ornithologie dat twee wedijverende mannelijke nachtegalen kunnen zingen tot een van beide sterft. In 1991 vertelt hij over het bestaan van kreeften van anderhalve meter lang. In 2003, in een door Oliver Sacks geselecteerd essay, lees ik het verhaal van de grootste kreeftenspecialist ter wereld die op de bodem van de zee een vier voet lange kreeft ontmoet.
Op een dag vroeg ik Panamarenko hoe de Romeinen in Rome roomijs konden maken met sneeuw die ze vanuit de bergen lieten aanvoeren. We zaten in een wegrestaurant in Duitsland, op weg naar de zoo van Berlijn, waar we een ezel van Poitou gingen bewonderen. De avond was al gevallen. Ik herinner mij elk woord nog, als in een elke nacht terugkerende droom: ‘De meeste scheikundige processen produceren warmte,’ vertelde hij. ‘Bijvoorbeeld een vuur. Maar sommige processen onttrekken warmte aan hun omgeving. Bijvoorbeeld smeltend ijs. Als je eerst een dooier met melk en suiker klutst en er dan een bol sneeuw rond boetseert die je laat smelten op het forum, in de blakende zon, dan onttrekt dit smelten warmte aan je papje, waardoor het bevriest.’
Toen Panamarenko klein was, had hij een eend die op een dag een poot brak bij het afdalen van de trap. Zijn ouders besloten de eend af te maken. Toen Coco zijn voetjes verloor, maakte Panamarenko er nieuwe, die hij aan de resten van de pootjes bond. Vorige maand zaten we te suffen in zijn nieuwe woning. Een van de ezels had net een veulen gekregen. Hij vertelde mij dat niemand weet wat een regenboog precies is. Of hoe een bliksem mogelijk is. Tenzij een bliksem zou werken als een geigerteller. Maar zeker was hij er niet van. Op de tafel zat een mager poesje dat hij pas in een privéjet had meegesmokkeld uit Marokko. Verstopt in zijn binnenzak.
Panamarenko is de meest bijzondere persoon die ik ooit heb ontmoet.
Montagne de Miel, 5 februari 2011