Hans Theys is a twentieth-century philosopher and art historian. He has written and designed dozens of books on the works of contemporary artists and published hundreds of essays, interviews and reviews in books, catalogues and magazines. All his publications are based on actual collaborations and conversations with artists.

This platform was developed by Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen) in collaboration with the Royal Academy of Fine Arts in Antwerp (Research group Archivolt), M HKA, Antwerp and Koen Van der Auwera. We also thank Idris Sevenans (HOR) and Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

xpo - 2011 - Over de Lach [NL, concept text]
Text , 6 p.




__________

Hans Theys


Over veters, potloden, vlekjes, schillen, Zwitserse fietsen, scheve alfabetten en platte vioolkisten


Inleiding

Enkele jaren geleden nodigde Frank Maes, in die dagen mijn baas in het S.M.A.K., mij uit iets te schrijven over grappige kunstwerken. Hij wilde die bijdrage opnemen in een collectiecatalogus. Vandaag vragen Lieven Segers en Frederik Vergaert van Lokaal01 mij of ik iets wil toevoegen of veranderen aan een opstelling met werken uit de collectie van het museum waar ik toen werkte. Ik was benieuwd welke werken ze hadden uitgekozen, omdat ik de collectie van het S.M.A.K. nogal log en donker vind. Na een bezoek aan de tentoonstelling in Lokaal01, besloot ik er enkele werken aan toe te voegen die ik grappig vind. Het zijn werken van de kunstenaars Kasper Bosmans, Audrey Cottin, Damien De Lepeleire, Rein Dufait, Michel François, gerlach en koop, Johan Gustavsson, Pol Matthé, Gauthier Oushoorn, Panamarenko, Guy Rombouts, Christian Van Haesendonck en Tamara Van San. Verder in de tekst zal ik proberen te beschrijven waarom ik deze werken grappig vind. Eerst vertel ik iets over het grappige in het algemeen.


Grappig

Kundera wijst erop dat de helden van Kafka’s romans geen besef hebben van het komische van hun lotgevallen omdat ze zich ‘aan de binnenkant van de grap’ bevinden.

Vaak omschrijf ik een kunstwerk als grappig. Vaak vinden kunstenaars dat bedreigend. Ze willen niet grappig zijn, maar ernstig genomen worden. Ik zie geen tegenspraak. Ernst en spel vormen in het werk van bijvoorbeeld gerlach en koop of Marcel Broodthaers beide onscheidbare zijden van een Möbius-ring: ze lopen in elkaar over. Ze zijn gelijktijdig. Er bestaat geen tegenspraak tussen ernst en spel, schrijft Freud, wél tussen het spel en het leven. De kunst is een ernstig spel dat zich toevoegt aan het leven.

De bekendste boeken over de humor en de lach werden geschreven door Bergson en Freud. Toen ik Le rire van Bergson voor het eerst las, was ik negentien en begreep ik er weinig van. Vorig jaar heb ik het herlezen. Het was een boeiende ervaring. Volgens Bergson ontstaat het grappige wanneer het voorspelbare, mechanische verloop van de dingen verstoord wordt. Hij heeft gelijk. Niet voor niets heeft zijn befaamde discipel Proust een roman geschreven waarin de sluier van de gewoonte telkens weer scheurt en heel even een diepere laag van de werkelijkheid (bijvoorbeeld een nieuw aspect van iemands persoonlijkheid) laat zien. Bergsons benadering verraste mij, omdat ze overeenstemt met Sjklovski’s beschouwing van het kunstwerk als een gevolg van het doorbreken van een voorspelbare regelmaat. Het kunstwerk ontstaat uit een tegen-ritme, een onverwachte wending, een misplaatst zijn van iets. Als voorbeeld geeft Sjklovski een uithangbord dat plotseling écht leesbaar wordt, omdat het op de grond staat en op zijn kant (je ziet dat er ‘sigaretten’ staat en niet ‘minaretten’, zoals je altijd hebt gedacht).

Kunstwerken maken dingen of niet-dingen zichtbaar of voelbaar door ze anders te belichten. Zoals Sjklovski betoogt, zijn ze echter ook zelf enkel zichtbaar door te verschillen met andere kunstwerken. Een kunstwerk ontstaat door te verschillen van al wat al bestaat.

Daarom is soms moeilijk te zien waarom iets grappig is. Het moeten weten op welke manier het ding of het voorval verschilt van een ander ding of voorwerp, dat er veel op gelijkt.

Ik denk dat we lachen door het verschil. We lachen om het contrast tussen wat iemand beweert en hoe die persoon eruitziet of wat hij of zij doet. Daardoor lachen we ook om gelijkenissen: we lachen als iets op iets anders lijkt, bijvoorbeeld op een tomaat of op een burgemeester. In Eco’s De naam van de roos worden monniken vermoord, omdat ze weet hebben van een boek over de lach. Voor Eco had de lach iets obsceens, liederlijks, lichamelijks, denk ik. Je zou de lach ook kunnen beschouwen als de geboorte van het denken, dat immers begint met het opmerken van gelijkenissen en verschillen, bijvoorbeeld in de plantenwereld, en vervolgens door het symbolisch hanteren van deze verschillen om andere delen van de wereld te ordenen of te organiseren. (Dat vertelt Claude Lévi-Strauss in La pensée sauvage.)

Een kunstwerk is grappig als je de geboorte van het denken herkent. Bijvoorbeeld wanneer iets slechts schijnbaar iets is en plotseling een andere identiteit reveleert. Of wanneer iets ons plotseling, gewoon door zichzelf te zijn, aan iets anders doet denken. Wanneer iets twee dingen tegelijk schijnt te kunnen zijn, of ons laat zien, voelen of begrijpen waarom het net niet gelijk wil zijn aan alles wat we al kennen. Wanneer het ons bevrijdt door het recht op te eisen verschillend te zijn. En wanneer het ons geborgenheid schenkt door toch op oude dingen te lijken. Soms is onze glimlach weemoedig, soms bitter, soms aarzelend en onzeker. Soms is onze lach schalks, soms vrijpostig, soms opdringerig of verwaand.

Om die redenen schept de lach ook een band tussen mensen. We horen bij elkaar als we om dezelfde dingen lachen of als we begrijpen waarom iemand iets niet grappig vindt. We laten voelen dat we bij elkaar horen door luid om dezelfde dingen te lachen of juist niet.


Veters en potloden

Het werk van Jacques Charlier heb ik nooit grappig gevonden. De vodden met inktvlekken, maar vooral de twee papierrollen in de toonkast, waarop je testkrabbels van de gemeentelijke tekenaars herkent, deden mij echter denken aan kunstwerken die ontstaan zijn uit dit soort krabbels, bijvoorbeeld tekeningen van Ermias Kiffleyesus, die vanzelf ontstaan op vellen die hij aanbrengt in telefooncellen of de sculptuur Scribble van Michel François: een poging een sculptuur te maken die even betekenisloos is als de krul die iemand zet als hij of zij in een winkel een pen uitprobeert. Hier toon ik randtekeningen of stopgezette tekeningen van Christian Van Haesendonck, die ontstonden tijdens oeverloze vergaderingen in dienst van de overheid, op administratieve documenten. We zien ook een vergadermapje met deels omgevouwen kaft: een Michel de Certeau-achtige trucje van ambtenaren, waardoor ze snel kunnen zien bij welke vergadering een mapje hoort, dat door Van Haesendonck werd benut om zijn randtekeningen te verbergen. En een tekening van Johan Gustavsson. In diens tekeningen vind je in de rechter benedenhoek vaak gekleurde bolletjes. Het zijn tests.

De lampenwinkel van Guillaume Bijl moet eigenlijk in een verduisterde ruimte getoond worden, zoals al zijn installaties die niet ontstonden als uitstalraam. Als ingreep zou ik de ruimte kunnen verduisteren, maar liever voeg ik er Red Bulb van Michel François aan toe. Dit werk uit 1996 heeft lange tijd in François’ woonkamer gehangen. Het is een solitaire variant van trossen met flessen, lampen of ballonnen die zowel iets feestelijks als iets armoedigs oproepen (de geestesverwant van de trieste ballonventer: de man die flessen verzamelt om iets bij te verdienen en ze, hangend aan touwtjes, meetorst op zijn rug). Red Bulb is een eenzame tros. Sculpturaal is het werk grappig, omdat het geen gloeilamp is, maar een massieve vorm van polyester. Ik hang het werk op een plek die moeilijk te zien is door tegenlicht, als antwoord op de lampenwinkel, de rode muur en het rode brandalarm. Ik gebruik een spijkertje dat er nog in de muur zit.

Het potlood van Pol Matthé is grappig omdat het niet kan rollen. (Het is ook onder handen genomen door onze hond Thor, maar dat is niet grappig.)

De veter van gerlach en koop is grappig omdat hij niet slap is. Het is een ongewone kopie van een veter, een vreemde dubbelganger, zoals er wel meer voorkomen in het oeuvre van deze kunstenaars.

Het werk van Gauthier Oushoorn is een sculpturale grap die vertrekt van de idee van het standaardformaat. Het lijkt alsof we een paneel van 244 bij 122 cm zien dat door middel van drie insneden geplooid werd. Maar dat kan niet. Daarvoor is er teveel hout op de plaats waar het paneel in verstek gezaagd werd. (Overigens een technisch hoogstandje, dat feilloze zagen van een met formica bekleed paneel.) Tegelijk toont dit werk de geboorte van de sculptuur: een paneel dat aanstalten maakt zichzelf op te vouwen. Richard Dawkins verklaart het ontstaan van lichamen (uit DNA dat geen bouwplan bevat) als een zichzelf organiserende origami. Ook zo ontstaat kunst: als een tasten naar nieuwe vormen die niet anders kunnen zijn dan ze zijn. Ik stel de sculptuur voor als lichtvoetig antwoord op de Splatter Table van Artschwager.

(Wat is grappig? Dat je binnen een schilderij geen drie dimensies kan creëren, enkel suggereren, maar dat je desondanks graag een mislukking ensceneert. Enkele vegen in een schilderij van Walter Swennen roepen het beeld van een bananenschil op, die een tentje vormt. Net zoals het huisje van Kasper Bosmans of de schillensculptuur van Tamara Van San. Kijk hoe de afgepelde bovenzijde van het skateboard van Rein Dufait zich langzaam heeft opgericht en een aanvang maakt met een nieuw sculpturaal bestaan.)

De Pop-up-sculptuur van Damien De Lepeleire kon alleen worden gemaakt door een schilder die al dertig jaar tobt over de mogelijkheden en beperkingen van het al dan niet oproepen van ruimte in een schilderij. Het gaat om de uitgeknipte foto van een Romeinse sculptuur, die door dit uitknippen opnieuw ruimtelijk lijkt te worden, en van een Afrikaans Masker. Ik koos voor dit masker, omdat ik onlangs bij Roger Fry herlas dat de Afrikaanse beeldhouwkunst zo krachtig is, omdat ze ons echte peervormige hoofden toont en geen vreemde koppen met vierkantige nekken zoals in de westerse beeldhouwwerken, die ontstonden als verlengingen van maskers of aan elkaar geplakte bas-reliëfs (als stijve uitbeeldingen van gedachten of morele waarden en niet als vruchten van een sensuele durf de wereld te vatten in nieuwe, sculpturale vormen die niet anatomisch correct hoeven te zijn).

De Cadere-stok van Audrey Cottin is grappig, omdat hij bestaat uit opgerolde vliegengordijnen zoals mijn oma ze ‘s zomers in de open keukendeur placht te hangen. (Nu ik dit opschrijf, begrijp ik eindelijk hoe ik hier en dam kan opwerpen tegen de honderden vliegen die onafgebroken komen aanwaaien uit de stallen van een nabijgelegen boerderij.) Ook werden Cadere’s stokken opgebouwd op basis van precieze ritmes, die hier nauwgezet worden gerespecteerd. Van dezelfde kunstenaar wordt ook een Légion d’honneur getoond. Van deze piepkleine, rooskleurige en roosvormige onderscheiding maakte ze duizenden kopieën van in de massa gekleurd polyurethaanhars, met wisselende kleuren. Sinds twee jaar draag ik deze onderscheiding. Als ik het speldje verlies, meld ik de kunstenaar waar dit gebeurde en bezorgt ze mij een nieuw. Het eerste speldje ben ik verloren in het Hallerbos, waarvan de bodem onwerelds opglansde door de miljoenen blauwe boshyacinten. Het tweede ben ik deze zomer kwijtgeraakt op het strand van Whale Chine (Isle of Wight), dat bezaaid is met miljarden roodkleurige kiezeltjes.  Vanaf 5 oktober dragen Lieven Segers en ik een nieuw speldje. Dat van hem is rozer.

De tekening van de Zwitserse Fiets die u hier kan zien, is de allereerste tekening die door Panamarenko werd ondertekend met zijn pseudoniem. De tekening bevindt zich op een onzorgvuldig afgeknipt stukje glanspapier van ongeveer zes bij zes centimeter. We maken kennis met een fiets die uitsluitend geschikt is om bergop te rijden. Het afgebeelde voorwerp draagt een moeilijke taak in zich, maar het is wel op een elegante wijze aangepast aan die taak. Ik weet niet of het kunstwerk zèlf grappig is. Ik weet wel dat de tekening langzaam verdwijnt, ook al wordt ze al negentien jaar bewaard in het duister. Misschien is dit de laatste keer dat ze in het publiek kan worden waargenomen. Twee weken zonlicht zouden fataal kunnen zijn.

Guy Rombouts schonk ons het werk ‘Keu Bel (K=M)’: de ontmoeting van een biljartkeu met een vroeg twintigste-eeuwse fietsbel. De hechtingsring van de bel rust rond de keu waar ze past, op de plek waar de keu normaal op je vingers rust bij het trekken of stoten. Alsof je daar op het knopje moet drukken. Wonderlijk.

De geel-groene sculptuur van Tamara Van San ontstond vorige week als poging een ruimtelijk voorwerp te creëren met een bijna volledig vlak voorwerp (een heel dun matje). In die zin past het bij de schilderijen van Swennen en Bosmans en bij de sculptuur van De Lepeleire. De oranje sculptuur werd gemaakt op basis van pijpenkoters die in kleuterscholen worden gebruikt om kleuters aan te zetten tot creatieve handelingen. De sculptuur roept geheime beelden op, zoals de biljartkeu van Rombouts.

Twee kunstenaars maken werk dat door de speelsheid, vormeloosheid en onbevangenheid nauw verwant is met het werk van Tamara Van San: Rein Dufait en Kasper Bosmans. 

Van Dufait zien we een prachtige sculptuur die bestaat uit opeengestapelde, gevallen, afgebroken en weer aaneen geplakte afgietsels van rubberen handschoenen. Het werk doet denken aan een foto van Michel François waarin we kinderhanden een wankel torentje zien vormen. Ik heb dit altijd een mooi beeld voor het maken van beeldhouwwerken gevonden: hol en bol samengevoegd tot een momentane klontering. In het werk van Dufait komt de sculpturale kracht voort uit de virtuele aanwezigheid van de afgebroken vingers. Krachtig, eenvoudig en elegant. Een tweede sculptuur van Dufait bestaat uit het hengsel en de bovenste rand van een zwartrubberen gipsemmer. De sculptuur deed mij denken aan een Afrikaans masker. Dufait denkt erbij aan de haaienkaken die je soms ziet hangen op de buitenwand van schepen. (Dufait is afkomstig van de vissersstad Oostende.) Ik vond dat de sculptuur past bij de werken van Jimmie Durham. Ze vormen er een krachtige, minimale variant van. De derde sculptuur van Dufait bestaat uit de afgepelde antislip-laag van een skateboard. Het werk roept het beeld op van een platgeslagen vioolkist (Man Ray! Bracque! Picasso!), maar ook van een intiem voorwerp.

Van Bosmans zien we een schilderij dat een huisje voorstelt. Het eerst wat opvalt zijn de veelkleurige stippen, die elk op zich een schilderijtje vormen: mooie mini-varianten van schilderijen zoals die van Bernard Frize of, beter nog, van Koen Delaere. De vorm van het huisje ontstond door een aantal van die mooie vlekjes met elkaar te verbinden door middel van een in vuile white spirit gedrenkt penseel. De resulterende kleuren zijn wondermooi. Het is een grappig schilderij. De groene strook aan de bovenzijde is de eerste toevoeging aan het maagdelijke doek. Het maakt er een renaissancistisch venster van. De kleur keert terug in de werken van Swennen en Van San.


Montagne de Miel, 2 oktober 2011