ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS
_________________
Hans Theys
Speels en sociaal bewogen
Gesprek met Renny Ramakers
De kunsthistorica, publiciste en tentoonstellingsmaakster Renny Ramakers (°1946) publiceerde jarenlang designkritieken in de Volkskrant, was hoofdredactrice van het tijdschrift Industrieel ontwerpen (later werd dit Items, Tijdschrift voor vormgeving) en verwierf grote bekendheid als medeoprichter en directeur van Droog. In 2007 werd ze bekroond met de Benno Premselaprijs, in 2018 ontving ze een koninklijke onderscheiding voor haar bijdrage aan de designwereld en in 2019 werd ze onderscheiden met de IJprijs voor haar culturele bijdrage aan de stad Amsterdam. Ik maakte voor het eerst kennis met haar werk in 1998, toen een onbekende hand mij het boek Droog Design. Spirit of the Nineties schonk, een prachtige, door Ramakers en Gijs Bakker verzorgde uitgave die verschillende zuiveringen in mijn bibliotheek heeft overleefd en mij bij elk doorbladeren een zeldzaam plezier heeft bezorgd.
Renny Ramakers: Je beloofde geen persoonlijke vragen te stellen. Maar in een gesprek met een voorgangster las ik dat je haar hebt gevraagd in wat voor bed ze sliep. Dat vind ik best een persoonlijke vraag.
- Ik heb die vraag achteraf verzonnen. Hoe breed haar bed was, had Moniek Bucquoye mij uit eigen beweging verteld. Dat wilde ik koppelen aan haar opmerking dat er nooit bedden te zien zijn in designtentoonstellingen, alsof er een taboe op rust. In werkelijkheid stel ik nauwelijks vragen. Ik laat de mensen vertellen wat ze kwijt willen. Waar zullen we beginnen?
Ramakers: Ik kom uit een milieu waar kunst geen rol speelde. Ik ben geboren in Zoetermeer. Mijn ouders kwamen uit Friesland. Toen ik twee was, zijn we verhuisd naar Den Haag. Het was een op-en-top gereformeerd, zwaar religieus, calvinistisch gezin. Dat vond ik heel gewoon. Ik kende geen andere wereld. Tot op zekere hoogte was ik ook gelukkig. Ik had vrienden en vriendinnen in dat milieu. Maar ook al zat je op een school die zwaar christelijk was, toch kwam je op een dag in aanraking met de buitenwereld. Toen ik 15 of 16 was, heb ik voor het eerst een museum bezocht. Ik woonde in Den Haag en ik had gezien dat er in het toenmalige Haags Gemeentemuseum een overzichtstentoonstelling van Kandinsky te zien was. Ik kende Kandinsky omdat mijn elf jaar oudere zus een werk van hem had nagetekend. Ik vond dat zo mooi! Ik vond dat museumbezoek heel spannend. Ik snapte er niks van, maar ik vond het heel mooi.
Het tweede contact met de buitenwereld kwam doordat ik al heel vroeg mijn eigen kleding maakte en mijn voorbeelden vond in modetijdschriften. Ik raakte erg geïnteresseerd in mode, maar ook in design. Het enige design dat je kende was Scandinavisch. Er was ook een winkeltje waar ik accessoires kocht: robuuste metalen sieraden, hangers en armbanden. In 1963, toen ik zeventien was, ben ik zwarte coltruien gaan dragen, naar Frans voorbeeld. Ik droeg ook een zwart corduroy jasje dat ik zelf had gemaakt. Al mijn kleren waren van eigen makelij. Van lieverlede is mijn belangstelling breder geworden.
Ik wilde naar de kunstacademie, maar dat mocht niet van mijn vader. Er zaten teveel slechte mensen in de kunst. Toen ik later in aanraking kwam met echte kunstenaars, begreep ik dat ik nooit aan hen zou kunnen tippen en besloot ik kunstgeschiedenis te studeren. Maar dat kwam later. Eerst ben ik gewoon gaan werken. Ik heb mijn middelbare school niet afgemaakt en heb allerlei baantjes geha d. Ik wilde dingen kunnen kopen om mezelf appetijtelijk te maken. Op mijn twintigste, in 1966, ben ik uit huis gegaan en in Rotterdam gaan wonen. Drie jaar later ben ik verhuisd naar Delft. Gaandeweg kreeg ik meer belangstelling voor kunst. Ik begon er steeds meer over te lezen. Toen kwam er een verandering in de wet waardoor je aan de universiteit kon gaan studeren zonder diploma van de middelbare school als je boven de 25 was en een colloquium doctum deed. Toen dat achter de rug was, ben ik kunstgeschiedenis gaan studeren in Leiden. Dat was in 1975. In 1983 ben ik afgestudeerd. Van 1983 tot 1987 was ik designcriticus voor de Volkskrant.
- Hoe heb je je studies gefinancierd?
Ramakers: Ik heb geen idee. Ik herinner me wel dat we geen geld hadden, maar ik zou niet weten hoe we het voor elkaar gekregen hebben. Het eerste jaar had ik wel een studiebeurs.
- In 1976 ben je gehuwd met de concertorganisator en cultureel ondernemer Leon Ramakers. Hebben jullie kinderen?
Ramakers: Nee. We zijn geen zielige kinderloze ouders. De kinderwens is nooit sterk geweest. Ik had het zo druk met andere dingen dat ik er niet aan moest denken om mijn tijd te moeten verdelen. Mijn man had het ook heel druk en was vaak weg. En er waren geen ouders of schoonouders die ons hadden kunnen bijstaan. Mijn ouders hebben mij vrij laat gekregen, ze waren al over de veertig toen ik geboren ben, zodat ze te oud waren om kleinkinderen op te vangen.
- Voor u heeft design te maken met vrijheid, speelsheid en politiek bewustzijn. Ik zie een verband tussen Droog en een lange geschiedenis die teruggaat op Dada, De Stijl, Das Bauhaus en Fluxus: George Brecht, George Maciunas, Joseph Beuys, Erwin Wurm en anderen. Kan je je daarin vinden?
Ramakers: Ja, er is zeker een verband.
- Ben je beïnvloed door mensen als Willem de Ridder of Wim T. Schippers?
Ramakers: Nee, niet direct. Maar ik vind ze wel fantastisch.
- Of is de overeenkomst te verklaren door de gemeenschappelijke oorsprong van ideeën zoals het niet onderscheiden van kunst en leven, het speelse, het slappe, de herwaardering van het alledaagse?
Ramakers: Inderdaad. Die overeenkomst is er. Belangrijk is voor mij altijd dat er ook sprake is van een ‘social purpose’. Droog is voor mij altijd een combinatie van ‘playfulness’ en ‘social purpose’. Het ludieke en het serieuze. Radicale vernieuwingsbewegingen zoals Dada en De Stijl hebben mij altijd gefascineerd. Dat is de reden waarom ik met Droog begonnen ben. Na drie jaar kunstgeschiedenis kwam ik erachter dat ik eerder geïnteresseerd was in de breuk dan in de continuïteit. Als je geïnteresseerd bent in continuïteit, dan schrijf je een stuk over wie door wie beïnvloed is. Ik probeer te kijken naar het nieuwe. Als jonge vrouw was ik bezig met mijn uiterlijk omdat ik een andere persoon wilde worden. Ik wilde breken met het milieu waarin ik was opgegroeid.
- Hoe kreeg dit verlangen gestalte in Droog?
Ramakers: Vroeger gold in het design: voor elk materiaal een eigen vorm. Toen ik voor het eerst de vaas van polyurethaanrubber van Hella Jongerius onder ogen kreeg (Urn, 1995), heb ik die zonder succes in een jury verdedigd. Mijn grootste tegenstander was een gerenommeerd keramist, die vond dat de vorm niet nieuw was. Maar waarom moet je een nieuwe soort vaas bedenken als de vorm zijn dienst al bewezen heeft? Het mooie aan deze vaas is, bijvoorbeeld, dat je de gietnaden nog ziet. Het ding is expres slordig gemaakt en onaf. Het heeft de schoonheid van de imperfectie. Maar ik kreeg het er niet doorheen, omdat Hella geen nieuwe vorm had bedacht. Maar wat heb je aan een nieuwe vaasvorm als die niets bij je oproept? Ik vind het object belangrijk, maar de context ook. Een mooie vorm waar ik niks kan bij verzinnen en geen verhaal over kan vertellen, vind ik minder interessant. De rubberen vaas van Jongerius heeft een heel vertrouwde vorm, maar je kan bijvoorbeeld niet zien hoe oud hij is. Hij is ook zacht. En hij kan vallen zonder te breken. Je kan ermee gooien.
Natuurlijk hoeven niet alle voorwerpen iets op te roepen. Ik moet er niet aan denken dat alle objecten in onze omgeving ons alsmaar zouden afleiden. We hebben ook heel eenvoudige, anonieme voorwerpen nodig.
- Wat vindt u ervan dat Nederland geen designmuseum heeft?
Ramakers: Dat hoeft voor mij niet. Designmusea bieden meestal een opsomming van producten uit het verleden. Er kunnen wel interessante tentoonstellingen georganiseerd worden, maar dat kan een museum dat zowel kunst als design doet ook. Ik vind het jammer dat het allemaal uit elkaar getrokken wordt. Hier een kunstmuseum, ginder een technologiemuseum, daar een designmuseum… Als er toch een designmuseum zou zijn, vind ik dat het producten moet verzamelen die baanbrekend waren. De eerste stoel die volledig gerecycled kon worden, bijvoorbeeld. Dat was een Duitse kantoorstoel. Zo’n museum zou mijlpalen moeten tonen en niet alleen beroemde stoelen van beroemde ontwerpers. De allereerste fiets, bijvoorbeeld. Dan krijg je een cultureel-maatschappelijk verhaal.
(Leon Ramakers dekt de tafel en zet ons een lichte lunch voor.)
- Wie heeft dit bestek ontworpen?
Ramakers: Ettore Sottsass voor Alessi.
- En het tafelkleed? Het ziet eruit als een witte rubberen antislipmat die vroeger onder een tafelkleed werd gelegd, maar is zelf versierd met een patroon in reliëf. Een mooi spel met functies en omkeringen.
Ramakers: Het heet Tableskin en is ontworpen door deJongeKalff. Er is geen enkel exemplaar meer te koop. Het was een kleine editie. Het wordt gegoten in een mal, heel duur om te produceren.
- Hoe ben je vanuit de kunstgeschiedenis tot vormgeving gekomen?
Ramakers: In 1979, aan het eind van mijn derde jaar aan de universiteit, maakten we een studiereis naar Moskou en Leningrad, zoals de stad toen heette. Daar zag ik de theepot van Malevitsj. Die was voor het eerst te zien, want voordien was het tonen van zijn werk verboden in de USSR. Ik was getroffen door de bijzondere schoonheid van het voorwerp, maar ook door het besef dat iemand de vorm van een voorwerp voor alledaags gebruik had herdacht. Ik ontdekte dat die benadering voortkwam uit een maatschappelijke beweging die de Russische Revolutie wilde steunen en ik schreef een scriptie over de constructivisten en de productiekunstenaars die hun penseel neerlegden en in de fabrieken wilden gaan werken met en voor de arbeiders. Ik vond dat zo geweldig, zo boeiend en inspirerend, dat ik besloot verder te gaan met vormgeving. Ik nam ook deel aan een werkgroep onder leiding van Willemijn Stokvis over de relatie tussen literatuur en kunst. Ik koos voor dada en De Stijl. Opnieuw waren dit bewegingen die braken met de traditie. In beide gevallen gaat het om een naïef idealisme dat, net als het modernisme in de architectuur, in al zijn extreme vormen veel slechte dingen heeft voortgebracht, maar het heeft wel de hele wereld veranderd. Zonder die vernieuwers zou de wereld er anders uitzien vandaag. Dat vind ik mooi, dat hun ideeën doorwerken. Op zo’n roodblauwe stoel van Rietveld zit je niet lekker, maar het was wel een signaal, een teken van verandering. Het heeft iets teweeggebracht, het heeft iets losgemaakt.
- Miljoenen dingen worden vandaag gedacht in rood, blauw en geel in plaats van donkerbruin.
Ramakers: Het kleurgevoel is veranderd. Maar ze hebben ook de rechte lijn ingevoerd. En de figuratie is verdwenen: de plant- en diermotieven. Soms waren ze heel streng in de leer, en heel rationeel, maar ze hebben toch mooie dingen voortgebracht. Dat anderen later zo’n benadering ontdoen van haar poëzie en de dieperliggende betekenis, daar kunnen die kunstenaars niks aan doen. Dingen worden altijd geïmiteerd en te ver doorgevoerd zonder de betekenis door te voeren. Ik heb liever dat de betekenis wordt doorgevoerd dan de vorm.
Speels en sociaal bewogen
Ramakers: Droog heeft een nieuwe speelsheid geïntroduceerd. Daardoor kregen we later vaak grappige ontwerpen aangeboden zonder enige betekenis. Ontwerpers gingen producten maken van ouwe spullen. ‘En wat vinden jullie ervan?’ ‘Sorry, het lijkt erop, maar de spirit zit er niet in. Je moet iets anders doen, je eigen weg vinden.’ Uiteindelijk gaat het om de inhoudelijkheid, maar vaak wordt alleen de vorm nagemaakt.
Droog is een voortzetting van het modernisme omdat het iets wil betekenen, verhalen wil oproepen en een ‘social purpose’ hebben, maar het breekt ermee omdat het niet meer gaat om een product waarin een abstracte vorm en een functie aan elkaar gerelateerd zijn. Het modernisme was strak en abstract. Dat was toen belangrijk, maar het heeft zijn tijd gehad. Wat niet belet dat mensen het blijven namaken. Bij Droog gaat het meer om het verhaal.
Elk jaar bezocht ik de designbeurs in Milaan. Vooral het circuit buiten de beurs, de galerieën. Memphis en Alchemia hielden een pleidooi voor een herwaardering van kitsch en decoratie. Dat kreeg een enorme navolging. In 1989, met Jasper Morrison, gingen we weer terug naar af. Hij presenteerde meubelen die bijna uitgebeend waren, zo minimaal mogelijk. Dat had een enorme impact in de jaren nadien. Ik zag in Milaan alleen maar tafels en stoelen die er zo uitzagen. Allemaal simpel, simpel. De navolgers gebruikten andere materialen, maar ze volgden Morrison gewoon na zonder de betekenis ervan mee te nemen. Anders zouden ze iets anders gedaan hebben. En toen kwamen er ontwerpers die lieten zien dat je met heel eenvoudige middelen lichtvoetige en inhoudelijk belangrijke dingen kon maken. Op een moment dat iedereen saai en minimalistisch bezig was, kwamen jonge ontwerpers aanzetten met bijzondere voorwerpen van eenvoudige en gebruikte materialen waar je verhalen rond kon vertellen. Dat was helemaal nieuw. Veel van deze ontwerpers waren afstudeerders. Ik werd niet meer geïnspireerd door wat er gemaakt werd tot ik dit zag.
Gijs Bakker en ik wilden die nieuwe lichting één keer in Milaan neerzetten als een soort statement. Ik was toen hoofdredacteur van Items. Ik vond niet dat ik in mijn eigen tijdschrift over Droog kon schrijven, wat belemmerend was voor het tijdschrift. Daarom heb ik me in 1995 teruggetrokken uit het tijdschrift.
Ik pleitte voor meer persoonlijke ontwerpen, meer speelsheid, maar ook voor aandacht voor het milieu en de sociale problematiek. Dat leek tegenstrijdig, maar je kan zware thema’s aankaarten met een zekere gratie en lichtheid. Het heeft geen zin een milieuvriendelijk product te maken als het er niet uitziet. Toen ik Droog in Milaan bracht, verliet iedereen onze stand met een glimlach. Er werden veel thema’s aangekaart, maar op een ludieke, toegankelijke manier, waardoor het de mensen aansprak en begrepen werd. Bijvoorbeeld werd er gewerkt met heel bekende vormen zoals melkflessen. Daardoor ontstaat een herkenning, maar tegelijk een verrassing, omdat de mensen kunnen zien dat er iets nieuws is gebeurd met die melkflessen. Elk jaar kwam ik naar Milaan met een ander maatschappelijk relevant thema: het milieu, alleenstaande mensen, hergebruik. Maar altijd op een speelse manier. Dat zie je nu niet meer. Iedereen is heel serieus bezig. En de dingen worden meestal niet meer beeldend gebracht.
Een beeldend kunstenaar moet verder gaan dan misstanden op een politiek correcte manier registreren. Dat kunnen de kranten en de tv ook. Er moet een meerwaarde zijn. Je moet in je hart geraakt worden. Er moet poëzie zijn.
Een verhaal dat mij erg getroffen heeft, vond plaats tijdens de Biënnale van Venetië in 2019. Drie Litouwse kunstenaars hadden een strand nagemaakt, waar live-performers lagen te zonnen en strandspelletjes speelden. Ze zongen een opera met teksten in de trant van ‘Wat ligt u daar te liggen, het milieu gaat eraan’. Dat vond ik echt geweldig.
- Wat vind je van de recente besparingen in de cultuursector?
Ramakers: Het Nederlandse cultuurbeleid heeft veel bijgedragen aan het ontstaan van Droog. De meeste ontwerpers kregen subsidies. Dat heeft hen verlost van de noodzaak meteen bij een ontwerpbureau te moeten werken. In het buitenland zie je te vaak dat ontwerpers hun toevlucht moeten nemen tot de commercie.
Beeldende kunst
Ramakers: De laatste drie vier jaar ben ik minder gericht op design en meer op beeldende kunst. Ik werk nu aan een tentoonstelling met de climate crisis als uitgangspunt. In de vormgeving is dit thema al banaal geworden. Zelfs bij Ikea vind je meubels van gerecycleerd materiaal. Maar de beeldende kunst gaat een stap verder. De laatste decennia hebben meer en meer denkers ervoor gepleit de maatschappij anders in te richten. Ze onderscheiden de verticale lijn tussen de oorspronkelijke bewoners van de aarde en de bewoners van de toekomst. We moeten de aarde zo achterlaten dat die ook menswaardig kunnen leven. Dan is er de horizontale lijn die de mens ziet als deel van de natuur en die elke plant en elk dier bestaansrecht wil geven. Een beetje zoals jij bekommerd bent om bomen. Ik merk dat ik tegenwoordig in de beeldende kunst heel mooie verhalen tegenkom en in de vormgeving minder. Vaak kom ik blij thuis als ik een tentoonstelling van beeldende kunst heb gezien.
In 2019 was ik gastcurator voor de achtste Biënnale van São Tomé e Príncipe. Ik wist niets van Afrikaanse kunst en heb een jaar gestudeerd. Ik organiseerde het festival N’Golá, met concerten, workshops, performances en tentoonstellingen met werk van kunstenaars uit verschillende Sub-Saharaanse landen, waaronder Sunny Dolat, Christian Benimana, Joana Choumali en Mary Sibande. Het jaar nadien organiseerde ik in Amsterdam Noord een pop-up tentoonstelling die hieruit is voortgekomen: Now Look Here. The African Art of Appearance, met werk van onder meer Justin Dingwall, Omar Victor Diop, Samuel Fosso, Sethembile Mszane, Mary Sibande en Lola Keyezua.
Afrikaanse kunstenaars op deze tentoonstelling hechten veel belang aan uiterlijke verschijning. Je ziet op het eerste gezicht geen ellende maar prachtige, sterke mensen, zonder dat de achterliggende problematiek verloren gaat. Bijvoorbeeld wanneer Samuel Fosso een foto maakt van zichzelf als een zwarte paus, wanneer een gevleugelde Sethembile Msezane een performance doet op een sokkel terwijl het beeld van Cecil Rhodes wordt weggehaald, wanneer Omar Victor Diop zichzelf fotografeert in kostuums van historische personages en wanneer Justin Dingwall albino’s portretteert als beautiful people.
Alle vrouwelijke familieleden van de Zuid-Afrikaanse kunstenares Mary Sibande hebben gediend als werkster of huishoudster in witte families. Ze had een documentaire over hen kunnen maken, maar dat doet ze niet. Ze maakt foto’s van zichzelf met een wit schortje en een blauwe jurk. De huishoudster die ze verbeeldt, wordt steeds krachtiger om uiteindelijk in een hogepriesteres te culmineren. Die beelden zijn zo sterk, dat ze de problematiek van het huishoudster-zijn overstijgen. Het is geweldig triest gedwongen te moeten dienen bij mensen die je als minderwaardig beschouwen, daar zit een grote tragiek achter, maar ze maakt beelden die eenzelfde werking hebben als de theepot van Malevitsj: zodra je ze ziet, ga je je vragen stellen en onderzoeken wat erachter schuilgaat.
Kunstwerken moeten ontroeren, iets aan de orde stellen en uitdagen. Een tentoonstelling is voor mij ook een vorm van theater. Er moet iets meer gebeuren dan het louter tonen van de kunstwerken. Er moet een gemeenschappelijk verhaal verteld worden. De tentoonstelling mag zelf ook beeld worden. Voor de tentoonstelling Onward & Upward. Art in the Garden of Life, die ik vorig jaar heb georganiseerd in de ruimte van Droog, zijn de werken, die op een verschillende manier verhaalden over troost, getoond in een surrealistische tuin. Ik vind het belangrijk toegankelijk te zijn en mensen in een bepaalde sfeer te brengen. Het uitgangspunt was de pandemie, maar uiteindelijk ging de tentoonstelling over de onzekerheid die er altijd is in je leven en hoe we daarmee omgaan.
- Wat is je lievelingsmuseum?
Ramakers: De Beyeler Foundation in Bazel.
- Mag ik vragen wie je blouse heeft ontworpen?
Ramakers: Martin Margiela. Hij is een van mijn lievelingsontwerpers. Zijn tentoonstelling in Boijmans Van Beuningen waar de ontwerpen aan de schimmels werden prijsgegeven, daar was ik helemaal stuk van.
- Is er een vraag die ik nog niet heb gesteld?
Ramakers: Aan Anny De Decker heb je gevraagd wat haar lievelingsboek was. Toevallig wilde ik net hetzelfde boek noemen en om dezelfde redenen: Mijn lieve gunsteling van Marieke Lucas Rijneveld. Het is het verhaal van een volwassen man die verliefd is op een meisje van dertien. Waarschijnlijk is het een verhaal dat ze zelf heeft meegemaakt, want het gaat over de veearts die in het eerste boek ook voorkomt. Ik vind het knap dat ze het verhaal kan vertellen vanuit het standpunt van de man. En dat zonder één keer een punt te gebruiken. Alle zinnen worden gescheiden door komma’s. Je leest aan één stuk door. Het is zo mooi geschreven! Iemand vroeg haar hoe ze zo in het hoofd van een man kon klimmen. Ze antwoordde dat ze zich het verhaal helemaal had ingebeeld en het dan zo snel mogelijk uit haar hoofd moest laten stromen, zodat ze geen tijd had om punten te zetten. Een heel mooi boek.
Montagne de Miel, 25 mei 2021