Hans Theys is een twintigste-eeuws filosoof en kunsthistoricus. Hij schreef en ontwierp tientallen boeken over het werk van hedendaagse kunstenaars en publiceerde honderden essays, interviews en recensies in boeken, catalogi en tijdschriften. Al deze publicaties zijn gebaseerd op samenwerkingen of gesprekken met de kunstenaars in kwestie.

Dit platform werd samengesteld door Evi Bert (M HKA / Centrum Kunstarchieven Vlaanderen). Het kwam tot stand in samenwerking met de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen (Onderzoeksgroep ArchiVolt), M HKA, Antwerpen en Koen Van der Auwera. Met dank aan Idris Sevenans (HOR) en Marc Ruyters (Hart Magazine).

ESSAYS, INTERVIEWS & REVIEWS

Michaël Borremans - 2024 - Duistere onbezieldheid [NL, interview]
Tekst , 4 p.

 

 

 

_______________

Hans Theys

 

 

Duistere onbezieldheid

Michaël Borremans in Voorlinden

 

 

In Museum Voorlinden (in de buurt van Den Haag) kan je terecht voor de tentoonstelling A Confrontation at the Zoo met schilderijen van coryfee Michaël Borremans (°1963). Volgens de persmap selecteerde Borremans schilderijen uit de afgelopen twintig jaar, die “zinderen van de spanning tussen historische vorm en conceptuele urgentie”. 

 

Wat daar waarschijnlijk mee bedoeld wordt, is dat de vorm van Borremans’ schilderijen klassiek is. Inderdaad zijn ze gemaakt met de baroktechniek zoals die in de negentiende eeuw werd gehanteerd door de academische schilders. Dat betekent dat deze vorm niet vrij wordt gebruikt, zoals door Rubens (1577-1640), Rembrandt (1606-1669) of Velásquez (1599-1660), maar op een ingehouden, neutrale manier, zonder vormelijke grenzen te verleggen. Zulke neutrale vorm is zeker dankbaar als de kunstenaar een wereldbeeld of specifieke sensitiviteit op een onverstoorde manier wil delen met anderen. De vorm wordt dan neutraal, of onzichtbaar. Daarom vragen we ons af waarin die visie of sensitiviteit zou bestaan in het geval van Borremans. Of, om het met de woorden van het communicatieteam te zeggen, waarin bestaat zijn “conceptuele urgentie”? Kijken we naar zijn schilderijen, dan zien we dat die een soort van mysterie lijken te willen oproepen. Ogenschijnlijk banale portretten krijgen iets geheimzinnigs door een strootje in de mond of een geverfde neus. Wat zou dat geheimzinnige zijn? Waarover zou dit gaan? Wat is het “concept”?

 

Borremans is geboren op 30 maart. Toen ik hem enkele jaren geleden toevallig op die dag tegenkwam en feliciteerde, wees hij erop dat Francisco Goya (1746-1828) op dezelfde dag jarig was. Ik denk dat we in deze repliek een spoor vinden van zijn temperament en levensvisie. Borremans ziet zichzelf als een schilder die schilderend praat met vakgenoten. Toch lijkt hij als vakman minder risico te nemen dan Velázquez, die een zelfportret toevoegde aan Las Meninas om de functie van een statieschilderij te wijzigen, of Goya, die het Spaanse hof durfde voorstellen als een aan rosacea lijdende slagersfamilie en beklijvende etsen maakte over de gruwelen van de oorlog en de waanzin van de rede. Tegelijk valt op dat er in Borremans’ schilderijen geen sterke contrasten voorkomen, geen zonlicht en harde schaduwen, zoals bij Caravaggio (1571-1610). Het licht in zijn schilderijen is studiolicht, of noords licht dat krachteloos uit een grijze hemel neerzijgt en door een stoffig raam het model bereikt. De resulterende vorm is fraai, maar saai. Het beeld is aantrekkelijk, maar op een bevreemdende manier dood. Waarom zou dit zo zijn?

 

Het mysterie bij Borremans bestaat misschien hierin, dat zijn schilderijen over niets lijken te gaan, over een afwezigheid van identiteit en over een duistere onbezieldheid van de wereld. Iets of iemand is niet aanwezig, verborgen of verdwenen. Deze impressie strookt met mijn ervaring met Borremans, die als hij geïnterviewd wordt voortdurend zijn verhaal wijzigt. Waarschijnlijk om zichzelf en zijn werk te beschermen, veel kunstenaars doen dit. Maar tegelijk hebben we de indruk dat hij niet in een solide ‘zelf’ gelooft. Nietzsche zou hem hierin bijtreden. En in een roman van Marcel Schwob zegt een personage: “Ne te connais pas toi-même”, als perverse variant van het socratische beginsel “Ken uzelf”. En waarom niet. Zoals Goya illustreerde, lijkt de zogenaamde rede alleen maar monsters te genereren. Het is tijd voor een breder niet-weten.

 

Bij mijn aankomst in het museum word ik rondgeleid door een stevig doorstappende medewerkster. Ik heb geen tijd om rustig te kijken, maar stel vast dat het een mooie, indrukwekkende tentoonstelling wordt door de verhouding tussen de grote zalen en de ver uit elkaar hangende, kleine werken. De ophanging is prachtig. Ze maakt het mogelijk alle werken rustig en afzonderlijk te bekijken, heel anders dan vandaag gangbaar in de meeste musea, waar de bezoekers elkaar voor de werken verdringen. Borremans is heel sterk in het denken met schaalverhoudingen. We zagen dat al in zijn eerste tekeningen, bijvoorbeeld in The Swimming Pool, waarin het beeld van een zwembad met kleine zwemmende figuurtjes gecombineerd wordt met het beeld van een reusachtig mannenlichaam. De grootste schilderijen, in deze tentoonstelling, bevinden zich in de kleinste zaal, als ik me niet vergis de derde van de vier gebruikte zalen. Dit benadrukt de monumentaliteit van de werken (die kleiner zouden lijken als je ze van ver kan zien), het versterkt de ruimtelijke en visuele ervaring van de bezoekers en het verhoogt het serene chocolade-prent achtige effect in de drie andere zalen. De werken worden getoond in nieuwe configuraties (losgemaakt uit hun oorspronkelijke, ‘inhoudelijke’ verband), die sluimerende thema’s versterken. Zo zie je in de laatste zaal alleen portretten, vaak van jongens of jongemannen die vreemd uitgedost zijn, waardoor je lijkt kennis te maken met de biografie van een kunstenaar in wording, die aanvankelijk ruimtevaarder of raketman wilde worden.

 

De schilderijen die we aantreffen in deze tentoonstelling omspannen twee decennia. Toch wil Borremans het geen retrospectieve tentoonstelling noemen, omdat ze geen volledig beeld biedt van zijn oeuvre (dat ook tekeningen, foto’s, films en sculpturen bevat). Wat we wel zien, zijn schilderijen die afkomstig zijn uit Europa en samen een idee geven van zijn technisch kunnen en enkele terugkerende ‘onderwerpen’. Zelf was ik het meest nieuwsgierig naar het schilderij heet The Monkey (2023), waarin (vermoedelijk) keramisch beeldje wordt afgebeeld. Naar mijn gevoel is het ‘onderwerp’ van dit schilderij niet dit beeldje, maar de uitdaging die gepaard gaat met het weergeven van de glans. Meteen ben ik van dichtbij gaan kijken en ik was verrast door de schrale textuur van de verfpartij, die het weergeven van deze glans schijnt uit te sluiten. Toch lukt het, al begrijp ik niet hoe. Een echte tour de force. Elders trof ik een reeks schilderijen aan (Fire from the Sun) die me door hun vreemde, pornografische ‘inhoud’ (ze tonen afgehakte ledematen) afkeer inboezemden. Voortvloeiend uit de oude wens de burger te choqueren? Ik weet het niet, ik ben er zo snel mogelijk aan voorbij gelopen. Misschien moet je een echte burger zijn om hiervan te kunnen genieten. Het mooist vond ik de werken waarin personages zich bijvoorbeeld vermommen als raket. (Large Rocket, 2019) Niet alleen omdat deze verkleedpartijen zich afspelen in het wezenloze licht van Borremans, waardoor ze lijken voort te komen uit een beklemmende droom die zich afspeelt in een beigekleurige schoenendoos, maar ook omdat ze een beklijvend beeld oproepen van de dagdromen die sommige kinderen koesteren om te overleven. Heel sterk.

 

Ik word naar de ruime, agora-achtige bibliotheek geleid, waar een Ikea-kastje tussen twee stoelen voorzien wordt van twee glazen en een nog ongeopende fles mineraalwater, zoals in bonafide restaurants. Ik krijg dertig minuten, twee keer meer dan me werd toebedeeld voor een gesprek met Tracey Emin. De kunstenaar arriveert stipt op tijd en begroet me van ver. Hij is zijn eigen vrolijk-lijkende, publieke zelf: sympathiek, guitig en geestig (op de Franse, spirituele manier) zonder ironisch of bitter te zijn. Een verademing in een wereld waarin doodse ernst en flagrante stompzinnigheid hand in hand gaan (en ervoor zorgen dat het vormen van een regering altijd minstens een half jaar duurt).

 

 

Gesprek

- Vijftien jaar geleden hadden we een gesprek waarin je je terecht liet ontvallen dat Belgische musea nooit schoon zijn, dat ze best eens schoongemaakt mochten worden. Hier is alles heel netjes.

Borremans: Ja, het is hier aangenaam werken. Het aantal medewerkers is ook beperkt, wat heel goed is. Als er veel mensen werken in een museum, is er altijd iemand die je niet kan vinden. Instellingen die gedreven worden door de overheid, zoals het S.M.A.K. of het M HKA, hebben vaak veel personeel. Privé-instellingen zoals Voorlinden functioneren anders. Dit gezegd zijnde, kan stof heel mooi zijn. Denk maar aan het grote raam van Duchamp.

- Maar om het te zien liggen, moet je eerst goed boenen.

Borremans: Dat klopt. Enkele jaren geleden hebben ze in het S.M.A.K. de vloer donkergrijs gekleurd.

- Berlinde De Bruyckere heeft dat gedaan. Ze hield niet van de gele parketvloer die er lag, die ze een ‘turnvloer’ noemde. Op mij maakt de nu al twintig jaar oude Vlaamse mode van donkergrijze gevels, vloeren, kookeilanden en museumsokkels een funeraire indruk. ‘Een goede sculptuur is bestand tegen een felgekleurde mozaïekvloer,’ zei Panamarenko. Wat het M HKA er niet van heeft weerhouden zijn werk tentoon te stellen op sokkels van grafzerk-kleurige mdf.

Borremans: Intussen zie je in het S.M.A.K. overal slijtplekken, vooral op de trap en de overloop. Er is maar één reden, denk ik, om een overheidsgebouw zo te verwaarlozen, en dat is om aan te tonen dat je dringend een nieuw gebouw nodig hebt. Ik denk het omgekeerde: ik zou geen nieuw gebouw geven aan iemand die bewezen heeft het oude niet goed te kunnen beheren.

- Je hebt een mooie tentoonstelling gemaakt.

Borremans: Dank je. Het is vrij experimenteel. Ik heb nog nooit een tentoonstelling gemaakt waar je alleen werken op canvas ziet. Maar ik wilde mezelf profileren als de schilder die ik ben. Mijn internationale carrière is gestoeld op mijn schilderijen. Het is merkwaardig, maar we moeten toch vaststellen dat de schilderkunst een zeer apart appeal heeft als medium. Blijkbaar kunnen ze dat moeilijk tenietdoen. Het specifieke statuut van de schilderkunst trekt me ook aan: namelijk dat je niet alleen beelden maakt, maar ook artefacten. De schilderkunst is een speeltuin. Ze biedt de kunstenaar de mogelijkheid zeer conceptueel te zijn, maar ook figuratief. Je kan een werk uitrusten met veel aspecten: ook de manier waarop je een beeld presenteert op een canvas is belangrijk, de poëzie van de verf.

Vandaag gaat het ook om de legitimatie van het onderwerp en waarom iets geschilderd wordt. Je kan niet ongedwongen zijn. Als je een bestaande vorm gebruikt zoals een naakt, een portret, een stilleven of een landschap, moet je je de vraag stellen waarom je dat doet. Ik weet dat zelf niet altijd. Het gaat om intuïtieve keuzes die gemaakt worden tijdens het proces. Waarom beeld ik een schoen af naast een baksteen? Ik vind het interessant een niet geanimeerd, nietszeggend, mundane onderwerp op een canvas te plaatsen opdat het een betekenis zou krijgen, zoals het urinoir van Duchamp. Ik ga graag in dialoog met wat er is, met de geschiedenis van de beeldcultuur. Het werk The Pope, bijvoorbeeld, verwijst indirect naar de portretten van Paus Innocentius X door Velázquez en Francis Bacon.

- Heb je tijdens de interviews de laatste week nog nieuwe fictieve autobiografische elementen toegevoegd aan je verhaal?

Borremans (lacht): Neen. Ik heb nog geen vragen gekregen die dat mogelijk maakten.

- De laatste zaal van de tentoonstelling roept het beeld op van een opgroeiende jongeman die allerlei maskers en beroepen uitprobeert. Is dat de bedoeling?

Borremans: Neen. Wat die schilderijen samenbrengt, is het gebruik van de herkenbare, familiaire, canonieke vorm van het portret. Ik probeer dat te ondergraven door zeer generische, zelfgemaakte archetypes op te voeren.

- Wat doen we met de Belgische musea? Iemand stelde onlangs voor ze allemaal te transformeren in superleuke, toeristische pretparken met ‘immersieve installaties’, zoals ze nu al hebben gedaan in het KMSK in Antwerpen. De eigenlijke werken kunnen dan getoond worden in leegstaande kerken, waar ze rustig bekeken kunnen worden.

Borremans: Vandaag is er een transformatie aan de gang. Musea gaan meer en meer behoren tot het privédomein. In alle culturen wordt kunst meer en meer gesponsord en gekocht door mensen met heel veel geld, door grote groepen of multinationals. Mensen zoals Hélène en Bernard Arnault of François Pinault, die waarschijnlijk vooral gemotiveerd worden door fiscale systemen die uiteindelijk voor alle partijen interessant zijn. Musea die moeten leven van overheidssteun ontberen de nodige middelen. Ze hebben wel een infrastructuur, maar weinig bewegingsruimte. Maar verder weet ik er zeer weinig over, want ik bezoek zelden musea. Weet je dat ik moet betalen als ik het M HKA wil bezoeken? Ik vind dat vreemd. 

- Iedereen moet betalen. Dat is hun ‘verdienmodel’. Onlangs vroeg ik de directrice van het Antwerpse fotomuseum of ik het museum gratis mocht bezoeken met vijfentwintig studenten. In ruil stelde ik voor een lezing of rondleiding te geven of een doos met boeken mee te brengen voor de ‘bookshop’. Ze liet me weten niet geïnteresseerd te zijn. Later heb ik begrepen waarom. Ze verkopen helemaal geen boeken in hun winkeltje, alleen hun eigen catalogi, kunstzinnig versierde mokken en met de hand gebreide wanten. En echte inzichten hebben ze niet nodig, die faken ze wel. Niemand die erom maalt.

 

 

Montagne de Miel, 27 november 2024